publicatie

Spanning, januari 2010 :: Het rijke rode leven - Deel 52

Spanning, januari 2010

Het Rijke Rooie Leven

DEEL 52 Ronald van Raak over Prometheus

Waarom zijn beschaafde mensen zo onbeschaafd?

Een beeld van Prometheus

We zijn allemaal beschaafde mensen. Maar waarom gedragen we ons dan zo onbeschaafd? Waarom staan we elkaar naar het leven en vernietigen we onze aarde? Ronald van Raak over het dubbele gezicht van de beschaving. En hoe socialisten hiermee om kunnen gaan.

De westerse beschaving heeft een dubbel gezicht. We hebben in het verleden gedeelde normen en waarden ontwikkeld. Maar mensen blijven egoïstisch en onfatsoenlijk. Organisatie en samenwerking hebben geleid tot een enorme economische groei. Maar de tegenstellingen tussen mensen zijn toegenomen en steeds meer mensen sterven de hongerdood. We hebben wetenschap en technologie ontwikkeld, die ons in staat stellen de natuur naar onze hand te zetten. Maar het ingrijpen van mensen leidt ook tot vernietiging van onze aarde.

De prijs van onze beschaving

Veel grote denkers hebben ons gewezen op de duistere kanten van onze beschaving. Karl Marx (1818-1883) liet in Het Communistisch Manifest (1848) zien dat samenlevingen zich niet ontwikkelen in harmonie, maar dat mensen een ‘klassenstrijd’ voeren. Dit is een voortdurende strijd tussen armen en rijken, bezitters en bezitlozen. Charles Darwin (1809-1882) toonde in The Origin of Species (1859) dat strijd niet alleen de norm is in de samenleving, maar in de hele natuur. In een veranderende natuurlijke omgeving voeren soorten een ‘survival of the fittest’, in een voortdurende strijd om te overleven.

Sigmund Freud (1856-1939) gaf in Das Unbehagen in der Kultur (1930) aan dat ook de mens zélf wordt verscheurd door strijd. Van de beschaafde mens wordt verwacht dat hij redelijk is en zijn emoties in de hand houdt. Deze verstandelijke benadering botst echter met onze onderbuik, op het moment dat we niet redelijk willen zijn en onze emoties de vrije loop laten. Armoede en onderdrukking, agressie en vernietiging, het lijkt wel of het hoort bij de menselijke beschaving.

Wanneer begon onze Westerse beschaving? Daarvoor wordt vaak verwezen naar het oude Griekenland. In de stadstaat Athene bloeiden wetenschap en cultuur. Filosofen als Socrates, Plato en Aristoteles wilden dat mensen hun vooroordelen opzij zetten en vertrouwden op de eigen rede. Mensen moesten zelf de wereld onderzoeken en niet luisteren naar de verhalen uit het verleden. Een van de verhalen die de oude Grieken elkaar vertelden was de mythe van Prome-theus, waarin het ontstaan van de mensheid centraal staat. Meer nog dan de filosofen leert deze Griekse ontstaansmythe ons over de prijs van onze beschaving.

In de Griekse mythologie werd de aarde oorspronkelijk bevolkt door reuzen (‘titanen’), die werden verdreven door de goden (‘de titanenstrijd’), onder leiding van oppergod Zeus. Prometheus (‘de vooruitdenkende’) was de zoon van een titaan, die van Zeus de opdracht kreeg uit leem de mensen te maken, naar het evenbeeld van de goden. Deze mensen waren echter dom. Daarom stal Prometheus het vuur – symbool van de rede – van de goden en gaf het aan de mensen. Zij leerden metaal te bewerken en technologie te ontwik-kelen. Dit was het begin van de beschaving. De straf van Zeus was echter verschrikkelijk. Hij stuurde de mensen de doos van Pandora, waaruit ziekten en rampen zich over de wereld verspreidden. Prometheus werd vastgeketend aan een berg, waar een arend elke dag zijn lever kwam uitpikken. Dat was de pijn van Prometheus, die vele eeuwen bleef voortduren.

