publicatie

Spanning 10/2012 :: De gekozen Raad van Commissarissen

Spanning, december 2012

Een stap naar democratisering van de economie:

De gekozen Raad van Commissarissen

Tekst: Geert Reuten

Politieke democratie is onvolmaakt. Maar in de economie hebben we nauwelijks een stap naar democratisering gezet. Dit artikel schetst de contouren van een economische democratie en bepleit vervolgens een eerste stap naar democratisering van de economie via een gebrekkig democratisch gekozen Raad van Commissarissen.

Politieke en economische democratie

In een gecompliceerde maatschappij zoals de onze, vallen de verhoudingen tussen mensen uiteen in drie domeinen: die van de politieke, de economische, en de persoonlijke verhoudingen.

  • Het politiek domein (de staat en de lagere overheden) regelt collectieve voorzieningen en stelt collectief geldende gedragsregels op voor het persoonlijk en economisch domein.
  • Het economisch domein (bedrijven) voorziet in de materiële levensbehoeften – d.w.z. de niet-collectief geregelde of de niet-persoonlijk-relationele levensbehoeften.
  • Het persoonlijk domein is het samenstel van persoonlijke relaties en activiteiten (huishouden, familie, verenigingen, religie enz.).

Tot ver in de 19e eeuw was de politieke vrijheid nergens ingebed in enige vorm van politieke democratie. Bijgevolg was politieke vrijheid slechts de brute politieke vrijheid van de machtheb­bers – de vorsten, hun vazallen, en de burgerlijke elites. Heel geleidelijk aan is dit veranderd – altijd door strijd, gekoppeld aan de notie dat als mensen gelijkwaardig zijn, ze ook op een gelijkwaardige wijze invloed op de politiek moeten kunnen hebben. Met de invoering van het algemeen kiesrecht in het begin van de 20ste eeuw is de politieke democratie als fundament van onze samenleving vastgelegd.

Ook voor het economisch domein geldt dat als economische vrijheid niet is ingebed in economische democratie, dat economische vrijheid dan slechts de vrijheid van de economisch machtigen is. Net zoals in het politiek domein alle betrokkenen democratische rechten behoren te hebben, zou dat ook moeten gelden voor het economisch domein.

Dit spreekt temeer omdat er geen zinnig argument is dat onderbouwt waarom er aan eigendom van kapitaal macht verbonden zou moeten zijn. Vóór de 19e eeuw was aan het bezit van land politieke macht verbonden; landbezit was echter geen garantie voor wijsheid. Tot 1917 was aan het bezit van vermogen politieke macht – stemrecht – gekoppeld, maar ook dat bleek een onlogische relatie. En ook vandaag is het bezit van kapitaal nog steeds geen garantie voor wijsheid.

Grondbeginselen van democratie

In alle vormen van democratie moeten een aantal grondbeginselen gerealiseerd zijn.

Het eerste grondbeginsel van politieke democratie is de politieke gelijkwaardigheid van ongelijken qua politieke visie en politieke capaciteiten. Analoog geldt voor economische democratie de economische gelijkwaardigheid van ongelijken qua economische visie en economische capaciteiten.

Verdere grondbeginselen van democratie zijn:

  • directe of indirecte participatie van alle belanghebbenden in het bestuur;
  • openbaarheid van bestuur zodat het bestuur controleerbaar is door de belanghebbenden;
  • daarbij moeten bestuurders verantwoording afleggen aan de belanghebbenden;
  • de afzetbaarheid van het bestuur door de belanghebbenden.

In onze formele politieke democratie hebben we een indirecte participatie in het bestuur (landelijk het kabinet). We kiezen een parlement dat voor ons het bestuur aanstelt en controleert, en aan wie het bestuur verantwoording moet afleggen, en dat het bestuur eventueel kan afzetten. Het basisbeginsel van gelijkwaardigheid komt bij verkiezingen tot uitdrukking in het beginsel van één stem per persoon.

