publicatie

Spanning oktober 2010 :: Flexibilisering arbeidsmarkt is geen goed idee

Spanning, oktober 2010

Flexibilisering arbeidsmarkt is geen goed idee

Als we de OESO1, het IMF en veel gerenommeerde economen moeten geloven, dan heeft Nederland dringend behoefte aan een meer ‘flexibele arbeidsmarkt’. De bescherming tegen ontslag is te groot en onze uitkeringen zijn te overvloedig. Ook moeten we zo snel mogelijk van machtige vakbonden af, aldus de standaardredenering van veel economen.

Tekst: Robert Vergeer, medewerker Economische Zaken bij de Tweede Kamerfractie van de SP.

OESO zegt haar aanbevelingen op bewezen stellingen te baseren

Het pleidooi voor een flexibeler arbeidsmarkt is een pleidooi voor goedkopere arbeid. De macht van werknemers en hun organisaties zouden moeten worden afgebroken zodat ze geen hoge looneisen kunnen stellen. Goedkopere arbeid leidt dan vanzelf tot meer banen en een lagere werkloosheid. Zo luidt de standaardredenering in de economie. Dit is de redenering achter het pleidooi van onder andere de OESO voor meer flexibilisering.

Als die redenering hout zou snijden, dan zou je verwachten dat in de praktijk blijkt dat landen met bijvoorbeeld minder ontslagbescherming een lagere werkloosheid hebben.

Dat kan onderzocht worden met behulp van gegevens over het verloop van de werkloosheid en de ontslagbescherming voor verschillende landen. De OESO hamert op het belang van dit soort onderzoek, omdat ze volgens eigen zeggen op zoek is naar evidence based policy, oftewel beleid dat is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs.

Een aantal studies waar de OESO het beleidsadvies van flexibilisering op baseert, heb ik in mijn proefschrift onder de loep genomen of nagerekend. Wat blijkt: de resultaten zijn uiterst instabiel. Dat betekent dat kleine, schijnbaar onschuldige veranderingen in de onderzoeksopzet ervoor kunnen zorgen dat de resultaten van het onderzoek omdraaien (zie kader). Het is zelfs mogelijk om ‘aan te tonen’ dat een meer flexibele arbeidsmarkt leidt tot een hogere werkloosheid, op basis van dezelfde gegevens als in het oorspronkelijke onderzoek. Kortom: de ‘evidence’ is als een kaartenhuis.

Waarom geloven economen zo hardnekkig in de vruchten van flexibilisering?

Ik heb het in de inleiding van dit artikel gehad over de standaardredenering van economen. Ik noem dit zo omdat economiestudenten vanaf het begin van hun studie moeten leren dat flexiblisering leidt tot een lagere werkloosheid. Ze worden dus getraind om zo te denken. Ze moeten op een tentamen laten zien dat ze dit model beheersen en begrijpen. De meeste referenten van hoogaangeschreven wetenschappelijke tijdschriften hebben ook een dergelijke opleiding doorlopen. En omdat wetenschappers betaald krijgen als ze publiceren in dit soort hoogaangeschreven tijdschriften, hebben economen die niet het standaardmodel onderbouwen of uitbreiden moeite om hun onderzoek gepubliceerd – en dus betaald – te krijgen. Het geloof in het heil van flexibisering is hardnekkig. Een uitwas daarvan was zichtbaar tijdens de campagne voor de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen. In een discussie tussen Emile Roemer en economieprofessor Barbara Baarsma beweerde die laatstgenoemde met droge ogen dat uit economisch onderzoek onomstotelijk blijkt dat flexibilisering gunstig is voor de werkloosheid. Dat zij en veel economen geloven in de flexibiliseringsmythe is een feit, maar dat maakt haar geloof nog niet tot waarheid. De waarheid is dat het bewijs achter de stelling dat flexibilisering de werkloosheid vermindert, rammelt.

Ons eigen Centraal Planbureau constateerde ook al eerder dat het effect van bijvoorbeeld ontslagbescherming op de werkloosheid niet aantoonbaar is3. Toch weerhoudt dat het CPB er niet van om in de modellen waarmee de verkiezingsprogramma’s worden doorberekend doodleuk uit te gaan van de standaardredenering. Dat is dus in strijd met zijn eigen onderzoeksbevindingen, maar heeft wel grote gevolgen voor de ruimte die politieke partijen hebben bij de opstelling van hun verkiezings-programma’s.

De kosten van flexibilisering zijn duidelijk. De voordelen allerminst.

Waar veel economen het wel over eens zijn, dat zijn de kosten van dit beleid. Bijvoorbeeld een grotere terugval in inkomen voor mensen die werkloos worden, meer baanonzekerheid voor werknemers, grotere inkomensverschillen tussen arm en rijk en een lager aandeel van het looninkomen in het nationaal inkomen. Als de kosten zo duidelijk zijn en als die bovendien neerslaan bij de groepen die toch al de laagste inkomens hebben, dan moet het bewijs van de voordelen van flexibilisering wel heel sterk zijn om die kosten te rechtvaardigen. Dat bewijs is er niet. Flexibilisering is dus geen goed idee.

1 OESO is de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, een club van ontwikkelde landen die in opdracht van de regeringen van die landen advies geeft over economisch beleid.

2 Robert Vergeer, Labour market flexibility, productivity and employment, Delft 2010

5 CPB, Employment Protection Legislation - Lessons from theoretical and empirical studies for the Dutch case, in: CPB document no. 135, 2006, p. 8.

Robert Vergeer is recent gepromoveerd2 op de gevolgen van een flexibeler arbeidsmarkt voor de economische prestaties van ontwikkelde landen. In dit artikel licht hij de conclusie van zijn proefschrift toe. Hij betoogt: het empirisch bewijs voor de stelling dat flexibilisering leidt tot een lagere werkloosheid is als een kaartenhuis. Je hoeft er maar tegenaan te blazen en het bewijs stort in. Flexibilisering is dus zinloos als je de werkloosheid wilt verlagen.