publicatie

Spanning april 2010 :: Speculeren op de kiezersmarkt

Spanning, april 2010

Speculeren op de kiezersmarkt

Het neoliberale denken heeft geleid tot marktwerking op alle terreinen van de samenleving. Zelfs de democratie is gaandeweg ‘vermarkt’. Partijen en kiezers zijn niet meer hecht aan elkaar verbonden maar bewegen zich zwevend op een kiezersmarkt. Op die markt is ‘performance’ belangrijker dan prestaties. En zetels wisselen steeds onstuimiger van partij. Partijtrouw is uit, partijhoppen in. Je kiest voor de partij die je het meeste belooft. Bevalt het niet, dan kies je gewoon weer een ander. Gaan we daarmee door of raken we er weer van af?

Tekst: Tiny Kox Foto: Peter Hilz / Hollandse-Hoogte

Het waren luie politici die in de jaren ’80 zeiden dat ‘de wereld niet langer maakbaar was’. En dat ‘niet de overheid maar de markt het werk moest doen’. ‘Meer markt en minder overheid’ werd het credo van politici, die zichzelf overigens voor dat mindere werk wel steeds meer gingen betalen. Ze wilden ‘marktconform’ beloond worden. Dat illustreerde zowel de onmacht als het cynisme van de politiek. De luie politiek ging overheidstaken afstoten, overheidszaken overdragen en burgers vertellen dat ze nu eenmaal weinig voor hen kon betekenen. Mensen moesten voor zichzelf verantwoordelijk worden, vrij van de bevoogding van de overheid. Politiek raakte uit, economie in. Liberalisering, deregulering en privatisering werden de nieuwe economische modewoorden. Voor het weerbericht kwamen voortaan de beursberichten. De koersen daar moesten ons vertellen hoe het met ons ging. De AEX werd de barometer van ons doen en laten. Opeenvolgende regeringen gingen er prat op dat ze de overheid steeds kleiner maakten, de regeldruk minder en de zeggenschap van aandeelhouders groter dan die van gekozen volksvertegenwoordigers.

GEWOON JEZELF KUNNEN ZIJN

Ideologisch kreeg de ontwikkeling een naam: het neoliberalisme. Het was zeker niet uniek voor Nederland. Het nieuwe denken kreeg overal in de rijke landen voet aan de grond. Eerst in Amerika en Engeland, later hier en in de rest van Europa. Het neoliberale denken zei aan te sluiten bij de 18e-eeuwse opvatting van de Schotse econoom Adam Smith. Die constateerde in zijn tijd dat hoe meer iedereen zijn beperkte eigen belang nastreefde, hoe beter dat uiteindelijk voor ons allemaal zou uitpakken. Neoliberalen oordeelden dat na de Tweede Wereldoorlog de staat overal het algemeen belang was gaan regelen, waardoor het individuele belang in het gedrang was gekomen en de dynamiek in de samenleving aan het verdwijnen was. De economische stagnatie van de jaren ’80 zou alleen doorbroken kunnen worden door terug te keren naar het uitgangspunt dat iedereen vooral naar zichzelf moest kijken en voor zichzelf moest zorgen. Een nieuw liberalisme was nodig om de vaart weer in de economie en de samenleving te krijgen.

Met de opkomst van het neoliberale denken was het gedaan met de naoorlogse opvatting dat de samenleving goed geordend en in verband gehouden moest worden – met redelijke verhoudingen waar het gaat om de verdeling van welvaart, welzijn en toekomstkansen. De tijd dat iedere politicus eigenlijk ‘sociaaldemocratisch’ moest handelen om te kunnen overleven, was voorbij. Sociaal raakte uit, liberaal kwam in. ‘Gewoon jezelf kunnen zijn’, luidde een populaire liberale leus van de VVD in de jaren ’80. En sociaaldemocraten vonden de aanduiding ‘sociaalliberalen’ ook best goed bij zichzelf passen, wellicht zelfs beter. Ze bedachten nieuwe begrippen, zoals ‘de derde weg’ en ‘paars’. Zo noemden ze de regeringssamenwerking van sociaal- en liberaal-democraten die van politieke onmogelijkheid tot politieke werkelijkheid werd in de jaren ’90. Wim Kok tekende een regeerakkoord met de liberalen van VVD en D66, dat voorzag in verregaande liberalisering en vermarkting van de samenleving. Hij moest er naar eigen zeggen zijn socialistische veren voor afschudden, maar ach, dat voelde ook wel als een bevrijding, meldde hij in zijn beruchte ‘Den Uyl-lezing’. Het werd zoals liberaal voorman Frits Bolkestein tevreden over het paarse kabinet zei: ‘Zij de premier, wij het beleid’.

