Gemeenschapszin en samenhang: Als een huis met de luiken open

‘Het is de behoefte aan gemeenschap en samenhang die de mens nu eenmaal eigen is en die de afgelopen decennia in tijden van globalisering en immigratie veronachtzaamd is. Iedereen wordt voortdurend aangesproken op zijn achtergrond omdat er zo weinig voorgrond is.’ Zo analyseert schrijver, columnist en PC-Hooftprijswinnaar Bas Heijne de staat van Nederland in zijn gelijknamige boek. 

Hoe zit dat eigenlijk met die behoefte aan gemeenschap en samenhang die de mens nu eenmaal eigen is? Zonder onderzoek geen recht van spreken, zeggen we bij de SP. Daarom begonnen we in maart 2017 met een grote verkenning naar de staat van onze buurten, onze gemeenschappen en de samenhang in ons land. We betrekken 1 miljoen mensen in honderden buurten erbij en ik spreek met 100 maatschappelijk leiders over deze thema’s. Deze Spanning is een vervolgstap in onze verkenning. Met bijzondere bijdragen van onder anderen schrijver Koen Haegens, bestuurder Wim van de Donk en wetenschapper Justus Uitermark. 

Om te beginnen blikken we terug: hoe kwam de gemeenschapszin, samenhang en georganiseerde solidariteit ook alweer onder druk te staan en wat merken we daar nu van?

Illustratie van Len Munnik

De historische les

De mens is een sociaal wezen. Van oudsher overleefden mensen in gemeenschap met elkaar. Na de Tweede Wereldoorlog werd onze samenleving gebouwd op de gedachte dat de bestaanszekerheid van mensen een voorwaarde is voor vrede en vooruitgang voor iedereen. Het bestrijden van armoede werd daarom niet langer aan de armenhulp van welgestelden en geestelijken overgelaten.

Deze historische les lijkt vergeten. Met het einde van de verzuiling kwam er niet alleen een einde aan de verstikkende rol van kerk en zuil op het individu, maar kwam ook de gemeenschapszin onder druk te staan. De wederkerigheid – de overtuiging dat er een verantwoordelijkheid voor het geheel bestaat – van de advocaat enerzijds en de bouwvakker anderzijds, verdween. Van vrije individuen naar ieder voor zich. Van het juk van de zuil naar het dogma van de markt. En de gemeenschap? Dat was echt iets van vroeger. 

Elk nieuw tijdperk en elke ideologie heeft z’n kartrekkers. De peetmoeder van het ieder-voor-zich-tijdperk was Margaret Thatcher, de eerste vrouwelijke premier van het Verenigd Koninkrijk. Met haar ‘There’s no such thing as society’-politiek luidde Thatcher de aanval in op de gemeenschapszin, publieke sector en georganiseerde solidariteit. Haar frontale aanval en overwinning op de mijnwerkers en hun vakbond werd een inspirerend voorbeeld voor andere politici die wilden afrekenden met de verzorgingsstaat, onder wie de Nederlandse premier Ruud Lubbers. De overheid trok zich terug, de publieke sector werd verschraald en kortetermijnwinst werd het leidende principe. Gelijktijdig is het mensbeeld dat vooruitgang met elkaar wordt bereikt, consequent aangevallen: wie individueel hard genoeg werkt, wordt een winnaar. En wie geen winnaar is, heeft dat dus volledig aan zichzelf te wijten. Solidariteit is volgens die redenering een minimaal vangnet voor de allerzwaksten. Het gevolg laat zich raden: de steun voor sociale voorzieningen neemt af en de weg naar een kleinere verzorgingsstaat ligt open. 

‘Wie buiten eigen schuld toch niet aan het werk komt, heeft de zekerheid van een uitkering op ten minste het bestaansminimum’, zo luidt een zin uit de sociale zekerheidsparagraaf van het regeerakkoord van Rutte 2. Een stelling met een ideologische lading: de verzorgingsstaat is er niet voor het grotere geheel of voor enige gezamenlijke vooruitgang, nee de verzorgingsstaat is er alleen voor individuen die geen schuld hebben aan hun situatie. In het regeerakkoord van Rutte III komt de term ‘verzorgingsstaat’ slechts een keer voor: het beperken van de instroom van nieuwkomers. Geen groter idee, geen collectieve vooruitgang. De nadruk ligt volledig op individuele zelfredzaamheid.

‘Wat rechts heel succesvol gedaan heeft, is hebzucht als deugd neer te zetten’, zegt de Australische vakbondsleider Michael Crosby met veel ervaring in onder meer Australië, de VS en Nederland. 

‘Daar moeten wij wat tegenoverstellen. En dat kan niet alleen zijn: solidariteit is steun voor de allerarmsten. Fighting for fairness gaat namelijk niet alleen om de allerarmsten, maar om rechtvaardigheid voor allen.’ Crosby’s analyse is even eenvoudig als duidelijk: bestaanszekerheid is niet alleen noodzakelijk voor ieder individu, maar bovenal een voorwaarde voor vrede en vooruitgang voor de hele samenleving. Voor jezelf, voor elkaar, voor Nederland.

