publicatie

Spanning mei 2009 :: Revolutie

Spanning, mei 2009

Alternatieven voor neoklassieke economie

Tekst: Diederik Olders Beeld: Robert de Klerk

Dat het neoliberale beleid niet werkt, zien we aan de diepe crisis waarin we sinds bijna een jaar verkeren. Maar hoe zit het met de economische theorieën waarop neoliberalen zich baseren? Wat gaat er om in de economenwereld?

U bent egoïstisch en extreem rationeel; alles wat u dagelijks doet, doet u op basis van goed doordachte toekomstverwachtingen. Als u iets koopt, dan heeft u inzicht in de totale markt en zo heeft u voor de laagst mogelijke prijs maximaal nut van uw aankoop. Herkent u zich hierin? Het lijkt een beetje op een horoscoop, maar het is in feite hoe een zeer invloedrijke wetenschappelijke theorie u beschouwt.

In de economische wetenschap is het neoklassieke economische model op dit moment het dominante denkmodel (met een technisch woord paradigma). Het gaat ervan uit dat mensen en instellingen zelfzuchtig handelen volgens rationele verwachtingen én op basis van alle relevante marktinformatie. Hun daarop gebaseerde handelen zorgt voor efficiënte markten, waardoor de evenwichtsprijs de beste, meest realistische prijs is. Omdat iedereen over alle relevante informatie zou beschikken, zorgt een vrije markt er vanzelf voor dat die evenwichtsprijs bereikt wordt. Als de huidige prijs van een product te hoog is, dan zal elke handelaar die dat doorheeft (hij heeft immers volledige kennis van de markt) zijn spullen snel verkopen, waardoor het aanbod stijgt en de prijs omlaag gaat (richting de evenwichtsprijs). Ook andersom werkt dat zo: als de alwetende handelaars zien dat de huidige prijs onder de realistische prijs ligt, kopen ze snel op, want dan kunnen ze de betreffende producten daarna met winst verkopen. Daardoor stijgt de prijs in de richting van de evenwichtsprijs. Dit proces zorgt ervoor dat markten altijd stabiel zijn; er is een ingebouwde ‘neiging’ tot evenwicht. Als deze mechanismen niet werken, dan heet dat ‘marktfalen’. Dat woord verwijst naar verstorende factoren, zoals overheidsinvloed. Vandaar ook de pleidooien van rechtse politici voor méér markt zelfs in een situatie waarin doorgeslagen marktwerking tot maatschappelijke rampen heeft geleid.

Onderdeel van het neoklassieke paradigma is ook de nadruk op econometrie; economie beoefen je met wiskundige formules en door complexe modellen door te rekenen. De uitgangspunten (aannamen) van het paradigma maken dat ook goed mogelijk; je hebt te maken met autonome, automatische en rationele processen, die gemakkelijk in formules te vangen zijn. Economen zijn zo gewend aan deze benadering dat het misschien goed is te bedenken dat beroemde economen als Adam Smith, David Ricardo en John Maynard Keynes – die niet aan econometrie deden – in het huidige academische klimaat waarschijnlijk grote moeite zouden hebben een artikel gepubliceerd te krijgen in een toptijdschrift, of zelfs een baan te krijgen bij een economische faculteit.

Het vreemde is, dat al langer bekend is dat er veel mis is met het neoklassieke model. De uitgangspunten van de theorie zijn zo onrealistisch, dat Milton Friedman, de grote naam van het moderne neoklassieke denken, gedwongen was een uitweg te verzinnen. Hoe onrealistischer de aannames, hoe beter de theorie, zo was zijn bijzondere antwoord.