DE CALCULERENDE BURGER

Sinds de opmars van het nieuwe denken, het neoliberalisme, is het streven om alles van waarde te koop aan te bieden. Voor alles wat eerder tot ‘publieke zaak’ werd gerekend maar nu door de overheid uit handen werd gegeven, ontstond daardoor een markt, met concurrerende belangen van partijen die voor hun eigen belang gingen. Het loodswezen werd geprivatiseerd, de post en de telefoon, de postgiro, de busbedrijven. Andere overheidstaken werden verzelfstandigd, op afstand gezet. Van de spoorwegen tot de energiebedrijven. Hoe minder de overheid en daarmee de democratie te zeggen kreeg, hoe beter het gevonden werd. De markt zou kunnen wat de overheid steeds moeilijker viel: de mensen gelukkig maken.

Maar het nieuwe denken paste niet helemaal op de nieuwe werkelijkheid. Heel veel mensen werden er juist minder gelukkig van. Overal moesten ze gaan kiezen, bij zaken waar keuze nooit een vraag was geweest. Bij wie koop je je stroom, je gas, je zorgverzekering, je telefoon? Doelbewust werd de burger die rekende op de overheid als behartiger van het publieke belang, gedwongen om een ‘calculerende consument’ te worden, die alles naar zijn financiële waarde diende te schatten en op basis daarvan diende te handelen. De politiek zag het helemaal zitten, veel burgers steeds minder.

Als alles een markt wordt, blijft niets daar meer buiten. Niets – zelfs de democratie niet. Er is derhalve gaandeweg ook een echte ‘kiezersmarkt’ ontstaan. Daarop gedragen mensen zich minder als betrokken burger en meer als calculerende consument. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht begin 20e eeuw, was het stemrecht dé mogelijkheid om de partij te steunen die jouw kijk op de wereld in de politiek in de praktijk probeerde te brengen. Partijen hadden een duidelijke identiteit en burgers waren zich daar terdege van bewust. Je had socialisten, christendemocraten en liberalen in de verzuilde Nederlandse samenleving. Hun visies waren vrij vast en hun kiezersaanhang dus ook. Je kon heel wat fout doen voordat kiezers naar een ander kamp overstapten. Een paar zetels verschil op verkiezingsdag was al goed voor grote krantenkoppen. Kiezers steunden hun partij en de partij rekende op die steun. Kiezers en partijen hoorden bij elkaar, ze stonden samen voor hun zaak. In de tijd dat de KVP (Katholieke Volkspartij) de grootste was, zeiden de posters: katholieken stemmen lijst 1, nummer 1. Geen twijfel mogelijk. Je koos partij voor jouw partij. In de grote steden stemden de arbeiders steevast op de PvdA, op ‘De Partij’ zoals dat heette. Slechts weinigen stapten van de ene naar de andere partij over. Dan moest er wel wat ernstigs aan de hand zijn.

Tot in de jaren ’80 kregen PvdA, CDA en VVD ongeveer negentig procent van de stemmen, met aan de rand op links en rechts enkele kleine getuigenispartijen. Die hadden doorgaans ook hun vaste aanhang, maar konden niet echt inbreken bij de grote jongens. De drie grote partijen verdeelden onder elkaar de regeermacht, doorgaans met het CDA in het centrum van de macht. Sommigen spraken van de ‘eenpartijstaat Nederland’.

VOLATIELE STEMMING

Hoe anders is het nu. Opiniepeilers en media peperen het ons voortdurend in. In de aanloop naar de komende Kamerverkiezingen van 9 juni is de kiezersmarkt volop in beweging. Niemand weet wat hij op 9 juni zal krijgen. Partijen winnen en verliezen zetels alsof het zakken stemmen zijn. Elke zondag komt Maurice de Hond met zijn dagkoersen, tweewekelijks doet de Politieke Barometer dat, tussendoor geeft NIPO zijn koersberichten door. De peilers bevoorraden de media met steeds weer nieuwe cijfers en de media maken daar weer nieuws van. Want dat verkoopt. Hoe meer verandering, hoe meer verrassing, hoe hoger de nieuws- en verkoopwaarde.

Het kan alle kanten op. De permanente peilingen dwingen politieke kopstukken om stante pede te reageren en te proberen de dagkoersen bij te stellen. Mediaredacties duiden de uitslagen alsof de kiezers werkelijk iets gedaan hebben. Op de aandelenbeurs zouden we de stemming ‘volatiel’ noemen en zou beleggers en speculanten het water in de handen staan – en bij sommigen uit de mond lopen, wegens de kans op koerswinst.

