publicatie

Spanning 10/2012 :: De les van de SP: leren luisteren

Spanning, december 2012

Uit de greep van de utopie

De les van de SP: leren luisteren

Tekst: Ronald van Raak

Bestuurders, managers en directeuren kunnen een voorbeeld nemen aan die rode revolutionairen die langs de deuren gaan om mensen van hun ideeën te overtuigen

‘Utopie’ is een scheldwoord. Als ik u uitmaak voor utopist, betekent dat weinig goeds. U bent naïef, u bent wereldvreemd, u gelooft in iets wat niet kan. Ik ben socialist. Volgens sommigen ben ik daarmee ook een utopist. Ik zou blijven vasthouden aan het verleden, aan een abstracte theorie, aan iets wat toch nooit zal komen. Ik op mijn beurt beschuldig juist politieke tegenstanders van geloof in een utopie. Liberalen die geloven dat de markt als vanzelf vrede en voorspoed zal brengen. Een utopie die onze economie in een crisis heeft gebracht, publieke voorzieningen in de uitverkoop heeft gedaan en de tegenstellingen in onze samenleving heeft vergroot. Een utopie is gevaarlijk. Zij is geen ideaal, geen droom van een betere wereld, maar een dogma dat diep ingrijpt in het leven van mensen.

Nederlanders houden niet van utopieën. Wij vinden onszelf gematigd, praktisch en nuchter. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. De werkelijkheid is echter anders. Ook wij laten ons graag meeslepen. Door verhalen van angst: van moralisten die de afbraak vrezen van onze moraal, of van milieuactivisten die de ondergang voorspellen van onze aarde. We laten ons ook graag meevoeren door verhalen van hoop: door idealen van liberalen, die spreken over de ongekende mogelijkheden van het individu. Of van socialisten, die prachtige vergezichten schetsen over waar we samen toe in staat zijn. Wanneer wordt een ideaal een utopie? Wanneer maakt een verhaal ons enthousiast om dingen te verbeteren, wanneer ontneemt het ons het zicht op de werkelijkheid?

Van het boek naar de burger

De SP is ontstaan in een tijd van grote verhalen. De SP is opgericht in oktober 1972 – veertig jaar geleden – door jonge idealisten. In die tijd werden veel linkse partijen opgericht: van marxisten, maoïsten, trotskisten en wat niet meer. Vaak door intellectuelen, die in boeken de zekerheid vonden van een snelle revolutie. Al die partijtjes van intellectuelen zijn snel weer verdwenen, maar de SP bestaat nog steeds – en is uitgegroeid tot een brede volkspartij. Hoe kon dat gebeuren, wat is het geheim? Dat heeft te maken met het activisme van de jonge SP’ers, die langs de deuren gingen om mensen te enthousiasmeren voor hun politiek. En dat heeft te maken met het verhaal van die jonge SP’ers, dat aanvankelijk niet erg aansloeg. Als mensen opendeden en die SP’ers vertelden over klassenstrijd en revolutie, werden zij niet al te serieus genomen. Vooral niet in kleine steden en in dorpen, zoals Boxmeer of Oss.

En toch ligt hier denk ik de basis voor het succes van de SP. Want die jonge SP’ers snapten al snel dat het zo niet veel zou worden met die revolutie. Dus gingen ze zich toeleggen op zaken die mensen wel belangrijk vonden: veilige speelplaatsen voor kinderen, onderhoud van woningen, zorg voor ouderen in de buurt. Daarmee kregen de abstracte idealen een concreet gezicht en een praktische uitwerking. Maar vooral ook steun van de bevolking, die zag hoe je samen je eigen leven en je eigen buurt kunt verbeteren. Gezamenlijk een speeltuin bouwen, samen actie voeren tegen de woningcorporatie, zelf een zorginstelling oprichten. De revolutie was niet groots en meeslepend, maar bleek kleiner en gezelliger dan gedacht. De boeken werden getoetst aan de burgers. Dat leidde tot steun voor die idealen, maar ook tot verdere ontwikkeling daarvan.1

