publicatie

Spanning 10/2012 :: Hoe krijgen we weer greep op onze volkshuisvesting?

Spanning, december 2012

Een prachtig voorbeeld van sociale woningbouw in Nederland: de Diamantbuurt in Amsterdam

Hoe krijgen we weer greep op onze volkshuisvesting?

Tekst en foto: Tijmen Lucie

Woningcorporaties hebben de afgelopen jaren een slechte naam gekregen door financieel wanbeheer en zichzelf verrijkende bestuurders bij diverse stichtingen. Naar aanleiding van de enorme financiële problemen bij Vestia besloot een Kamermeerderheid in maart van dit jaar een parlementaire enquête te gaan houden naar het functioneren van woningcorporaties. Te hopen valt dat deze enquête niet beperkt zal blijven tot het technische vraagstuk van het toezicht, maar ook zal ingaan op het ideologische vraagstuk naar de rol van corporaties in de samenleving. Want het wordt tijd dat eens duidelijk wordt wat en van wie de corporaties nu eigenlijk zijn.

Wat vooraf ging

Volgens de heersende gedachte werd in de jaren tachtig een revolutie in de volkshuisvesting ontketend. Daar waar corporaties voorheen door de overheid aangestuurd werden, kregen zij in de jaren tachtig onder invloed van het neoliberale denken plotseling grote zelfstandigheid. De overheid stootte in de jaren die volgden steeds meer taken af en verloor zo langzamerhand haar greep op de volkshuisvesting, met alle gevolgen van dien.

Historicus Wouter Beekers, die onlangs aan de Vrije Universiteit promoveerde op een studie naar de geschiedenis van de volkshuisvestigingsbeweging in Nederland, betoogt echter dat de verzelfstandiging van woningcorporaties al tijdens het kabinet-Den Uyl door de verantwoordelijk minister Marcel van Dam werd ingezet. Hij gaf de corporaties immers al in 1976 meer zeggenschap over hun vermogens.

Beekers erkent wel dat de verzelfstandiging van corporaties in de jaren tachtig en negentig in een stroomversnelling raakte. Vooral onder staatssecretaris van Volkshuisvesting Enneüs Heerma (1986-1994) kregen corporaties grote vrijheid om hun publieke taak uit te voeren. Sluitstuk op de ‘operatie-Heerma’ vormde de brutering: het wegstrepen van de uitstaande leningen van de staat aan de corporaties tegen zijn subsidieverplichtingen, waardoor de corporaties financieel onafhankelijk werden. Vervolgens werden de corporaties steeds groter en commerciëler en gingen sommige bestuurders zich te buiten aan onverantwoorde financiële risico’s en zelfverrijking.

Identiteitscrisis

Een vraag die nooit goed beantwoord is, is wat en van wie de corporaties eigenlijk zijn. Probleem is dat corporaties zich na de snelle verzelfstandiging in de jaren tachtig en negentig bevinden in een schemergebied tussen staat, markt en gemeenschap. Het zijn private ondernemingen met een publieke taak. Ze moeten zoveel mogelijk rendement halen, om te zorgen voor goede volkshuisvesting. Daar zit natuurlijk een spanningsveld.

De discussie over de positie van woningcorporaties is echter niet nieuw, zo laat Beekers in zijn proefschrift zien. Al in de jaren vijftig werd gesproken over de ‘crisis in de woningbouwverenigingen’. Toen ging de discussie vooral over de vraag hoe corporaties zelfstandiger konden opereren, want de statelijke invloed werd door veel bestuurders en politici als te groot ervaren. De commissie-De Roos kwam daartoe in 1964 met voorstellen. Naast een vermindering van de invloed van de overheid, pleitte zij voor herintroductie van coöperatieve verenigingen (die voor de invoering van de Woningwet in 1901 bestonden). Van de uitwerking van deze voorstellen kwam echter niets terecht vanwege de blijvende woningnood. Wat ook meespeelde was dat de verdergaande professionalisering van de corporaties, door schaalvergroting en uitbreiding van het takenpakket, op gespannen voet stond met de betrokkenheid van bewoners en andere leden. De leden meer inbreng te geven, bijvoorbeeld door de herintroductie van coöperatieve verenigingen, zou ten koste gaan van de ambitie van de corporatiebestuurders om de professionaliteit te vergroten. De identiteitscrisis waarin corporaties als ledenverenigingen verkeerden bleef daarmee tot op de dag van vandaag onopgelost.

Naar een coöperatief model?