De neoliberale doorbraak

In de jaren zeventig verkeerden de economieën in vrijwel alle westerse landen in crisis. Het Keynesiaanse antwoord – de overheid doet extra investeringen waardoor de economie aantrekt – bleek in die situatie niet te werken. Het resultaat was: oplopende overheidstekorten, bedrijven die failliet gingen en werknemers die hun baan verloren. Tegen die achtergrond gooiden Thatcher en Reagan het beleid om en kregen de neoliberalen vrij spel. De overheid beperkte de uitgaven, overheidsbedrijven werden geprivatiseerd en de markt reguleerde de markt, wat in eerste instantie in tal van landen tot spectaculaire economische groei leidde. Weliswaar ten koste van groeiende tegenstellingen tussen rijk en arm, maar dat was een bijkomend en tijdelijk verschijnsel volgens de neoliberalen. Critici van dit model (zoals Tegenstemmen van Jan Marijnissen) waarschuwden voor de maatschappelijk ongewenste gevolgen van het neoliberalisme, maar kregen geen gehoor van overheden, banken en grote ondernemingen. Toen de kredietcrisis uitbrak in de VS, verzekerden Bos en Wellink dat de Nederlandse economie daar nauwelijks last van zou krijgen. De VS, dat was wat anders maar wij stonden er goed voor. Totdat de zeepbel uit elkaar spatte in de tweede helft van 2008 en ook de Nederlandse banken vol bleken te liggen met riskante financiële producten.

Iedereen weet, en de feiten onderschrijven dat keer op keer, dat markten niet vanzelf tot goede resultaten leiden. De aanname van de zichzelf stabiliserende markt is volgens commentatoren de afgelopen twintig jaar in de praktijk al minstens vier keer definitief weerlegd, met de instabiele kredietmarkt in 2008 als het laatste voorbeeld. Iedereen weet, en onderzoek wijst dit keer op keer uit, dat mensen én geen kil calculerende burgers zijn én niet over alle relevante informatie beschikken. Pete Lunn, een gedragseconoom van het Ierse Economic en Social Research Institute, publiceerde in 2008 het boek Basic Instincts: Human Nature and the New Economics waarin hij onder andere laat zien hoe al het onderzoek naar menselijk gedrag erop wijst dat mensen in de verste verte niet lijken op de calculerende egoïsten die we volgens de neoklassieken zijn. Volgens hem is het duidelijkste voorbeeld het ‘Ultimatum-spel’ (zie kader): “Dit onderzoek toont het menselijk instinct om mensen te straffen die oneerlijk verdelen. Het betekent dat figuur 1.1 in leerboeken voor economie, het plaatje waarin de wet van vraag en aanbod tot evenwicht leidt, onjuist is! Prijzen worden niet bepaald door vraag en aanbod, maar door onze instincten.”

Wat is een goede theorie?

Onrealistische uitgangspunten hoeven niet erg te zijn, als de betreffende theorie maar goed verklaart of voorspelt. Maar aan correct voorspellen komen economen lang niet altijd toe. Ondanks de meest ingewikkelde neoklassieke economische modellen, heeft geen van hen de huidige (of de vorige) crisis voorzien. Op zich is het niet kunnen voorspellen geen probleem. Ook weerkundigen zijn niet in staat te vertellen of het over een jaar rond deze tijd mooi weer is. Daarvoor is het weer te complex. Maar over de onderliggende processen die het weer veroorzaken hebben we adequate theorieën; weerkundigen kunnen goed verklaren hoe bewolking, wind, oppervlaktetemperatuur enzovoort ontstaan en op elkaar inwerken. Helaas hebben de neoklassieke economen zelfs dát niet, adequate theorieën over onderliggende processen. Voor marktinstabiliteit en crises hebben ze geen verklaring, want die zouden zich helemaal niet voordoen. De recessies midden jaren zeventig en begin jaren tachtig werden niet alleen niet voorspeld; zelfs terwijl de recessies aan de gang waren, werden ze niet herkend in de toenmalige neoklassieke modellen.

Het ultimatum-spel

Gedragseconomen onderzoeken economisch gedrag onder andere door proefpersonen een spel te laten spelen. Ze kunnen wat winnen met het spel, en de econoom kijkt hoe ze handelen en redeneren. Een van die spellen is het ultimatum-spel.

Er zijn twee spelers, Ad en Bob. Het spel gebeurt anoniem; beide spelers weten niet wie de andere speler is. Ad mag 100 euro verdelen tussen zichzelf en Bob. Bob mag vervolgens het aanbod accepteren of niet. Accepteert Bob het aanbod, dan krijgt hij het aangeboden bedrag, en Ad de rest van het bedrag. Accepteert Bob het aanbod niet, dan krijgen beide spelers niets. Als je aanneemt dat beide spelers uit puur eigenbelang en rationeel redeneren, dan biedt Ad het bedrag € 0,01 aan. Bob vindt € 0,01 beter dan niets en accepteert. Ad houdt € 99,99 over.

