publicatie

Spanning mei 2009 :: Energie en klimaat: Twee problemen voor de prijs van één

Spanning, mei 2009

Energie en klimaat:

Twee problemen voor de prijs van één

Tekst:Paulus Jansen, woordvoerder energie/klimaat SP-Tweede Kamerfractie Fotografie: sxc.hu

De klap waarmee afgelopen jaar een aantal van de grootste financiële bedrijven van hun voetstuk zijn gevallen, dreunt nog steeds na. In de economie, omdat de financiële crisis de opmaat bleek voor een economische depressie die herinneringen aan de jaren dertig oproept. Maar ook in het maatschappelijke debat: alom wordt de roep om structurele herzieningen van de economie sterker. Het ongebreidelde kapitalisme moet worden ingedamd, de rol van de overheid versterkt.

Een van de schaduwzijden van de huidige econo-mische orde is het ongebreidelde gebruik van schaarse grondstoffen. Bij fossiele energiebronnen is het tempo waarin ze worden opgestookt zó hoog, dat hierdoor zelfs twee wereldwijde crisissen tegelijk veroorzaakt worden: de energiecrisis en de klimaatcrisis. In dit artikel ga ik in op de mogelijkheden om beide problemen in samenhang aan te pakken.

Voor degenen die nog twijfelen aan de ernst van de energiecrisis eerst maar eens wat cijfers.

Sinds de industriële revolutie is het wereldwijde energieverbruik in steeds sneller tempo gestegen. De stijging is vooral het gevolg van de groeiende wereldbevolking (1800: 978 miljoen; 2009: 6790 miljoen; 2050: naar schatting 8900 miljoen1) en de gestegen welvaart. Een belangrijk deel van die welvaart wordt geconsumeerd in de vorm van energie: we kopen meer elektrische toestellen, meer en grotere auto’s, wonen in grotere woningen, vliegen meer en verder en last but not least: we eten meer energie-intensief voedsel. De stijging wordt afgeremd door efficiencyverbeteringen, maar die wegen tot dusver niet op tegen de stijging van de vraag.

Het Internationale Energie Agentschap (IEA) publiceert jaarlijks de World Energy Outlook2. Deze publicatie vat de historische ontwikkeling en de recente trends samen en trekt deze door naar de toekomst.

Tussen 1980 en 2005 groeide het jaarlijkse wereldwijde energieverbruik met 63 procent tot 485 biljard (dat zijn 15 nullen) kilojoule, een stijging van gemiddeld twee procent per jaar. Bij dit soort getallen kun je je nauwelijks iets voorstellen. Daarom een vergelijking met ons eigen energieverbruik. Een mens heeft per dag tussen 8.000 en 10.000 kilojoule aan voedsel nodig. Omgerekend betekent dit dat we totaal bijna twintig keer zoveel energie gebruiken als we nodig hebben voor ons voedsel.

Toekomstverwachting

Het IEA verwacht dat bij ongewijzigd beleid – ten opzichte van 2009 – het energieverbruik tot 2030 nog eens met 45 procent zal stijgen, gemiddeld 1,6 procent per jaar. Deze groei vindt vooral plaats in China, India, Afrika en het Midden-Oosten, gebieden waar zowel de bevolking als het energieverbruik per hoofd van de bevolking pijlsnel stijgen. In Europa en Noord-Amerika zal het energieverbruik tot 2030 licht dalen. Dat komt deels door een krimpende bevolking (Europa), voor een ander deel door efficiencymaatregelen en een groei van het aandeel duurzame energie. Bedenk daarbij wel dat het huidige energieverbruik van een Europeaan bijna tien keer zo hoog is als dat van een Indiër of Afrikaan.

De groeiende vraag zal, in combinatie met de teruglopende voorraad gemakkelijk winbare voorraden, leiden tot een structurele stijging van de energieprijzen.

Nobuo Tanaka, directeur van het IEA, concludeerde bij de presentatie van de World Energy Outlook in November 2008: “We kunnen het ons niet permitteren om ten gevolge van de financiële en economische crisis de politieke acties uit te stellen die dringend nodig zijn om ons te verzekeren van voldoende energiebronnen en de stijging van de broeikasgassen een halt toe te roepen. De huidige trends bij productie en consumptie van energie zijn absoluut niet duurzaam, in ecologisch, economisch en sociaal opzicht. Ze kunnen en moeten worden veranderd.”

De benodigde wereldwijde investeringen in de energievoorziening schat Tanaka op ongeveer een biljoen dollar per jaar, voor de komende vijfentwintig jaar. Dat is ongeveer het dubbele van het huidige niveau.

Afhankelijk van import

Er is nog een ontwikkeling die zorgen baart, in het bijzonder voor Europa en de Verenigde Staten. Daar is de piek in de winning van fossiele energiebronnen al lang achter de rug, deze gebieden worden in snel tempo afhankelijk van import, vooral uit het Midden-Oosten en Rusland. Deze groeiende economische afhankelijkheid is riskant bij politieke conflicten, omdat het mogelijk is de olie- of gaskraan dicht te draaien om concessies af te dwingen. Daarom investeren de westerse landen steeds meer in het verbeteren van de aanvoerlijnen met leveranciers uit verschillende regio’s, waardoor de risico’s beter gespreid worden. Maar het verhogen van het aandeel duurzame energieproductie is op termijn een nóg effectievere strategie, omdat je daarmee de afhankelijkheid van import terugdringt.