Naar economische democratie

Democratisering, de weg naar democratie, is een proces: net zoals dat gold en geldt voor politieke democratisering, geldt dit ook voor economische democra­tisering. We moeten daarbij doelen stellen die op redelijk korte termijn praktisch realiseerbaar zijn en van daaruit verder werken en de democratie versterken. Dit is het uitgangspunt van dit artikel. Het voorstel is om te beginnen met een zeer bescheiden formele democratisering van de grote bedrijven: de 7400 bedrijven met meer dan 100 werknemers (zij beslaan samen 60% van de werkgelegenheid). Het idee is dat democratisering dan geleidelijk uitwaaiert naar kleinere bedrijven. In kleine bedrijven is de bedrijfsorganisatie minder anoniem en kan er op den duur gekozen worden voor andere, minder formele, vormen van participatie in het bedrijfsbestuur. Belangrijk is in ieder geval dat werknemers die willen werken in een bedrijf met een vorm van formele democratie, daar de gelegenheid toe hebben. Indien kleinere bedrijven (met minder dan 100 werknemers) de gewenste participatie niet goed regelen, dan zullen zij hun personeel zien weglopen naar de bedrijven waar dit wèl goed geregeld is, al dan niet formeel.

De huidige bestuursorganisatie van grote bedrijven

Figuur 1 laat de huidige bestuursorganisatie van de meeste grote bedrijven zien. Aandeelhouders kiezen de Raad van Commissarissen (RvC) en deze stelt de directie aan en controleert die.

Bij deze zogenoemde ‘structuurvennootschappen’ worden de commissarissen gekozen door uitsluitend de aandeelhouders. De RvC stelt de voordracht voor zijn eigen opvolgers op (vandaar dat commissarissen veelal uit dezelfde kliek komen).

De ondernemingsraad kan voor maximaal een derde van de commissarissen een ‘bijzondere voordracht’ doen aan de RvC, die deze vervolgens voorlegt aan de aandeelhoudersvergadering (bij bijvoorbeeld vijf commissarissen komt dit neer op één commissaris).

Een door alle belanghebbenden gekozen Raad van Commissarissen

Het voorstel is om deze bestuursopzet zo te wijzigen dat de RvC gekozen wordt door alle belanghebbenden. Figuur 2 vergelijkt de huidige politieke democratie met de voorgestelde stap naar economische democratie.

Belanghebbenden en belanghebbenden–kiezers

De economisch-democratisch belanghebbenden, dus de kiezers, zijn in ieder geval de werknemers en de kapitaalbezitters. De moeilijk te beantwoorden vraag is vervolgens hoe je de belangen van de werknemers en de kapitaalbezitters weegt bij het uitbrengen van hun stemmen. Mensen en kapitaal hebben immers niet dezelfde noemer en kun je dus niet bij elkaar optellen. Er zijn tenminste drie mogelijkheden voor zo’n weging.

  • Het spiegelen van economische democratie aan politieke democratie zou pleiten voor het beginsel dat iedere belanghebben­de persoon één stem heeft (werknemers, kapitaalbezitters). Mensen die niet één maar twee belangen hebben, krijgen dan twee stemmen. Dit beginsel gaat ervan uit dat zowel werknemers met veel diploma’s of een hoog salaris als een kapitaalbezitter met veel kapitaal daaraan geen extra stemmen kunnen ontlenen.
  • Indien we de nadruk leggen op ‘belang’, dan kunnen we het uitgangspunt nemen in de mate waarin mensen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van een bedrijf. Werknemers zijn voor hun levensonderhoud doorgaans geheel afhankelijk van het bedrijf waar ze voor werken. Meer specifiek kunnen we dan de gemiddelde verdiensten van arbeid en kapitaal als uitgangspunt nemen (de arbeidsinkomensquote respectievelijk de kapitaalinkomensquote van het BBP). Dan zouden we grofweg uitkomen op een stemverhouding tussen werknemers en kapitaalbezitters van 65% en 35%. (Waar het eerste alternatief dus uitgaat van personen, ligt het uitgangspunt van dit alternatief in een geldcriterium.)
  • Een corporatistische aanpak stelt het totale belang van de werknemers fictief gelijk aan het totale belang van de kapitaalbezitters; ieder van deze belangen heeft dan dus 50% van de stemmen. Corporatisme, zoals bij de laatste weging, passen we gelukkig niet toe in de Nederlandse politieke democratie. Maar deze sluit wel aan bij de Nederlandse sociaal-economische ‘poldertraditie’. Omdat de laatste weging in Nederland de minste weerstand zal oproepen, zouden we daarmee kunnen beginnen.

