publicatie

Spanning oktober 2010 :: Geen woord over de bankencrisis

Spanning, oktober 2010

Oorlog en privatisering

Over privatisering van publieke diensten als gevolg van de globalisering is al veel bekend. Minder bekend is dat ook westerse beroepslegers aan het privatiseren zijn. Dat wil zeggen dat ze steeds meer taken uitbesteden aan privé-ondernemingen. Dat is vooral, maar niet uitsluitend, het gevolg van de afschaffing van de dienstplicht, waardoor het leger afhankelijk werd van de werving van personeel op de arbeidsmarkt. Die ontwikkeling heeft verregaande gevolgen voor de manier waarop er oorlog gevoerd wordt door westerse legers.

Tekst: Karel Koster, medewerker van het Wetenschappelijk Bureau van de SP Illustratie: Robert de Klerk

Voorgeschiedenis

Legers zijn eigenlijk pas sinds een paar eeuwen onderdeel van de publieke zaak. Voor de Napoleontische oorlogen (1804-1815) was het inhuren van soldaten vanzelfsprekend. ‘Geen geld, geen Zwitsers’, was een gevleugeld Hollands gezegde dat verwees naar de noodzaak om soldaten te kopen om een oorlog mee te vechten. De opkomst van de democratische natie-staat en de dienstplichtigenlegers die door Frankrijk werden ingezet, symboliseerden het begin van een ontwikkeling die nu pas ten einde komt. De nieuwe natiestaten van de 19e en 20e eeuw zetten hun eigen burgers op grote schaal in voor het staatsbelang. Die ontwikkeling bereikte haar hoogtepunt tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen er sprake was van ‘de bewapende natie’. Ook tijdens de Koude Oorlog (tot 1990) handhaafde men de dienstplichtigenlegers – wederom met een beroep op het volk om het land zo nodig te verdedigen. Maar na de Koude Oorlog verdween in de meeste westerse staten het dienstplichtigenleger en werd het vervangen door beroepssoldaten. Deze werden in eerste instantie gerekruteerd en opgeleid op de traditionele wijze, op grond van contracten die de rekruten verbonden aan het leger voor een beperkte periode. Maar de rekrutering voor die beroepslegers haperde. In goede economische tijden was er alternatieve werkgelegenheid. In slechtere tijden stokte de rekrutering ook. De bereidheid om het eigen leven in de waagschaal te stellen was sterk afgenomen – dat had alles te maken met het feit dat men niet meer op eigen bodem oorlog voerde, maar vele duizenden kilometers weg. Het gat werd opgevuld door middel van privatisering.

Een voorbeeld: Afghanistan

Van de VS zijn de cijfers het meest toegankelijk. Het Amerikaanse gebruik van privébedrijven voor de ondersteuning van de oorlogvoering is nu zo wijdverbreid dat de helft van het Amerikaanse personeel in Afghanistan bestaat uit werknemers van commerciële bedrijven. Zo waren volgens een onderzoek van de Congressional Research Service1 in 2009 meer dan 100.000 contractanten in Afghanistan in dienst van de Amerikaanse krijgsmacht, vergeleken met ongeveer 60.0000 soldaten. Van de contractanten vervulde de overgrote meerderheid ondersteunende taken, zoals de bevoorrading en verzorging van de troepenmacht. Slechts 10 procent gold als ‘bewapende veiligheidscontractanten’, die onder andere escorte- en bewakingtaken vervulden. De meeste gevechtsfuncties worden dus bezet door beroepssoldaten, die door een zeer grote civiele logistieke ‘staart’ worden ondersteund. De afkomst is ook belangrijk: van de bovengenoemde 100.000 contractanten was 90 procent Afghaan en 1 procent Amerikaan. De resterende 9 procent was uit ‘derde landen’ afkomstig.

Deze privatisering van delen van het leger is vermoedelijk het verst gevorderd in het Amerikaanse leger, maar andere westerse legers volgen. Over de Nederlands inhuur is weinig bekend, maar een opsomming in een rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) van 20072, noemde het uitbesteden van de brandstofvoorziening, voedseltransport en de catering. Bovendien was de gewapende beveiliging van delen van de aanvoerroutes via subcontracten in handen van een plaatselijke krijgsheer.3

Geprivatiseerde oorlogvoering

Door het verminderde aandeel van beroepssoldaten of dienstplichtigen in de westerse legers verandert de samenstelling daarvan, vooral als het wordt ingezet bij buitenlandse operaties. Een groot deel van de contractanten bestaat dan uit slecht betaalde arbeidskrachten uit het doelland, of uit de regio. Voor de betrokken bedrijven is dat een winstgevende opzet. Men heeft geen last van sociale wetgeving, vakbonden of minimumlonen: de winstmarges zijn aanzienlijk. Het is een bijzonder kwalijke zaak als winst maken invloed krijgt op de publieke zaak, zeker als het gaat om het starten of voortzetten van een oorlog. Bedrijven moeten een minimale of zelfs geen rol spelen. Dat geldt ook in bredere economische zin voor alle aanleverende bedrijven, die zorgen voor munitie, voedsel, wapens, brandstof. Ze hebben belang bij maximaal verbruik van munitie en materieel, anders gezegd, bij de intensieve voortzetting van de oorlog.