Ook in Nederland loopt de productie van aardgas sinds enkele jaren terug. Dat heeft ook consequenties voor de begroting. Op dit moment ontvangt de staat nog ongeveer tien miljard euro per jaar aan aardgas- en oliebaten, dat is vijf procent van de rijksbegroting. Als we alle aardgas die nu nog in de grond zit op dit moment zouden verkopen zijn die reserves nog 126 miljard waard. Het is dus duidelijk dat deze financiële melkkoe haar beste tijd achter de rug heeft. Het zou logisch zijn om in de komende periode een flink deel van de resterende opbrengst te investeren in duurzame energieproductie

Klimaatcrisis

Over de klimaatcrisis zijn de meningen wat meer verdeeld. Niet over de verandering op zich: die is simpel te meten. Veranderingen in gemiddelde temperaturen, neerslag en extreme weeromstandigheden worden al honderden jaren nauwkeurig bijgehouden. Voor het onderzoek van het klimaat in het verdere verleden zijn de afgelopen dertig jaar nieuwe technieken ontwikkeld. Zo hebben we inmiddels aardig zicht op de variatie van temperatuur en CO2-concentratie gedurende de laatste tienduizenden jaren. Ook vóór de mens op grote schaal fossiele brandstoffen ging opstoken, veranderde het klimaat voortdurend, vooral door veranderingen van de afstand tot de zon. Bij de laatste ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, stond de zeespiegel ruim 100 meter lager dan nu. En de laatste honderden jaren wordt het geleidelijk aan weer warmer en steeg de zeespiegel als gevolg daarvan met gemiddeld 6 milimeter per jaar. Op regionaal niveau zijn er veranderingen in de hoeveelheid neerslag, de variatie in neerslag en extreme weerpatronen. Voor Nederland is de trend: meer neerslag, maar ook een grotere kans op een lange periode van droogte.

Als de huidige zeespiegelstijging doorzet en we doen niets aan onze kust- en rivierbeveiliging, dan zal Amersfoort over duizend jaar weer aan zee liggen, net als tijdens de vorige warme periode. Toen werden de Lage Landen nog bewoond door wat nomaden die met de stijging van de zeespiegel landinwaarts trokken. Dat wordt nu wat lastiger, omdat er inmiddels tien miljoen mensen in de Nederlandse delta wonen, die voor ongeveer vijf biljoen euro in dat gebied geïnvesteerd hebben. Het ligt dus voor de hand om geleidelijk aan de investeringen in waterveiligheid op te voeren, zodat we droge voeten houden. Op dit moment is er een debat gaande over het advies van de Deltacommissie en het Nationaal Waterplan, dat eind 2009 moet uitmonden in een langetermijnstrategie voor de waterveiligheid.

De invloed van broeikasgassen

Tot zover de autonome ontwikkeling. Een grote meerderheid van de klimaatonderzoekers is echter van mening dat de klimaatverandering zal versnellen als gevolg van de sterke stijging van de uitstoot van broeikasgassen, vooral CO2.

Begin 2007 heeft een breed wetenschappelijk panel van de Verenigde Naties, het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), een rapport uitgebracht over de waarschijnlijke oorzaak van de klimaatverandering en de mogelijke maatregelen om de gevolgen zodanig te beperken dat de effecten niet onbeheersbaar worden. De onbeheersbaarheid heeft vooral te maken met het risico dat op een bepaald moment (‘tipping point’) de temperatuurstijging versneld doorzet, óók als daarna de emissies alsnog teruggebracht worden. Om die reden is het wenselijk om uit te gaan van het voorzorgbeginsel, waardoor de kans op onbeheersbare effecten zo klein mogelijk gehouden wordt.

Belangrijkste aanbeveling van het IPCC is dat de temperatuurstijging in 2100 beperkt moet blijven tot maximaal 2 graden. Daarvoor zouden de wereldwijde emissies van broeikasgassen in 2050 moeten dalen met 50 procent ten opzichte van het niveau van 1990. Voor de OESO-landen (waartoe Nederland behoort) zou dit een reductie inhouden van 80 procent tot 2050.

Sceptici

De conclusies van het IPCC zijn niet onomstreden, zij het dat de klimaatsceptici op dit moment een betrekkelijk kleine wetenschappelijke enclave vormen. Hun belangrijkste stelling is dat de CO2-concentratie de natuurlijke temperatuurstijging volgt, in plaats van dat de temperatuur stijgt door de hogere concentratie CO2. De Delftse hoogleraar geologie Salomon Kroonenberg

is de belangrijkste – in ieder geval de geestigste –

Nederlandse klimaatscepticus3.