Als het zo duidelijk is, wat ligt er dan in de weg?

Bestaansonzekerheid en identiteit

Als de grond onder de voeten van mensen vandaan wordt geslagen, houden ze zich vaak vast aan wat ze nog hebben. In tijden van onzekerheid spelen identiteiten een grote rol. ‘Economische onzekerheden vertalen zich politiek gezien in vraagstukken van identiteit. Het gaat dan om vragen als hoor ik erbij, ben ik nog deelgenoot van de samenleving, is er respect voor mij? Economische onzekerheid en de daaraan gerelateerde onzekerheid over de maatschappelijke positie voeden de angst voor de vreemdeling,’ aldus Michael Sandel, hoogleraar aan de Universiteit van Harvard, in een essay in De Groene Amsterdammer. Volgens Sandel is er door het toenemende marktdenken een moreel vacuüm ontstaan. Er is behoefte aan een politiek die zich bezighoudt met het algemeen belang. ‘Politiek zal ook moeten gaan over de vraag wat we verstaan onder het goede leven.’

‘De gewone Nederlanders raakten onderweg naar dat volmaakte Nederland iets kwijt: hun gemeenschap, hun identiteit, het gevoel thuis en geborgen te zijn’, sprak CDA-leider Sybrand Buma in de HJ Schoo-lezing. Om eraan toe te voegen: ‘Niet de welvaart, niet de gelijkheid, niet de vrijheid, maar het versplinteren van de gemeenschap werd het grote gemeenschappelijke probleem.’ Zijn oplossingen? Het Wilhelmus en de Nachtwacht! Er is op zichzelf niet zoveel mis met het vergroten van historisch bewustzijn. Al helemaal niet als dat gepaard gaat met kennis over de kleurrijke vaderlandse geschiedenis in de volle breedte: van Wilhelmus tot Nachtwacht, van de slavernij tot het communistisch verzet in de Tweede Wereldoorlog. Van Friesland tot Limburg. 

Symbolen doen ertoe. En historisch bewustzijn ook. Maar vormen volkslied en schilderij werkelijk hét antwoord op de grote vraagstukken van deze tijd? Zijn ze een oplossing voor de groeiende bestaansonzekerheid en de behoefte aan erkenning en geborgenheid? Komen zij tegemoet aan de afkeer van de ‘radicale flexibilisering’, waarover Wim van de Donk in deze Spanning spreekt. Lossen ze de permanente angst om te vallen van de middenklasse op, zoals Koen Haegens beschrijft?

Is het toeval dat Sybrand Buma vergeet dat economische bestaanszekerheid een cruciaal ingrediënt vormt van geborgenheid en samenhang? Is het vreemd dat Sybrand Buma de onlosmakelijk verbonden idealen van de Franse Revolutie vrijheid, gelijkheid en broederschap uit elkaar trekt en vrijheid en gelijkheid als tegenhanger van broederschap positioneert? Is het opzienbarend dat Sybrand Buma – net als zijn voorganger en vriend van Margaret Thatcher, Ruud Lubbers – verklaart dat de verzorgingsstaat vastloopt? 

Nee, allerminst. Was zijn partij niet de aanjager van de hyperindividualisering, flexibilisering van arbeid en uitholling van de publieke sector, dan zat zij in de zijspan van liberalen. Het CDA leverde 20 jaar van de afgelopen 35 jaar de premier en stond in de tijd van Ruud Lubbers aan de basis van diezelfde ‘versplintering van de gemeenschap’. Economisch, ideologisch en politiek. Geen schilderij of volkslied kan dat verhullen. 

Aan de andere kant staat iemand als hoogleraar Jan-Willem Duyvendak die in zijn boek Thuis: Het drama van de sentimentele samenleving gemeenschapszin en geborgenheid ‘nostalgisch’, ‘sentimenteel’ en ‘obsessief’ noemt. Hij betoogt dat veel van onze conflicten, frustraties én het onbehagen juist voortkomen uit de gedachte dat we een recht hebben op thuisgevoel. Hij stelt dat politici mensen een gevoel van onthechting aangepraat hebben. 

De verdachtmaking van de behoefte van de mens aan geborgenheid en gemeenschapszin is gestoeld op een cruciale denkfout: het kennelijk onmogelijk geachte samengaan van eigenheid en gelijkheid. Alsof de behoefte aan eigenheid per definitie tot uitsluiting van nieuwkomers leidt. Is het niet juist de taak van sociale en progressieve politici om eigenheid én gelijkheid te verbinden? Is dat niet één van de ambities achter de nog altijd actuele universele waarden – vrijheid, gelijkheid en broederschap? 