In december 1999 werd ik uitgenodigd op het Congres van de SP, waar een nieuw beginselprogramma werd vastgesteld. Daarover was sinds het aantreden van de partij in de Tweede Kamer in 1994 lang en intensief gediscussieerd. Ik was aangenaam verrast door de taal en de toon van dit programma, met als titel ‘Heel de mens’. Deze socialisten formuleerden geen theoretisch dogma, maar een praktische meetlat voor de dagelijkse politiek. Zelf zeiden ze het zo: ‘Het socialisme is geen blauwdruk voor een toekomstige samenleving. Het is ook geen heilsprofetie, die volstaat met de belofte dat het achter de horizon allemaal beter zal zijn. Het socialisme verwoordt op de eerste plaats een bepaalde visie op mens en samenleving. Dat biedt een perspectief voor de toekomst maar heeft vooral ook betekenis in het hier en nu.’2

Van de mens naar de markt

Op het moment dat de SP definitief afscheid nam van haar dogma’s werd zij echter geconfronteerd met een nieuwe utopie: het marktdenken, in ‘Heel de Mens’ aangeduid als een ‘Brutopia’. ‘De vrijwel volledige vrijheid van kapitalistische ondernemingen leidt ertoe dat wereldwijd miljoenen mensen hun leven in onvrijheid moeten doorbrengen, uitgebuit, onderdrukt, ondervoed, onderontwikkeld. Grote morele vraagstukken omtrent de kwaliteit van het leven, het respect voor dieren, de maakbaarheid van genetisch materiaal (...) zijn bij de vrije markt in verkeerde handen, omdat de markt geen moraal kent. Hetzelfde geldt voor de steeds urgenter wordende problemen van milieuvernietiging, milieuvervuiling, roofbouw en verspilling van grondstoffen. Al deze zaken vereisen een veel zorgvuldiger afweging dan alleen een eng-economische, waartoe de markt zich beperkt.’

Tegenwoordig is dit een analyse die kan rekenen op veel steun, maar toen de leden van de SP deze beginselen bespraken, was dit een eenzaam geluid. Het was de tijd dat Wim Kok de PvdA de ideologische veren afwierp en Frits Bolkestein zei dat in de Tweede Kamer iedereen, behalve de SP, liberaal was.3 Terwijl de SP op zoek ging naar de menselijke maat, kozen veel andere partijen voor een nieuw dogma: de vrije markt. Dit dogma kent een specifiek beeld van de mens, als rationeel wezen dat volledig inzicht heeft in de markt. Helaas, dit wezen bestaat niet. Dit dogma schetst ook een bijzonder beeld van de samenleving: dat als mensen vooral denken aan hun eigen belang, dit leidt tot het grootste gemeenschappelijke goed. Die samenleving bestaat ook niet. Deze neoliberale politiek is een utopie.

In 2000 ging ik werken voor het Wetenschappelijk Bureau van de SP. Daar besloten we onderzoek te doen naar de gevolgen van de marktwerking in de (semi)publieke sector. Onder de titel ‘De uitverkoop van…’ verschenen delen over de energie (2001), het openbaar vervoer (2001), publieke diensten (2002) en de sociale zekerheid (2002).4 In dat onderzoek beoordeelden we de vermarkting aan de hand van de uitgangspunten van de regering. Die ging ervan uit dat vermarkting zou leiden tot lagere kosten, minder bureaucratie, meer innovatie en meer economische groei. Al snel bleek dat aan die beloften zelden werd voldaan. Verzelfstandigen (door onafhankelijke uitvoerders) of privatiseren (door commerciële bedrijven) leidde meestal tot hogere kosten en meer bureaucratisch toezicht. Prikkels om winst te maken beperkten juist de innovatie en de groei.