In Nederland wordt de wetenschappelijke kennis over het klimaat jaarlijks gebundeld in de publicatie ‘De staat van het klimaat’ uitgegeven door het Platform Communication on Climate Change (PCCC) Aan het PCCC werken alle grote onderzoeksinstellingen mee4. Het PCCC concludeert in zijn laatste rapport dat de klimaatverandering, toegespitst op de Nederlandse situatie, sneller gaat dan bleek uit eerder onderzoek.

Strategie voor de toekomst

De SP is voorstander van een samenhangend klimaat-beleid, waarbij uitsluitend klimaatmaatregelen worden doorgevoerd, die óók een bijdrage leveren aan de oplossing van het energieprobleem. Het voordeel daarvan is dat – ongeacht de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten over de oorzaken van

de klimaatverandering – een maatregel hoe dan ook nuttig is.

Welke strategie kan het best gevolgd worden om de energie- en klimaatcrisis aan te pakken? De SP vindt dat de maatregelen aan de volgende voorwaarden moeten voldoen:

  • ze moeten een bijdrage leveren aan de versterking van de economische structuur. Energie-efficiëntie en duurzame energieopwekking scoren op dit punt hoog, CO2-afvang en -opslag laag;
  • ze moeten een logische stap vormen in een langetermijnstrategie. De aanleg van een collectief gefinancierd hoogspanningsnetwerk onder de Noordzee is daar een voorbeeld van; een dergelijke Noordzee-ring verlaagt op termijn de aansluitkosten van windparken en zorgt voor een stabielere elektriciteitsopbrengst door de koppeling van windparken uit een groot gebied;
  • ze moeten ook voldoen aan andere duurzaamheidcriteria; biobrandstof die ten koste gaat van voedselproductie of grootschalige boskap tot gevolg heeft, is geen duurzaam alternatief; het gebruiken van reststromen uit de voedselketen, zoals schillen, mest en zuiveringsslib, voor de productie van biobrandstoffen is dat waarschijnlijk wel;
  • ze moeten bij voorkeur wettelijk verankerd worden, zodat ontduiking of afkopen wordt tegengegaan;
  • de financiering zou geregeld moeten worden op basis van het principe ‘de vervuiler betaalt’, met bijzondere aandacht voor de inkomenseffecten aan de onderkant. Dat dit geen utopie is, is aangetoond in het energie/klimaatplan Green4Sure, ontwikkeld door de milieubeweging en de vakbeweging;
  • de maatregelen moeten bij voorkeur passen in een internationale aanpak en geen problemen afschuiven naar derden.

Meer investeren

Veel technieken met grote potentie voor het oplossen van het energie- en klimaatprobleem zijn op dit moment economisch nog niet concurrerend. Stroom uit zonnepanelen kost in Nederland nog ongeveer 50 cent per kilowatuur, tegen 20 cent voor fossiele stroom. Door méér te investeren in onderzoek en ontwikkeling kan de kostendaling, die op dit moment vier procent per jaar bedraagt, sneller gaan. De overheid moet wat ons betreft dus meer investeren in fundamenteel onderzoek en cofinancieren bij toegepast onderzoek.

En dan tenslotte de internationale component. Die is groot. Driekwart van de stijging van de broeikasgas-uitstoot in de komende vijfentwintig jaar wordt veroorzaakt door de opkomende economische machten China, India en de oliestaten in het Midden-Oosten. Bij het Kyotoverdrag hebben slechts een beperkt aantal landen zichzelf beperkingen opgelegd voor wat betreft de groei van hun broeikasgasemissies. De Verenigde Staten, Canada en Australië, die samen met Europa aan de top staan qua emissie per hoofd van de bevolking, weigerden zichzelf een plafond op te leggen.

In november 2009 moeten in Kopenhagen de onderhandelingen over het nieuwe klimaatverdrag afgerond worden. De Verenigde Staten, Canada en Australië gaan nu waarschijnlijk wel meedoen en dat is winst. Maar van een écht succes zal pas sprake zijn als ook de opkomende economieën bereid zijn om zichzelf geen vage, maar keiharde doelen op te leggen, die strenger zouden moeten zijn naarmate het welvaartspeil hoger wordt.

Het grote risico van de gevolgen van de economische crisis is dat regeringen hun mooie voornemens laten varen als ze voor de korte termijn teveel geld kosten. De SP pleit juist voor het naar voren halen van investeringen om de economie te stimuleren. Investeringen in een duurzame energievoorziening zullen ons op korte termijn geld kosten, ons op middellange termijn helpen beter uit de economische crisis te komen, en ons op lange termijn voor een klimaat- en energiecrisis behoeden.


  1. Verenigde Naties, The World at Six Billion, 1999, zie: www.un.org
  2. De in dit artikel gebruikte cijfers van IEA zijn afkomst van de World Energy Outlook 2008
  3. Samuel Kroonenberg, De menselijke maat: de aarde over tienduizend jaar, uitgeverij Atlas, 2009
  4. PCCC, De staat van het klimaat 2008, 20 april 2009, zie: www.klimaatportaal.nl