Uit onderzoek blijkt dat mensen helemaal niet zo redeneren. In veel culturen stelt Ad voor om het geld eerlijk te verdelen. En heel vaak accepteert Bob een bod onder de € 20 niet. Mensen zijn geen rationeel calculerende egoïsten. Maar dat veronderstelt de neoklassieke economie en het daarop gebaseerde neoliberale beleid wel.

Voorbeeld: ‘flexibilisering’

Robert Vergeer promoveert binnenkort aan de TU Delft op zijn onderzoek naar de gevolgen van arbeidsmarktregulering. Hij onderzocht studies van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) waaruit zou blijken dat het versoepelen van het ontslagrecht de werkloosheid omlaag brengt. Vergeer liet zien dat de resultaten niet ‘robuust’ waren, ofwel dat die conclusie alleen maar getrokken kan worden door een selectieve keuze van gegevens en door uit te gaan van een specifiek economisch model. Vergeer: “Dat betekent dat als je een paar landen aan de dataset toevoegt of een ruimere periode neemt, de resultaten van het onderzoek volledig onderuit gaan. Voor het aanpakken van de werkloosheid heeft het versoepelen van het ontslagrecht geen zin, maar een dergelijke maatregel heeft wel een negatief effect op de arbeidsproductiviteit.” Volgens neoklassieke economen moet versoepeling van het ontslagrecht vanzelf leiden tot volledige werkgelegenheid. Immers, als de ‘markt’ van arbeid geen drempels (zoals ontslagrecht) meer opwerpt, dan werkt het prijs-aanbodmechanisme effectief. Werkloosheid is niet efficiënt, want dat betekent dat er teveel aanbod is – de prijs zal net zo lang dalen tot iedereen aan het werk is. Tot zover de neoklassieke theorie, op basis waarvan je mag verwachten dat flexibilisering van arbeid tot daling van de werkloosheid leidt. Dat dit lang niet altijd zo is, kunnen neoklassieke economen niet verklaren. Gedragseconoom Pete Lunn: “Het ultimatum-spel laat zien dat mensen een eerlijke verdeling belangrijk vinden. Uit onderzoek blijkt dat goed verdienende bedrijven meer betalen voor hetzelfde werk; de prijs van arbeid wordt niet bepaald door de wetten van vraag en aanbod, maar door de vraag hoe de opbrengsten van het werk eerlijk verdeeld kunnen worden. Daarom zijn ‘flexibele’ arbeidsmarkten geen medicijn voor werkloosheid. En dat is een groot probleem voor neoklassieke economie”. Robert Vergeer: “Economen staan in hun hemd.” Neoklassieke economen werken met onrealistische uitgangspunten, voorspellen niet en verklaren niet. Kan het nog slechter?”

Hoe neoklassieken de crisis veroorzaakten

Wetenschappelijk gezien is het neoklassieke model al lang voorbij zijn houdbaarheidsdatum. Helaas is het enorm invloedrijk. Helaas, omdat duidelijk begint te worden dat de neoklassieke uitgangspunten een rol hebben gespeeld in zowel het veroorzaken als het verergeren van de crisis waarin we nu zitten. Het politieke debat gaat – terecht – over de rol van toezichthouders, bonussen en graaiers. Maar wat weinig aan bod komt, is de vraag hoe het toch kan dat al die bankdirecteuren, toezichthouders, aandeelhouders en politici dachten dat wat zij deden goed voor hen was en voor de maatschappij. Een deel van het antwoord is dat zij allemaal zijn opgegroeid in de ideologie van het neoklassieke denkmodel. Nemen we het voorbeeld van de waarderingsmethode voor financiële producten. De methode ‘mark-to-market’ gaat uit van de neoklassieke veronderstelling dat de marktprijs een reële prijs is; de prijs die de waarde weergeeft gebaseerd op alle relevante informatie. In de praktijk konden banken steeds grotere winsten claimen, en steeds grotere bonussen uitkeren, omdat de financiële producten die ze op de balans hadden staan op papier steeds meer waard werden. Er werd vanuit gegaan dat een bank ze kon verkopen voor de prijs die een andere bank recent had betaald voor een vergelijkbaar product. Tot het moment dat het vertrouwen verdween en banken omvangrijke gecompliceerde pakketten wilden verkopen. Toen bleek de waarde van het spul ineens véél minder. Banken moesten toen enorme bedragen afschrijven en de overheid (en dus de belastingbetaler) mochten bijlappen om de banken te redden. Volgens sommige economen wordt de crisis door ditzelfde ‘mark-to-market’-systeem verergerd. Door de ontstane paniek zou de marktwaarde van de financiële producten nu ver onder de realistische waarde liggen. Hierdoor moeten banken veel meer afschrijven dan realistisch is. Andere economen houden het er echter op dat we tot nog toe alleen het topje van de crash hebben gezien en dat het herstel jaren en jaren op zich kan laten wachten.