Gematigde democratisering: een corporatistisch gekozen Raad van Commissarissen

De voorgestelde opzet sluit zo vrij pragmatisch aan bij de huidige Nederlandse instituties.

  • Het uitgangspunt is de huidige economische structuur – wat dit betreft blijft alles bij het oude – het enige wat er verandert is een zeer gematigde democratisering van die structuur. (Socialisten hebben goede redenen om de huidige economische structuur te willen wijzigen; dit is echter een andere discussie, en een gewijzigde economische structuur zal eveneens democratisch moeten zijn.)
  • Bedrijfsdirecties worden, net als thans voor ‘grote’ NV’s en BV’s, aangesteld en gecontroleerd door een Raad van Commissarissen.
  • Echter, de Raad van Commissarissen wordt gekozen door alle belanghebbenden: kapitaalverschaffers èn werknemers.

Figuur 3 vat dit samen.

  • Werknemers en aandeelhouders kiezen uit kandidaten die zich volgens vooraf vastgestelde regels hebben gemeld en die voldoen aan aanvankelijk politiek-democratisch vastgestelde criteria om kandidaat-commissaris te zijn. Het gaat dan om ongeveer 7400 bedrijven (bijna 0,6% van het totale aantal bedrijven, met ongeveer 60% van het totaal aantal werknemers). Daarbij is het belangrijk dat de taken en bevoegdheden van de RvC niet afgezwakt worden maar eerder versterkt.
  • De voorgestelde bestuursorganisatie bijt niet met de huidige ondernemingsraad (die volgens de huidige wet moet worden ingesteld bij bedrijven met meer dan 50 werknemers). Omgekeerd, ze kunnen elkaar democratisch gezien versterken.

Democratisering van onderop via onderhandeling

Deze ‘kleine’ verandering van de bestuursorganisatie vergt een kleine aanpassing van de wet die er in de huidige politieke verhoudingen niet zonder strijd zal komen. Maar democratisering kregen we nooit in de schoot geworpen. Doch zonder aanpassing van de wet kan er toch democratisering ontstaan, namelijk van onderop. En in het ideale geval versterken die twee processen elkaar. Vakbonden zullen daarin een belangrijke rol moeten spelen. Zij zouden geleidelijke democratisering kunnen bereiken via cao-onderhandelingen. Zeker ook in tijden waarin werknemers gevraagd wordt om ‘matige’ looneisen te stellen ‘in het belang van het bedrijf’, kunnen daar tegenover democratiseringseisen ‘in het belang van het bedrijf’ gesteld worden. In het proces van onderop zou geleidelijke democratisering gerealiseerd kunnen worden via uitbreiding van het huidige aantal werknemerscommissarissen in de Raad van Commissarissen (dat kan spoedig op vrijwillige basis gebeuren, zonder enige wettelijke regeling). Deel van die onderhandelingen zou dan moeten zijn dat aandeelhouders vrijwillig inbinden op hun wettelijke rechten. Daarbij zouden voorgedragen werknemerscommissarissen voorlopig gekozen kunnen worden door de ondernemingsraad, en volgens afspraak voor een bepaalde tijd. Voorts zouden deze werknemerscommissarissen samen moeten optrekken in het vergroten van de bevoegdheden en in het zoveel mogelijk openbaar maken van het bestuur.

De voorlopers in de geleidelijke democratisering zullen een aantrekkingskracht uitoefenen op de rest van de bedrijven, voor zover werknemers liever in gedemocratiseerde bedrijven werken. Deze gedemocratiseerde bedrijven verkeren dan in een relatief sterkere arbeidsmarktpositie. Democratisering werkt dan zelfversterkend.