publicatie

Spanning augustus 2012 :: Een oproep tot een strijdbare en democratische vakbeweging

Spanning, augustus 2012

Een oproep tot een strijdbare en democratische vakbeweging

Tekst: Matthias van Rossum

Een pleidooi voor de relevantie en de urgentie van de vakbeweging. Dat is misschien wel de beste manier om het recente manifest Van onderop & samen sterk van Maina van der Zwan te duiden.

Het is goed mogelijk dat de auteur van het manifest het niet eens zal zijn met deze karakterisering. Nergens stelt de auteur zich namelijk expliciet ten doel om zijn lezers te overtuigen van het belang of de noodzaak van de vakbeweging. Het manifest is geschreven voor mensen die al overtuigd zouden moeten zijn: vakbondsleden, politiek geëngageerden, links Nederland. En toch doet het precies dat. Het laat zien waarom links Nederland weer werk moet maken van de vakbeweging. Een zelfstandige en krachtige vakbeweging, welteverstaan, die zich gevrijwaard weet van de invloed van de Nederlandse bestuurderskliek – die zich via achterdeuren in verkenningscommissies en adviesraden de vakbeweging probeert binnen te wringen.

De noodzaak weet Van der Zwan misschien wel het duidelijkst neer te zetten in zijn uiteenzetting over de gevolgen van het neoliberalisme op de Nederlandse arbeidsmarkt. Van der Zwan ontmantelt de mythe van de ‘vrije markt’ en het idee dat voortschrijdende marktwerking leidt tot economische groei die via een ‘trickle-downeffect’ aan iedereen ten goede zou komen. Dat is op zichzelf weinig vernieuwend, maar belangrijk is de koppeling die hij maakt naar de opstelling van de vakbeweging.

Vakbonden zijn de afgelopen dertig jaar met deze valse redenering – van economische groei profiteert automatisch iedereen – verleid tot een opstelling waarbij ze zich medeplichtig hebben gemaakt aan neoliberale hervormingen. Samenvattend ‘wordt van vakbonden verwacht dat ze zich constructief opstellen, in dienst van het “algemeen belang”. De vakbond zou zich “verantwoordelijk” moeten opstellen door mee te denken met de regering en de werkgevers.’ Van der Zwan vervolgt met te laten zien hoe de vakbeweging begin jaren tachtig koos – in de woorden van een toenmalig medewerker van Wim Kok – voor het ‘verantwoordelijkheden […] nemen voor het oplossen van de crisis’. De gevolgen zijn bekend: flexibilisering van de arbeidsmarkt, afbraak van de sociale zekerheid, uitholling van de vakbonden.

De implicaties van deze constatering zijn niet zonder gevolgen. Wat hier ter discussie staat, is de vraag wat de vakbeweging is en zou moeten zijn. Waartoe bestaat de vakbeweging? Dat klinkt wellicht filosofisch, maar is in feite een concrete en praktische vraag. Een vraag ook die de vakbeweging op dit moment verdeelt. Bestaat de vakbeweging ‘voor het oplossen van de crisis’, voor het smeren van de arbeidsmarkt? Of bestaat de vakbeweging om op te komen voor de positie van de werkende mens in de samenleving en op de werkvloer? Ofwel, bestaat de vakbeweging voor het gemak van bestuurlijk Nederland of voor het belang van werknemers? En, belangrijker nog, is de vakbeweging van bestuurlijk Nederland of van werknemers? Van der Zwan maakt duidelijk dat deze strijd hier en nu wordt uitgevochten – rond het pensioenakkoord, maar ook rond de inrichting van de Nieuwe Vakbeweging.

En dat is precies wat het manifest van Van der Zwan zo relevant maakt. Grote delen van werkend Nederland, zelfs ook leden van de vakbeweging, zien het eigenlijk niet meer zo zitten met De Vakbond. Niet omdat ze het nut er niet van inzien. Ook niet omdat ze niet willen opkomen voor een beter en socialer Nederland. Maar precies omdat De Vakbond verantwoordelijk wordt gehouden voor de jarenlange ‘flexibilisering’ van de arbeidsmarkt (in Van der Zwans woorden: toenemende ‘uitbuiting’), voor het voortdurende ‘verantwoordelijkheid nemen’ van vakbondsbestuurders (mijn vader zou zeggen: ‘uitverkoop!’) en een te grote focus binnen de vakbeweging op ‘individuele belangenbehartiging’ (waarover enkele van mijn collega’s nog altijd vuurspuwend uitroepen dat de vakbond ‘volstrekt niets’ voor ze deed, die ene keer dat het nodig was).

En daar legt de kracht van het manifest misschien ook de zwakte bloot. Het manifest stuurt aan op een grotere rol van de werkvloer en de leden in de vakbond. Het geeft handreikingen voor de wijze waarop dit vormgegeven kan worden – door ‘strijd’, ‘democratie’, ‘solidariteit’ en door gebruik te maken van een zelfstandige houding ten opzichte van bestuurders. Dat is interessant voer voor het debat dat gevoerd moet worden over de koers van de nieuwe vakbeweging. Maar de vraag is in hoeverre deze handreikingen niet ook al een aantal stappen overslaan. Want hoe gaan wij – en onze collega’s – weer leren om te organiseren? Hoe hervinden we repertoires van (zelf)organisatie? En, belangrijker nog, hoe breken we door het diep gegroeide wantrouwen en cynisme heen? Dat zijn misschien wel de echte vragen waarmee vakbondsleden worden geconfronteerd.

Hoe dan ook: het is in de energieke oproep om weer van onderop een krachtige vakbeweging op te bouwen, dat de waarde van dit manifest schuilt. Het is daarmee een interessante en zinnige aanzet voor de invulling en de koers van de zich vernieuwende vakbeweging – en voor een goed debat daarover. Dus laten we de voorzet ter harte nemen. Het is tijd om de discussie te openen, maar vooral ook tijd om te beginnen met bouwen.


M. van der Zwan, Van onderop & samen sterk

Amsterdam 2012

ISBN 978-94-90180-04-1

Het manifest is gratis te downloaden op de website socialisme.nu