Zo is het al tijden in de beleving van mensen, ook al hebben we te doen met een relatief nieuw verschijnsel. Begin jaren ’90 werd de politiek verrast met de razendsnelle opkomst én ondergang van de ouderenpartijen. Ze kwamen, zagen en verdwenen. Niemand kent ze nu nog. Begin jaren ’00 verscheen Pim Fortuyn plotseling aan het politieke firmament. Hij schitterde ongekend hevig en binnen enkele maanden werd zijn beweging van uitzichtloze eenmanszaak tot tweede partij in het parlement – hoewel hijzelf kort voor die verkiezingen door een dwaas werd vermoord. Binnen slechts enkele maanden loste de LPF echter alweer op, als gebakken lucht. Daarna werd de kiezersmarkt heroverd door de kort daarvoor gehalveerde PvdA. Alles wat herinnerde aan de oude verpakking was van de hand gedaan en Wouter Bos bracht eind 2002, begin 2003 zijn partij in twee maanden tijd als een uiterst aantrekkelijk aanbod voor de kiezers op de markt. Nieuw, jong, fris – en niet te veel inhoud waar je alleen maar last van kon krijgen. Dat merkte Jan Marijnissen, die aanvankelijk goed in de markt lag voor de parlementsverkiezingen van januari 2003 maar het door te veel politieke inhoud toch moest afleggen tegen de concurrent die meer vorm bood. In één maand tijd verloor de SP tien zetels in de peilingen en eindigde waar ze begonnen was, op negen zetels. Wouter Bos zat op rozen. Hij won de verkiezingen – maar in het kabinet kwam hij niet. Balkenende bleef regeren, door de LPF in te ruilen voor D66. Blij was het kiezersvolk er niet mee. Het kabinet scoorde diepterecord na diepterecord en de peilingen gingen gelijk op. In maart 2006 leek de PvdA alle records te gaan breken. Na een reuze overwinning bij de raadsverkiezingen schoot de partij in de peilingen door naar een ongekend groot aantal van 60 virtuele Kamerzetels in de zak. Negen maanden later echter bleek de helft van die zetels alweer verdampt. In plaats van grote winnaar werd de PvdA grote verliezer bij de echte verkiezingen. Kiezers die eerder in peilingen voor Bos hadden gekozen, weken in het stemlokaal massaal uit naar de SP. Die kwam van negen op 25 zetels en werd met een daverende klap derde partij van Nederland, de liberalen voorbij en de sociaaldemocraten dicht in de nek zittend.

DE VIRTUELE ZETELS VLIEGEN IN HET ROND

In de Kamer is nog niets veranderd aan de getalsverhoudingen. Maar de peilingen hebben sinds 2006 partijen doen opkomen en neergaan, de een na de ander. Al bijna vergeten zijn we hoe anderhalf jaar geleden kiezers reageerden op de hype rond Rita Verdonk. Eén zetel in de Kamer, verkregen na haar afsplitsing van de VVD, maar in juni 2008 goed voor maar liefst 24 zetels in de Politieke Barometer. En nu? Rita staat op nul. Niet één echte Kamerverkiezing heeft haar ‘beweging’ meegemaakt. En toch was Rita Verdonk al de voorvrouw van de grootste en kleinste partij van Nederland. Virtueel tenminste. Nadat premier Balkenende begin van dit jaar zijn zoveelste kabinet liet crashen, vliegen de virtuele zetels weer alle kanten uit. Eerst leken PVV en D66 de grote winnaars te worden van de verkiezingen in juni. Na de leiderswisseling bij de PvdA, trekt echter Job Cohen weer kiezers aan die Wouter Bos verloor. De SP is voorlopig uit de kiezersgunst, net als het CDA. GroenLinks gaat op en neer. Niemand weet wat het echt wordt. Het kan nog overal naartoe.

