Van bevrijding naar verheerlijking

Individualisering was in de jaren zestig een kwestie van emancipatie met als gevolg dat de individuele vrijheid groter werd. De bevrijding van het individu is inmiddels omgeslagen in haar tegendeel: verheerlijking van het individu. Hoe is dat zo gekomen?

Op school leren we allemaal over de verzuiling. Een op het eerste gezicht zinvolle metafoor voor hoe Nederland het grootste deel van de twintigste eeuw geordend was. Politicoloog Arend Lijphart schrijft hierover in 1968 het boek Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Het wordt al snel het standaardwerk over verzuiling. Hij beschrijft dat het sociale leven van mensen is georganiseerd binnen zuilen. Als katholiek ga je naar de katholieke bakker, luister je naar de Katholieke Radio Omroep (KRO) en ga je naar de katholieke school. Protestanten, katholieken, sociaaldemocraten en liberalen gaan in het dagelijks leven minimaal met elkaar om. Maar de leiders van elke zuil weten elkaar wel te vinden. Zo kunnen afspraken gemaakt worden voor het algemeen belang en valt Nederland niet uiteen in elkaar bestrijdende zuilen. Volgens Lijphart krijgt de samenwerking aan de top vooral vorm in de zogenoemde pacificatie. Die vindt plaats tegen de achtergrond van een dreigende socialistische revolutie in Europa. Met de pacificatie worden in 1917 in Nederland de socialisten tevredengesteld met algemeen kiesrecht (vanaf 1919 ook voor vrouwen) en de confessionelen met het financieel gelijkstellen van christelijke scholen aan openbare scholen. Deze situatie duurt tot in de jaren zestig, als onder invloed van emancipatiebewegingen de invloed van de zuilen kleiner wordt en de individuele vrijheid van mensen wordt vergroot. Dit proces staat ook wel bekend als de ontzuiling.

Het heilig consumentisme. Een kunstwerk van Banksy. (Foto: Flickr, copyright CC BY-NC-ND 2.0)

De mythe van verzuiling

Historicus Peter van Dam bekritiseert de opvatting van starre verzuiling in Staat van verzuiling. Wat een zuil wordt genoemd, is in de praktijk een verzameling van gemeenschappen en organisaties. Die houden er onderling vaak verschillende opvattingen op na. Ook werken sociaaldemocraten en liberalen actief aan het opheffen van de opdeling van de samenleving in verschillende compartimenten. De sociaaldemocraten vanuit het oogpunt van emancipatie van de arbeidersklasse en liberalen vanuit het ideaal van individuele ontplooiing. Van Dam concludeert dat het begrip ‘verzuiling’ een mythe is. Een begrip ‘dat niet slechts bedoeld was geweest om te analyseren, maar ook om te polemiseren.’ Hij stelt dat in werkelijkheid de samenleving veel dynamischer was dan de starre verzuiling waar Lijphart over spreekt. 

Wat overeind blijft is dat het sociale leven in Nederland tot in de jaren zestig bestaat uit wat Van Dam ‘zware gemeenschappen’ noemt. Je bent onderdeel van een of meerdere gemeenschappen die strikte verplichtingen met zich meebrengen, met grote sociale gevolgen als je je daar niet aan houdt. Krijg je het aan de stok met de dominee in het dorp, dan komt direct je hele sociale leven in gevaar. Want ben je verbannen uit de kerk, dan word je ook op straat met de nek aangekeken.

Met deze gemeenschappen komen ook specifieke personen op een sokkel te staan. De dominee, priester, arts en andere notabelen hebben een vanzelfsprekende autoriteit. Daar heb je gewoon naar te luisteren. Voor de sociaaldemocraten geldt dat vakbondsleiders en partijleiders een bijna vanzelfsprekende autoriteit genieten. Ze hebben een embleem van Pieter Jelles Troelstra aan de muur hangen en volgen de lijn die door de leiding wordt uitgezet.

Gedurende de twintigste eeuw worden indrukwekkende uitvindingen gedaan, die uiteindelijk ook bij de mensen in huis komen. De wasmachine geeft vrouwen meer tijd om onder andere te strijden voor hun emancipatie. Met het voor iedereen beschikbaar komen van openbaar vervoer of een auto, zijn mensen minder aangewezen op hun buurtgenoten. Ze kunnen zich voegen bij gemeenschappen die niet per se om de hoek liggen.

Emancipatiestrijd

Door sociale strijd raken na de Tweede Wereldoorlog kennis, welvaart en macht in de geschiedenis ongekend wijdverspreid in de samenleving. Het sterkt sociale bewegingen en de vrijheid van mensen wordt aanzienlijk vergroot. Er ontluikt in de jaren zestig een revolutionaire sfeer waarin emancipatiebewegingen opstaan, die culmineert in mei 1968. Daarover schrijft econoom Ernest Mandel: ‘De revolutionaire golf van Mei ’68 was een immense vergaarbak van sociale experimenten. [...] De creatieve energie van de massa’s kwam op een nooit geziene schaal tot uitbarsting. Er kwamen nieuwe actiemethodes en initiatieven, een gedurfde renovatie in de strijd voor het socialisme.’ Mensen bevragen autoritaire structuren en waar de autoriteit niet gelegitimeerd is, wordt deze ontmanteld. Zo worden mensen vrijer van de dwingende gemeenschappen.