De pijn van Prometheus

Uit: Gustav Schwab, Griekse mythen en sagen, Utrecht: Het Spectrum, 1956

‘Toen werd Prometheus de leermeester van zijn schepselen: hij leerde hun het rechte gebruik van alle gaven der goden, hij leerde hen zien en horen, naar de loop der hemellichamen de dag in te delen en de gang van het jaar te beleven in de eeuwig wisselende schoonheid der seizoenen. Nu leerden zij zich de dieren als helpers dienstbaar te maken en met schepen de zee te bevaren. Zij kregen ervaring in het vormen van stenen en tegels, in het behouwen van het hout en zij bouwden stevige huizen. Slechts één ding ontbrak de mensen nog: het vuur.’

‘De goden, de eerste de machtige Zeus, hadden van de mensen verering en onderwerping aan hun heerschappij geëist in ruil voor de bescherming, die zij de kinderen der aarde wilden geven. De mensen waren tot deze dienst bereid en zij vaardigden Prome-theus af om met de goden te onderhandelen. Maar in dwaze vermetelheid trachtte hij Zeus zelf, de alwetende, te bedriegen, en zo kwam het, dat de wereldheerser de goddelijke gave van het vuur aan de mensen onthield. De sluwe Titanenzoon echter wist ook hierin een uitweg te vinden. Met een licht ontbrandbare reuzenhalm kwam hij naderbij, toen de wagen van de zonnegod Helios voorbij reed, liet de halm eraan ontvlammen, en ijlde met deze fakkel naar de aarde om de mensen het vuur te brengen…’

‘Met spijt echter zag de wereldheerser Zeus, hoe het menselijk geslacht met zulk een gave was toegerust. Onmiddellijk zond hij de mensen een hevig kwaad om hun macht te beperken. Hij bracht tot hen een beeldschone jonge vrouw… Pandora, de draagster van alle gaven, heette zij. Zij verscheen temidden van de argeloze mensen en vond alom bewondering… Doch hoe zwaar zou de goedgelovigheid zich aan heel de mensheid wreken. Want nauwelijks was de deksel van Pandora’s doos geopend, of allerhande ziekten, rampen en smarten vlogen eruit en verspreidden zich bliksemsnel onder de mensen over heel het rond der aarde, terwijl zij tot nu toe vrij van moeiten en ziekten hadden geleefd. Aldus strafte Zeus Prometheus’ roof. Eén enkele goede gave was in de doos verborgen: de hoop. Maar voordat zij kon ontkomen sloeg de boze boodschapster der goden de deksel toe en hield ze voor altijd gesloten. De kwellingen van ziekte en ellende verschenen echter in allerlei gestalten aan de mensen…’

‘En nog was deze straf niet voldoende. Met volle toorn zag Zeus op Prome-theus neer; ook hem zelf moest de bliksem zijn wraak treffen. Zonder medelijden liet hij hem door zijn dienaren naar de eenzaamste wildernis van de Kaukasus sleuren en … in onbreekbare ketenen vastklinken aan een rots boven een huiveringwekkende afgrond. Daar hing hij dan, de kleinzoon der goden, in rechtstaande houding, zonder ooit de wankelende knieën te kunnen buigen of slaap te vinden voor de moede ogen. Spijs en drank werden de ongelukkige onthouden; in plaats daarvan vrat een arend dagelijks zijn lever weg, die echter voortdurend aangroeide.’

Schilderij: Rubens 1612

De dialectiek van de Verlichting

De pijn van Prometheus is de straf voor de hooghartigheid van mensen die zich gedragen als goden. Deze mythe leert ons dat het slecht met ons afloopt als wij onze vermogens overschatten en geloven dat de wereld maakbaar is. Dat wilden filosofen ons doen geloven in de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting. Immanuel Kant (1724-1804) stelde in 1782 in Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung? (Wat is Verlichting?):

‘Verlichting betekent dat de mens zijn door hemzelf veroorzaakte onmondigheid achter zich laat. Aan jezelf te wijten is deze onmondigheid wanneer de oorzaak ervan niet een gebrek aan verstand is, maar een gebrek aan vastberadenheid … Sapere aude! “Heb de moed je eigen verstand te gebruiken!” is dan ook het motto van de Verlichting.’