Kiezers zijn in de afgelopen twintig jaar ontegenzeggelijk veel losser geworden. In plaats van een partij die ze als de hunne beschouwen, zien ze een heel scala van partijen als mogelijk gegadigde voor hun stem. Een groot deel lijkt permanent zwevend te zijn geworden. De vaste kernen waarop partijen kunnen rekenen, zijn heel veel kleiner. Je stemt op de partij die jou het meeste lijkt te bieden. Bevalt hij niet, dan stap je over naar een ander. Een stem voelt niet meer als een verbintenis tussen jou en de partij in kwestie. Het idee dat jij je met jouw stem medeverantwoordelijk maakt voor het doen en laten van de gekozen partij, is de meeste mensen vreemd. Ze zeggen het zelf: wie in peilingen zegt voor de PVV te gaan kiezen, zegt desgevraagd dat hij natuurlijk lang niet zo radicaal is als Wilders. Nog sterker: virtuele kiezers rekenen erop dat lang niet alles wat Wilders zegt, ook ooit uitgevoerd zal worden. In speciale onderzoeken positioneren PVV-kiezers zich een stuk gematigder dan de door hen op het schild geheven partijleider. En ze weten nu al: als de PVV tegenvalt, gaan ze toch gewoon weg en op zoek naar een ander?

ECHTE MARKT WERKT AVERECHTS

Partijtrouw lijkt een schaars goed geworden. Maar waarom ook zou een consument-kiezer trouw zijn aan partijen die zelf ontrouw zijn aan hun gedachtegoed en vooral slechts hengelen naar de kiezersgunst en hun beloften daarop aanpassen? Met het ontstaan van de kiezersmarkt heeft ook de politieke marketing op grote schaal zijn entree gedaan. Partijen zoeken kiezers, kiezers zoeken partijen. De markt wordt beheerst door hen die zich het beste weten te verkopen. De meeste partijen zijn permanent gaan zweven, op zoek naar zoveel mogelijk stemmen. En aangezien die ook zweven, is de hele kiezersmarkt enorm in beweging. De kiezersmarkt is onrustig en onstuimig en niemand kan nu zeggen wat de werkelijke uitslag op 9 juni gaat worden. Politici worden beoordeeld en afgerekend op hun performance in plaats van op hun prestaties. Wie de beste oneliner heeft, de bruutste bewering doet, het meeste belooft of de beste zondebok in de aanbieding heeft, verovert een begeerd marktaandeel. Wie daar minder goed in is, verliest ruimte op de kiezersmarkt en komt in het gedrang. Wie niet voldoende ‘performance’ levert, is het haasje; naar feitelijke prestaties wordt door de consument-kiezers nauwelijks gekeken. Vraag het Agnes Kant maar. Dat ze bijna in haar eentje het parlement wist te overtuigen dat marktwerking in de zorg echt niet kan, tikt niet aan; een minder optreden in een tv-debat des te meer.

De misvorming van de democratische stembusgang naar een kiezersmarkt lijkt onstuitbaar. Maar is dat ook werkelijk zo? Steeds meer mensen zijn de gevolgen van het neoliberale denken zat. Zeker nadat de financiële en economische crisis het falen heeft aangetoond van het idee dat het algemeen belang het best gediend is als ieder voor zijn eigen belang gaat. Kortetermijn-eigenbelang en duurzamer algemeen belang gaan vaak juist niet zomaar samen. De neoliberale dwang op mensen om uit alles een keuze te maken, wordt ook steeds meer afgewezen. Veel burgers lijken het beu te worden zich altijd en overal als calculerende consument te moeten gedragen. Ze willen gewoon stroom uit het stopcontact, gas uit de gaskraan en zorg voor zichzelf en de familie als dat nodig is. Niet elke avond op de bank om uit te rekenen of overstappen van het ene naar het andere energiebedrijf of ziektekostenverzekeraar financieel aantrekkelijk is. Ook de vermarkting van de politiek lijkt averechtse gevolgen te krijgen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart bleef de helft van de kiesgerechtigden thuis. Die mensen hebben kennelijk het gevoel dat ze wel mogen stemmen, maar eigenlijk niks te zeggen hebben en dat de politiek toch niets anders met hun stemmen doet dan alleen de eigen positie versterken. Ze wantrouwen de politiek omdat die zich niet richt op het nakomen van gedane beloften maar op het doen van steeds nieuwe beloften.

TOCH WEER BETROKKEN BURGERS?

De politiek en de kiezer staan voor een keuze. Gaan we door met het reduceren van de democratie tot kiezersmarkt? Of zien we dat ‘de kiezersmarkt’ ook een ontsporing is en gaan we kiezers weer aanspreken als betrokken burgers, die met hun stem koers geven aan de samenleving, en dus ook medeverantwoordelijk worden voor die koers? Dus: wie stemt, kiest echt hoe het verder moet met de samenleving en verbindt daar gevolgen aan. Zo zouden we af komen van de kiezersmarkt waarop slechts korte-termijnverwachtingen spelen en op weg kunnen naar een meer volwassen democratie waar niet de waan van de dag maar het algemeen belang het meeste telt.