Volgens Peter van Dam is het echter te makkelijk gedacht dat maatschappelijke verbanden na de jaren zestig verdwijnen. Hij schrijft: ‘Voor een deel transformeerden de organisaties die voorheen deel uitmaakten van een zware gemeenschap naar organisaties van lichte gemeenschappen. Voor een ander deel ontstonden nieuwe organisaties naast en in plaats van de organisaties van zware gemeenschappen.’ Gemeenschappen worden minder dwingend en het wordt makkelijker om uit een gemeenschap te stappen zonder dat je sociale leven meteen overhoop ligt. 

Bevrijding wordt nieuwe dwang

Terwijl mensen losser raken van de dwingende structuren van zware gemeenschappen, komt het neoliberalisme op. Deze nieuwe politieke stroming wordt geholpen door de economische crisis in de jaren zeventig. Keynesiaanse economen en politici hebben geen overtuigend antwoord op de combinatie van hoge inflatie en stagnerende economische groei. Hun neoliberale opponenten hebben dat wel. Politiek leiders als Margaret Thatcher en Ronald Reagan weten aan te sluiten bij de roep om individuele vrijheid met hun pleidooi voor de vrije markt. Flexibilisering van arbeid wordt verkocht als emancipatie. Dit zal vrouwen en minderheden meer kans op een baan geven. De binding met een gemeenschap verandert in binding met een merk. Hebzucht verandert in een vorm van individuele vrijheid – ‘Greed is good’ als deugd. Zo gaat het neoliberalisme ideologisch aan de haal met de emancipatiebewegingen van de jaren zestig. Een drietal ontwikkelingen, die hieronder zullen worden beschreven, hebben bijgedragen aan de vorming van het neoliberale individu.

Met de opkomst van het neoliberalisme worden andere waarden dominant. Waarden die in de jaren zestig nog emancipatoir heten. Socioloog en filosoof Willem Schinkel schrijft dat de kritiek van de ‘zogenaamd kritische generatie van ’68’ het systeem is geworden. ‘Hun zogenaamde anti-systeemwaarden zijn de dwang van vandaag geworden: autonomie, creativiteit, flexibiliteit, innovativiteit, spontaniteit, verandering, out-of-the-box-denken en je leven lang leren.’ ‘De hippies van toen zijn de managers van nu’ geworden, stelt Schinkel. Waar individualisering aanvankelijk gold als emancipatie, slaat het om in dwingend individualisme.

Een belangrijke voorwaarde om andere waarden dominant te krijgen, is het verdwijnen van vanzelfsprekende autoriteit. Met de emancipatie van het individu, is echter autoriteit als zodanig verdacht geworden, stelt psychoanalyticus Paul Verhaeghe in zijn boek Autoriteit. ‘Er is een – achteraf bekeken – heel naïef idee ontstaan dat de mens beter zonder [autoriteit] kan, dat een gemeenschap zonder autoriteit zichzelf spontaan zal organiseren op een wijze die voor iedereen goed is.’ Maar zonder autoriteit wordt de leerkracht niet serieus genomen, wordt wetenschap afgedaan als ook maar een mening, en verwordt politiek tot theater. 

De mens dient vermaakt te worden en hoe kan dat beter dan door hem te laten consumeren. Daar hangt ook je identiteit mee samen: de illusie dat je uniek bent. Met de plicht om zoveel mogelijk te genieten, worden ‘de postmoderne consumenten kopieën van elkaars exclusiviteit, zonder het voordeel van de onderlinge verbondenheid’, schrijft Paul Verhaeghe in Identiteit. Het is volgens hem een vreemde combinatie van doorgeslagen individualisme en collectief consumentisme. ‘Het ironische is dat we daardoor elkaar kuddegewijs ontmoeten op een adresje ‘dat niemand weet’, allemaal met onze ‘personal’ computer, onze ‘exclusieve’ handtas (limited edition), in de overtuiging dat wij (en alleen wij) niet meedoen aan ‘al dat opgelegde gedoe’…’ Ik koop, dus ik ben, is het adagium van de homo consumens. Als iets je niet zint, kies je wat anders. Niet alleen wat spullen betreft, ook gemeenschappen worden eerder verruild dan bijgestuurd. Dat is mede mogelijk geworden door de verandering van zware in lichte gemeenschappen.

In de mengeling van dwingend individualisme, verdwijnen van autoriteit en consumentisme, ontstaat wat Henk Hofland in zijn essay Platter en dikker gekscherend ‘de nieuwe mens’ noemt. ‘Hij zal iedereen laten weten dat hij hier op aarde is, een god die als zodanig erkend wil worden.’ Er ontstaat de illusie dat de wereld aan je voeten ligt. Jou mag geen strobreed in de weg gelegd worden, terwijl je opeist wat je hebben wilt. De mate van succes wordt afgemeten aan de hoogte van je bankrekening en heb je geheel aan jezelf te danken. Net als dat je falen alleen aan jezelf te wijten hebt. De bevrijding van het individu is de verheerlijking van het individu geworden.