Neo-wie?

Neoliberalisme is de (beleids)ideologie die de nadruk legt op de vrije markt, vrijhandel, deregulering en het overhevelen van controle over de economie van de staat naar de private sector, met name de eigenaars van kapitaal. Een verschil met klassiek liberalisme is dat daar de staat tot een absoluut minimum beperkt moest worden, terwijl het neoliberalisme in de staat een ondersteuning van de belangen van het private kapitaal ziet, bijvoorbeeld met haar concurrentiebeleid en monetair beleid. Ook verschuift bij het neoliberalisme de nadruk van burgerlijke vrijheden richting economische vrijheid. Het neoliberalisme is geïnspireerd door neoklassieke economie.

Neoklassieke economie is gericht op de vraag hoe schaarse middelen optimaal worden ingezet, en gaat bij de analyse daarvan uit van particulieren die nut en ondernemingen die winst maximaliseren. Beide maken hun keuzes volgens de regels van de ‘rationele keuzetheorie’ en op basis van volledige informatie. Oftewel een vrije marktplaats met rationeel calculerende, alwetende egoïsten. Een andere belangrijke aanname is dat markten van zichzelf stabiel zijn en dat de (evenwichts)prijzen die tot stand komen in die markten de werkelijke waarde vertegenwoordigen. Verstoringen van het evenwicht (‘marktfalen’) worden veroorzaakt door externe factoren, zoals een overheid die ingrijpt. De heropleving van deze richting vanaf de jaren zestig wordt ook wel de Chicago-school genoemd, naar de economen zoals Milton Friedman (1912-2006), die vooral op de universiteit van Chicago werkten.

Een andere oorzaak die regelmatig wordt genoemd in analyses van de crisis is de, onder financieel economen, beroemde ‘Gaussiaanse copula-formule’ van David X. Li. Deze formule geeft op een heel slimme manier een inschatting van de risico’s van pakketten financiële producten waarvoor dat eerst onmogelijk was. De publicatie in 2000 van de formule leidde tot een enorme explosie van financiële producten. Beleggers houden van risico’s, want die leveren geld op. Maar ze houden niet van risico’s die ze niet kunnen inschatten. Li’s formule opende een wereld van mogelijkheden. Ook de rating agencies, de bureaus die scores (zoals de ‘triple-A rating’ uit de Rabobank-reclames) toekennen aan banken en pakketten, waren blij met Li: dit maakte hun werk een stuk gemakkelijker. Helaas leverde dit schijnzekerheid op. Ook de copula-formule leed aan een bekend neoklassiek syndroom: ze bleek gebaseerd te zijn op statistisch gedrag van prijzen in een periode waarin de markt stabiel was. Er was geen ruimte voor sterk veranderende omstandigheden; de formule werkt alleen als je ervan uitgaat dat markten stabiel zijn en blijven. Het gevolg was dat toen de markt instabiel werd, de hele financiële wereld in zijn maag zat met pakketten, waarvan ze het risico niet meer konden inschatten. Paniek.