Het socialisme is een politieke uitdrukking van dit Verlichtingsdenken. Karl Marx riep arbeiders in Het Communistisch Manifest op om zich van hun ketenen te bevrijden. Mensen moesten de moed opbrengen om hun toekomst in eigen hand te nemen. Marx noemde zijn werk wetenschappelijk: hij bestudeerde de wetten van de samenleving en voorspelde een revolutie, waarin mensen de bestaande maatschappelijke verhoudingen omver zouden werpen. De nieuwe mens zou zich laten leiden door de rede en ieder zou zijn rechtmatig deel krijgen. Daarmee zou een einde komen aan de klassenstrijd. Maar de revolutie kwam niet. Wel kwam de Eerste Wereldoorlog, die werd uitgevochten met de nieuwste technologieën, en meer slachtoffers maakte dan ooit. Daarna kwam nog een Tweede Wereldoorlog, waarin de nazi’s in vernietigingkampen op planmatige wijze het joodse volk probeerden uit te roeien.

Veel socialisten vroegen zich af hoe de westerse beschaving zo had kunnen ontsporen. Sommige socialisten wezen op de verschrikkingen van de oorlog, die mensen gevoelig had gemaakt voor wraakgevoelens. Anderen gaven de schuld aan het kapitalisme, dat mensen tegen elkaar opzette. De Duits-joodse filosofen Theodor Adorno (1903-1969) en Max Horkheimer (1895-1973) zagen het nazisme niet als een vreemde afwijking, maar als een logisch gevolg van de westerse beschaving. In Dialektik der Aufklärung (De dialectiek van de Verlichting), dat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog in ballingschap in de Verenigde Staten schreven, wezen zij naar de rede zelf, die in de handen van mensen een instrument was geworden van onderwerping:

‘De veelheid aan vormen wordt teruggebracht tot positie en ordening, de geschiedenis tot feiten, de dingen tot materie. Het getal werd de canon van de Verlichting … de Verlichting verhoudt zich tot de dingen als de dictator tot de mensen. Hij kent ze, voor zover hij ze kan manipuleren.’

De rede gaf de mensen macht over de wereld, door de technologische ontwikkeling konden we de natuur naar onze hand zetten. We zijn eraan gewend geraakt dat dingen nuttig en bruikbaar moeten zijn. Deze instrumentele rede heeft ook gevolgen voor de verhoudingen tussen mensen. We waarderen anderen vooral als zij nuttig en bruikbaar voor ons zijn. Dit instrumentele denken heeft zich bovendien meester gemaakt van onszelf. We zitten zo gevangen in deze wijze van denken, dat we vergeten zijn dat ook andere manieren van denken mogelijk zijn. Juist doordat mensen menen het lot te kunnen beheersen, zijn zij de zeggenschap over zichzelf kwijtgeraakt.

In hun ‘dialectiek’ van de Verlichting beschrijven Adorno en Horkheimer hoe de rede, de basis voor de menselijke beschaving, is omgeslagen in zijn tegendeel. De ‘these’ van de rede is omgeslagen in de ‘antithese’ van de onderwerping. Maar de dialectiek leert ook dat het denken nooit stilstaat. Uit these en antithese volgt altijd een ‘synthese’. We hebben geleerd dat we niet moeten vertrouwen op ideologische blauwdrukken, zoals het neoliberalisme, dat ons wil laten geloven in de instrumentele rede van de vrije markt. We hebben ook geleerd dat politici geen revolutionaire voorhoede zijn, die weten wat goed is voor de mensen. We leerden bovenal dat het nooit ‘logisch’ kan zijn om oorlog te voeren, mensen te laten verhongeren en economische belangen hoger te stellen dan de noden van mensen.

Met Prometheus is het uiteindelijk goed afgelopen. De oppergod Zeus bleef eeuwenlang doof voor zijn smartelijke roepen. Totdat de held Herakles, een zoon van Zeus, op een van zijn tochten door de Kaukasus trok en daar Prometheus aantrof:

‘hij schoot de arend en bevrijdde de gevangene uit zijn gruwelijke foltering.’