Behalve deze negatieve invloed die onlosmakelijk aan het winstbejag verbonden is, wordt ook de rol van het leger, als uitvoerend orgaan van de staat, ondermijnd. In theorie behoort het immers onderdeel te zijn van de buitenlandse politiek, haar ‘voortzetting met andere middelen’, zoals de Duitse strateeg Clausewitz ooit schreef. In een democratie betekent dit dat inzet van het leger uiting moet zijn van de democratische wil van het volk, zoals via het parlement voorgeschreven. Om die reden wordt dan ook in Nederland in de Kamer een serieus debat gevoerd bij elke uitzending buiten Nederlands grondgebied. Als echter commerciële belangen dit proces beïnvloeden wordt de democratie ondermijnd.

Gevolgen thuisfront

Een deels geprivatiseerd beroepsleger dat ingezet wordt op buitenlandse expedities heeft nog meer gevolgen. Door de afstand van het conflict is er minder betrokkenheid vanuit de burgerbevolking, behalve door de directe familie. De samenleving als geheel wordt alleen indirect geraakt, door de belastingdruk. In Nederland zijn de kosten van een operatie, zeker van de commerciële kant ervan, deels verborgen in de defensiebegroting.

Deze sociale kloof tussen de samenleving en haar bewapende arm maakt de rol van de media veel belangrijker dan in het verleden. TV, radio en kranten, plus de nieuwe internetgebonden communicatie spelen een beslissende rol in het beeld van het conflict dat voor het thuisfront wordt neergezet. Omdat er slechts een beperkte en indirecte betrokkenheid bestaat via de betrokken familieleden, worden de media zelf ook strijdtoneel. De legerleiding ziet oppositie tegen de buitenlandse inzet als tegenwerking, eigenlijk een verlengstuk van de vijand ginds. Dat betekent dat voorlichtingsadviseurs ook een rol spelen in het verkopen van de oorlog. De gebrekkige betrokkenheid van het thuisfront, gecombineerd met de afstand, maakt het eenvoudig om de berichtgeving te beïnvloeden via gemanipuleerde berichtgeving.4

Gevolgen in inzetgebied

De deels geprivatiseerde legers kunnen dus vrijer opereren ginds, waar ze dan ook betrokken raken bij mogelijke oorlogsmisdaden. Het meest geruchtmakende recente incident was de schietpartij door contractanten werkzaam bij het bedrijf Blackwater, in september 2007 in Bagdad. Dat kostte aan 17 burgers het leven. De daders verschenen nooit voor een Iraakse rechtbank en werden na een jarenlange procesgang door een Amerikaanse rechtbank vrijgesproken.5

Dat illustreert een ander cruciaal probleem: de gewapende contractanten die worden ingezet voor bijvoorbeeld escortetaken zijn niet aan dezelfde regels en controle onderworpen als de krijgsmacht waar ze veelal mee samenwerken. Dat heeft tot gevolg dat deze huurlingen zich weinig aantrekken van de plaatselijke bevolking en daar zelfs een direct gevaar voor zijn. De plaatselijke regering heeft veelal weinig te zeggen over de inzet en kan haar burgers niet beschermen. Via het systeem van onderhuur – de inschakeling van machtige tussenpersonen als opdrachtgever – wordt dit nog eens verergerd, omdat de verantwoordelijkheid voor de (mis)daden van gewapende milities bijzonder schimmig is. De westerse legerleiding heeft alleen te maken met een hoofdaannemer (een westerse private dienstverlener) en die neemt weer anderen in dienst. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de bewaking van NAVO-konvooien in Afghanistan.6

Slotopmerkingen

De privatisering betreft niet alleen de logistieke ondersteuning of de bewakingstaken. Er is nog een bedrijfstak ontstaan, die zeer specialistische functies omhelst. Bijvoorbeeld het besturen en onderhouden van onbemande aanvalsvliegtuigjes. Of het uitbesteden van inlichtingenoperaties aan een privébedrijf. In guerrilla-oorlogen zoals in Afghanistan is de relatie met de burgerbevolking cruciaal. Daar spelen ook niet-gouvernementele organisaties een belangrijke rol, die met privatisering te maken hebben als ze bewaking nodig hebben. Ten slotte is het werk van de hooggespecialiseerde sociale wetenschappers die in dienst van bijvoorbeeld het Amerikaanse leger de bevolking bestuderen als ondersteuning van de contraguerrillaoorlog van groot belang. De betrokken bedrijven die de contracten verzorgen – een bekende is de RAND Corporation – spelen een cruciale rol in het rekruteren van het gespecialiseerde personeel en het verzorgen van de verbinding met de militaire opdrachtgevers. Zo raken de militaire en civiele werelden steeds meer vervlochten in een kwalijke verstrengeling, waar de plaatselijke bevolking op zijn best niet beter van wordt.

Voetnoten

  1. The Department of Defense’s Use of Private Security Contractors in Iraq and Afghanistan: Background, Analysis, and Options for Congress; Moshe Schwartz Congressional Research Service January 19, 2010
  2. Adviesraad Internationale Vraagstukken, De inhuur van private militaire bedrijven een kwestie van verantwoordelijkheid no. 59, december 2007
  3. Beantwoording (27012009) vragen van de leden Van Bommel en Poppe (beiden SP) over bedreigingen van de ISAF-aanvoerroutes naar Afghanistan. (Ingezonden 19 december 2008 met kenmerk 2008Z10079 / 2080908330.)
  4. Zie bijvoorbeeld het via Wikileaks gelekte: CIA report into shoring up Afghan war support in Western Europe; March 26, 2010.
  5. David Isenberg, Good News for Blackwater is Bad News for Industry, in: The Huffington Post 1 januari 2010
  6. Zie noot 3