Volgens Robert Vergeer zijn neoklassieke theorieën ook schuldig aan de crisis omdat ze beleid rechtvaardigden dat de macht aan aandeelhouders geeft en financiële markten liberaliseert. Vergeer: “De neoklassieke theorie stelt dat als iedereen zijn eigen belang nastreeft, dit automatisch voor iedereen het beste oplevert. Dat onderbouwt de vergrote macht van aandeelhouders, het niet aan banden leggen van hedgefunds (de opkoopfondsen die bedrijven volhangen met schulden) en het bestaan van grote bonussen voor managers – die immers bedoeld waren om de winst van aandeelhouders te maximaliseren. Een tweede neoklassieke idee – dat de economie automatisch naar een optimaal evenwicht tendeert, zolang er veel vragers en aanbieders zijn – rechtvaardigt bijvoorbeeld de liberalisering van financiële markten, maar ook de wildgroei aan financiële producten. De redenering is als volgt: hoe meer producten, vragers en aanbieders er zijn, hoe beter de risico’s gespreid kunnen worden, dus hoe beter de gemiddelde handelaar de ‘juiste’ risico-inschatting maakt. De werkelijkheid is dat de verwevenheid in de financiële sector, juist door die liberalisering, zo groot is dat de ‘juiste’ risico-inschatting niet meer gemaakt kan worden. Als een grote bank bijvoorbeeld een ‘foute’ keuze heeft gemaakt en daardoor failliet gaat, dan trekt ze andere banken, die misschien minder risico’s hebben genomen, met zich mee. Onder andere daardoor komen zoveel financiële instellingen tegelijk in de problemen.”

Geen plan B

Hoe is het mogelijk dat het neoklassieke denkmodel niet allang is vervangen door een beter denkmodel, een plan B? Een belangrijke reden daarvoor is dat een economische theorie niet a-politiek en waardenvrij is. Robert Vergeer: “Neoklassieke economen zien het liefst lage lonen en hoge winsten. Dat klonk als muziek in de oren van veel bestuurders van grote ondernemingen en rechtse politici. Het gevolg is dat we sinds de jaren tachtig in veel Westerse landen een economisch beleid hebben dat is geschoeid op neoklassieke leest. De wijze waarop de Europese Unie – onder meer met steun van het multinationale bedrijfsleven – als neoliberaal project is ingericht is daar momenteel het sluitstuk van.” Ministeries, adviesraden en economiefaculteiten zitten vol met mensen die zijn opgegroeid met het neoklassieke denkmodel. Vergeer: “Een gevolg van het eenzijdige onderwijs is dat er een hele generatie economen opgroeit die maar drie termen kent: marktwerking, marktwerking en marktwerking. Het ministerie van Economische Zaken in Nederland bijvoorbeeld, loopt helemaal over van dit soort jongens en meisjes. Dat zorgt voor een economisch beleid met oogkleppen.” Pete Lunn ziet iets dergelijks ook internationaal: “Omdat leeftijd samenhangt met orthodoxie (neoklassieke economie is dan de orthodoxie - red), zul je een voorkeur voor neoklassieke economie terugvinden in economische adviesraden; daarin zitten meestal de wat oudere economen. Maar er wordt niet bewust op geselecteerd. Dat ligt anders bij het publiceren van ‘andere’ economie. De artikelen van heterodoxe (niet-orthodoxe - red) economen zoals ik worden beoordeeld door voornamelijk orthodoxe economen, die vaak proberen de gevolgen van mijn bevindingen af te zwakken.” Volgens Vergeer heeft dat ook gevolgen voor de financiering van je onderzoek: “De ruimte voor niet-orthodoxe economie is beperkt. Dat komt onder andere door de wijze waarop het onderzoek wordt gefinancierd: zo kun je financieel gezien het beste publiceren in A-tijdschriften: daar krijg je het meeste geld voor. Die A-tijdschriften publiceren vooral artikelen die vallen binnen het neoklassieke paradigma. Een gevolg is dat er voor niet-orthodoxe economie veel minder financiering en publicatieruimte is. Dat vertraagt veranderingen in het economisch denken.”