In de greep van de utopie

Ook de reacties op dit soort studies waren opmerkelijk. In 2003 werd ik lid van de Eerste Kamer, waar ik ministers regelmatig confronteerde met de uitkomsten van onze onderzoeken. Steevast zeiden die ministers dat de problemen niet te wijten waren aan te veel, maar juist aan te weinig marktwerking. Nog meer markt, zo verzekerden zij, zou de problemen met de marktwerking alsnog oplossen. Toen ik in 2006 lid werd van de Tweede Kamer bleek daar überhaupt geen ruimte te zijn voor een fundamenteel debat over de gevolgen van de neoliberale politiek. Een moderne bestuurder was een manager en Nederland was een BV. Wie daar niet in geloofde was ouderwets en conservatief. Die kritiek kwam van rechts, maar opmerkelijk genoeg ook van andere linkse partijen.5

Directeuren van woningcorporaties die zich vergrijpen aan onbetaalbare prestigeprojecten, op kosten van de huurders. Managers op hogescholen die onterecht diploma’s uitdelen, om meer geld binnen te halen. Bestuurders van ziekenhuizen die problemen verzwijgen, om investeerders niet af te schrikken. De utopie van de markt had grote gevolgen voor mensen. En die gevolgen bleven niet beperkt tot de (semi)publieke sector. Minder regels en minder toezicht, meer vertrouwen op het eigenbelang van managers en ondernemers, hebben geleid tot onverantwoord gedrag bij banken en andere financiële instellingen. De idee dat de markt geen regulering behoeft heeft geleid tot een diepe economische crisis, die het vertrouwen van mensen in de economie en in de politiek heeft aangetast.

Nergens is de utopie van de markt zo dominant als in de Europese politiek. Na de Tweede Wereldoorlog is in Europa een proces gestart van samenwerking tussen landen, om een nieuwe oorlog te voorkomen en de welvaart te vergroten. Sinds het Verdrag van Maastricht in 1992 werd dat Europese project een neoliberaal project. Doel was niet meer om landen beter te laten samenwerken, maar om in die landen een marktpolitiek door te voeren. Ongeacht de steun van de bevolking. Een dieptepunt is het Europees referendum in 2005, toen het ‘nee’ van de bevolking hautain opzij werd geschoven. De invoering van de euro, de uitbreiding van de Europese Unie, het afschaffen van het toezicht op de financiële sector, politici raakten in de greep van een gevaarlijke utopie.

Slot: leren luisteren

Geloven in een utopie kan verleidelijk zijn. Dat geldt zeker voor de utopie van de markt. Wat is er mooier voor een bestuurder dan dat de markt zijn problemen zal oplossen? Dat een onzichtbare hand van vraag en aanbod als vanzelf leidt tot de beste maatschappij? Dat is even naïef als geloven in een revolutie die als vanzelf leidt tot een betere wereld. Graag wil ik de bestuurders van nu de SP’ers van het eerste uur voorhouden. Zij waren bereid hun idealen te toetsen aan de werkelijkheid. Zij hebben naar mensen geluisterd, zij hebben van anderen geleerd. Bestuurders, managers en directeuren kunnen een voorbeeld nemen aan die rode revolutionairen die langs de deuren gaan om mensen van hun ideeën te overtuigen. Ik beloof ze dat het louterend zal werken.

Probeer burgers te overtuigen dat zij rationele wezens zijn die volledig inzicht hebben in de markt. Dat eigenbelang leidt tot het grootste gemeenschappelijke goed. Dat meer markt leidt tot een betere samenleving. Probeer mensen te overtuigen dat publieke voorzieningen in betere handen zijn bij bedrijven, dat financiële markten beter werken zonder toezicht en dat Brussel hun belangen beter behartigt dan Den Haag. En als dat niet lukt, probeer dan niet alsnog je eigen wil door te drijven, maar probeer te luisteren. Waarom mensen je niet geloven, waarom mensen je niet vertrouwen en hoe zij denken dat het wel zou kunnen. Dat voorkomt dat ideeën met je aan de haal gaan. Dat voorkomt dat mooie idealen veranderen in een gevaarlijke utopie.

  1. Kees Slager, Het geheim van Oss. Een geschiedenis van de SP (2001)
  2. http://www.sp.nl/partij/theorie/kernvisie
  3. 11 december 1995 tijdens de Den Uyl-lezing en 10 december 1994 in weekblad Elsevier
  4. http://www.sp.nl/onderzoek/uitverkoop.stm
  5. Ondertussen heeft de Eerste Kamer een kritisch onderzoek verricht naar de vermarkting van publieke diensten: Verbinding verbroken? Onderzoek naar de parlementaire besluitvorming over de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten (2012)