Academici als Duyvendak zijn de beste tegenstanders die rechtse politici zich kunnen wensen. Ze plaatsen het idee van geborgenheid in het beklaagdenbankje en zien het verlangen naar een vertrouwde omgeving als een oerconservatief idee. Daarmee zijn ze onbewust propagandisten van Buma, Baudet en Wilders. 

Huis met de luiken open

Waar oerconservatieven als Buma, Baudet en Wilders het doen voorkomen dat al onze problemen worden opgelost als we de luiken sluiten, de vlag ophangen, het Wilhelmus zingen en ons afzetten tegen de nieuwe buren, willen kosmopolieten als Duyvendak ons doen geloven dat het huis zélf het probleem is, en dat een pleidooi voor geborgenheid de oorzaak van veel onheil is. 

Waar staan wij dan? Met de behoefte van mensen aan geborgenheid, eigenheid en hechting is niets mis. Met Mandela en Gandhi waren het niet de minsten die geborgenheid, eigenheid en hechting uitlegden als ‘een huis, een vertrouwde plek waar men zich prettig voelt en van waaruit men de wereld kan bezien. Maar wel met de luiken open, zodat licht en wind vrij spel hebben.’ Omdat er behalve een sociale, culturele en religieuze identiteit, die een mens een blik op zichzelf en de wereld verschaft, ook zoiets bestaat als gedeelde menselijkheid, iets wat mensen ondanks alle verschillen met elkaar verbindt. Dat maakt gemeenschappen mogelijk waarin de vrijheid van mensen, hun gelijkheid en de onderlinge broederschap in samenhang aanwezig zijn. Daarmee zijn we er nog niet, want er is een verantwoordelijke elite nodig om dit ideaal van gemeenschap uit te dragen. 

Gedragen verhaal en verantwoordelijke elite 

‘Er ontbreekt een vuurtoren, een leiderschap met een verhaal dat ons de weg wijst’, zei oud-commandant der Strijdkrachten Peter van Uhm in ons gesprek. Mensen snakken naar een politiek die ze niet alleen iets geeft, maar ook wat van ze vraagt: een verhaal om voor op te staan. Voor een identiteit-overstijgend verhaal voor de hele samenleving zullen we niet alleen een ‘vuurtoren’ moeten formuleren, maar zullen we ook een beroep moeten doen op een verantwoordelijke elite die dat verhaal voorleeft. En als we sociale ongelijkheid een probleem vinden, hebben we een academische, bestuurlijke en economische elite nodig die dat niet alleen met de mond belijdt, maar ook in de praktijk brengt. De woningcorporatiedirecteur die tussen de huurders te vinden is, de hoogleraar die de rest van de samenleving – in normaal Nederlands – van nieuwe inzichten voorziet en de bestuurder die bestaansonzekerheid niet alleen een interessant woord vindt, maar ook daadwerkelijk iets aan de totaal uit het lood geslagen flexcontracten doet.

Toen Hillary Clinton sprak over een ‘mand vol beklagenswaardigen’ was in één klap duidelijk dat ze niets begrepen had van de bittere bestaansonzekerheid van veel Amerikanen. Mensen die vier jaar eerder nog op Barack Obama stemden. Veel Amerikanen zagen in Trump geen serieuze president – en hij bewijst met grote regelmaat hun gelijk – maar wel de vijand van hun vijand. De politieke elite die in woord progressief lijkt, maar in daden de status quo van grote sociale ongelijkheid al decennia in stand houdt.

Gemeenschapszin en samenhang als tegenhanger van de ieder-voor-zich-politiek. Niet als zweverig abstract verhaal, maar als noodzakelijkheid om de macht van het grote geld op z’n minst te kunnen temmen. De thuiszorger, basisschooljuf, politie-agent , AOW’er, student en hoogleraar, weten na de Paradise Papers één ding heel zeker: hoe groot de verschillen onderling ook mogen zijn, alleen hún eendracht zal tot gemeenschappelijke rechtvaardigheid leiden. Om de wereld te veranderen, zullen ze samen –  spreekwoordelijk –  omhoog moeten schoppen en niet omlaag.

Het verklaart de populariteit van authentieke socialisten als Bernie Sanders in de VS en Jeremy Corbyn in het Verenigd Koninkrijk, die pleiten voor een breuk met de status quo. Dat doet de SP in Nederland. In de gesprekken die SP’ers met tienduizenden mensen in honderden buurten voeren en in mijn gesprekken met 100 maatschappelijk leiders, blijkt duidelijk het tekort aan maatschappelijke samenhang. Op de achterkant van deze Spanning formuleer ik vijf ingrediënten voor gemeenschapszin en samenhang. Ik nodig iedereen uit om mee te helpen aan en mee te denken over een nieuwe maatschappelijke samenhang. Voor een samenleving waarin de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap springlevend zijn. Het is niet makkelijk, maar het is nodig én het is mogelijk.