8 november jongstleden organiseerde de Amsterdamse woningcoöperatie ‘Samenwerking’ een themamiddag over coöperatief wonen. Centrale vraag was wat de coöperatie kan betekenen in de vastgelopen woningmarkt. Een van de sprekers was Jan Kees Helderman, universitair docent vergelijkende bestuurskunde in Nijmegen, die eerder onderzoek had gedaan naar de Duitse Wohnungsgenossenschaften (woningcoöperaties). In zijn betoog stond hij stil bij de grote betekenis van het corporatiebestel voor de Nederlandse volkshuisvesting. Tegelijkertijd erkende hij dat corporaties nu hun democratische legitimiteit verloren hebben. ‘In de jaren ’80 zijn de woningbouwverenigingen zich gaan omvormen tot stichtingen, en daarbij zijn ze onbereikbaar geworden voor hun belanghebbenden,de huurders. Mede hierdoor zijn de corporaties vervreemd geraakt van de gemeenschap waar ze vandaan komen. Er is vermarkting opgetreden, er werd veel te veel kapitaal opgebouwd dat alle kanten op is gegaan, en er is eigenlijk geen democratische structuur meer’, aldus Helderman. Hij ziet veel in coöperatieve initiatieven, want ‘zij bieden meer zekerheid, hebben een hoog democratisch gehalte en geven meer mogelijkheden tot controle op het bestuur’. Hij wil echter niet af van het corporatieve bestel, want coöperaties hebben volgens hem niet de financiële middelen en zijn te zeer op de eigen gemeenschap gericht om berekend te zijn op de publieke taak, die veel verder gaat dan het zorg dragen voor voldoende goede huisvesting . Hij pleit dan ook voor het verenigen van de goede zaken van corporaties en coöperaties om daarmee ‘tot het beste van twee werelden’ te komen.

Andere sprekers tijdens de themamiddag waren het met hem eens. Zo pleitte Bart Jan Krouwel, een van de grondleggers van de Triodos Bank, voor een veel bredere discussie over mengvormen tussen woningcorporaties en coöperaties: ‘Waarom maak je als grote woningcorporatie niet een federatieve structuur, waarbinnen je verschillende vormen toepast? Als je ergens een actieve kern ziet, waar sociale cohesie of een gemeenschappelijk probleem bestaat, maak daar dan een kleinschalige coöperatieve beweging van! Dat kun je binnen een overkoepelende beweging op allerlei manieren organiseren. Het is een kwestie van creativiteit.’ Gerard van Noort, bestuurder van Ymere (na Vestia de grootste woningcorporatie van Nederland met 77.000 woningen), gaf aan dat zijn werkgever op buurtniveau al bezig is met het ontwikkelen van dergelijke coöperatieve initiatieven. Het zou een goede zaak zijn, wanneer het coöperatieve model ook op bestuursniveau wordt toegepast, want daarmee vergroot je de mogelijkheden tot democratische controle door de belanghebbenden, de huurders. Gezien de schandalen bij corporaties als Vestia, Woonbron en Rochdale, lijkt dat geen overbodige luxe.

Meer toezicht én meer betrokkenheid

In de conclusie van Het Bewoonbare Land doet Wouter Beekers enkele interessante aanbevelingen voor de parlementaire commissie naar het functioneren van woningcorporaties om de legitimiteitscrisis waarin de corporaties verkeren het hoofd te bieden. Zo stelt hij voor om het betaalde leidinggevende kader niet langer alleen maar te laten controleren door eveneens betaalde toezichthouders, maar ook door vrijwilligers. Ook kunnen bewoners op buurtniveau volgens hem meer worden betrokken bij het corporatiewerk door ze meer zeggenschap te geven over een investering in de wijk, waar ze zelf mede aan hebben bijgedragen. Bovendien oppert hij het idee dat de overheid meer ruimte geeft voor nieuwe sociale initiatieven op de woningmarkt, zoals coöperaties. Daarnaast ziet hij veel in beschermde koopconstructies, waarbij corporatie en huizenbezitter verantwoordelijkheden en risico’s delen. Tot slot pleit hij voor verscherpt toezicht van de overheid op de besteding van de maatschappelijke vermogens door corporaties. Gemeentebestuurders zouden wat hem betreft de aangewezen personen zijn om mede te bepalen waar de corporaties het gemeenschapsgeld in investeren.

Twee zaken zullen in ieder geval beter geregeld moeten worden. Enerzijds zal de overheid haar greep op de volkshuisvesting dienen te vergroten, anderzijds zal zij met voorstellen moeten komen om de betrokkenheid van bewoners te stimuleren. Ondersteuning van coöperatieve initiatieven kan daarbij zinvol zijn.

De realiteit is echter dat het huidige kabinet niet met oplossingen komt voor de identiteitscrisis, waarin corporaties verkeren. In plaats daarvan dreigt het door de verhuurdersheffing van 2 miljard de sociale woningbouw de doodsklap toe te dienen.

Meer weten?
  • Wouter Beekers, Het Bewoonbare Land. Geschiedenis van de Volkshuisvestingsbeweging in Nederland (Uitgeverij Boom; Amsterdam, 2012).
  • Taco Brandsen en Jan-Kees Helderman, Coöperatieven een alternatief (deel 1), Op zoek naar de Heilige Graal van de volkshuisvesting: een verslag over woningcoöperatieven in Duitsland (deel 2) en Betrokken belangen: zelforganisatie en de coöperatieve vorm (deel 3) (Tilburg, 2009). Deze drie artikelen zijn te vinden op de website van Futura:

    www.futurawonen.nl/nl/publicaties.aspx

  • Verslag van de thema-middag over coöperatief wonen is te vinden op: jelmermommers.nl/themamiddag-cooperaties