Paradigma’s en revoluties

De wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-1994) beweerde dat goede wetenschap loopt volgens de volgende lijnen. Voor de verklaring van een aantal feiten stelt de wetenschapper een hypothese – een voorlopige verklaring – op. Die moet zo worden geformuleerd, dat het eenvoudig is om met nader onderzoek vast te stellen wat er mis mee is (‘falsifieerbaar’). De verworpen hypothese wordt vervangen door een nieuwe, en het wetenschappelijke feest begint van voren af aan.

Wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn (1922-1996) stelde dat het er zo in de echte wetenschap niet aan toe gaat. De meeste wetenschappers zijn helemaal niet dagelijks bezig met het verwerpen van hypotheses. Ze werken binnen een geheel van hypotheses, theorieën en onderzoeksmethoden, die gezamenlijk een ‘paradigma’ vormen. Onderzoek doen is meestal niet meer dan puzzelen om interne tegenstrijdigheden op te lossen, dingen anders indelen en waarnemingen anders interpreteren. Wetenschap is dan ook van zichzelf conservatief. Tót op het moment dat de interne tegenstrijdigheden onoplosbaar zijn en er een wetenschappelijke revolutie nodig is. Dan wordt het oude paradigma losgelaten en vervangen door een nieuw paradigma.

Imre Lakatos (1922 - 1974) voegde eraan toe dat paradigma’s (hij noemde ze onderzoeksprogramma’s) zich naast elkaar kunnen ontwikkelen en hun eigen dynamiek hebben. Een ‘progressief’ paradigma ontwikkelt zich positief en kent bijzondere ontdekkingen, nieuwe technieken en verbeteringen van voorspellingen. Een ‘degenererend’ paradigma ontwikkelt vooral meer aannames om de kerngedachte van het programma te beschermen tegen onwelgevallige feiten.

De dag na de revolutie

Gaan we het nog meemaken, dat uit de neoklassieke crisis zich een nieuw denkmodel ontwikkelt? Voor gedragseconoom Pete Lunn is er geen twijfel: “Zeker. De stelling van mijn boek Basic instincts is dat de economie niets minder dan een wetenschappelijke revolutie doormaakt. De economische crisis versnelt dat proces. Het nieuwe paradigma zal volgens mij zijn gebaseerd op realistischer uitgangspunten over economisch gedrag van mensen en bedrijven, ontleend aan onderzoeksgegevens uit de gedragseconomie. Dat zal overigens tientallen jaren duren.” Ook Robert Vergeer denkt dat we het gaan meemaken: “Ik denk dat een veelbelovend nieuw paradigma berust op een herformulering van het gedachtegoed van Marx en Keynes. Beiden leggen de nadruk op het ontstaan van crisissen vanuit de vrije markt zelf. Ook zie ik daarin handreikingen voor een oplossing. Marx heeft het bijvoorbeeld over socialisering van de productiemiddelen. Veel neoklassieke economen zullen dat een vies woord vinden, maar dat is natuurlijk wel wat er gebeurd is toen Nederland ABN-AMRO/Fortis overnam. Er zullen weinig neoklassieke economen zijn die durven te beweren dat Nederland die bank gewoon had moeten laten omvallen. Ook zouden we kunnen nadenken over het versterken van de positie van werknemers in de organisatie. Werknemers zijn gemiddeld veel langer verbonden aan een onderneming dan managers en aandeelhouders. Die zouden dus bij uitstek het langere termijnperspectief kunnen bewaken.”

Neoklassieke economie in een notendop

Een scheikundige, een natuurkundige en een econoom lijden schipbreuk en zitten met niet meer dan enkele kratten vol blikken bonen op een eiland – en geen mogelijkheid om de blikken open te krijgen. De scheikundige zegt: “We maken een vuurtje en verwarmen de blikken. Ik kan berekenen bij welke temperatuur ze barsten.” De natuurkundige: “Mooi, dan kan ik berekenen welke kanten de bonen op schieten, zodat we ze kunnen opvangen.” De econoom zegt: “Doe niet zo moeilijk! Laten we nu eens aannemen dat we een blikopener hebben…”

Geert Reuten is behalve SP-Eerste Kamerlid al jaren een ‘heterodoxe’ econoom. Volgens hem is de tijd rijp voor een nieuw denkmodel: “Maar dat kan slechts een bodem vinden als het hele denkraam van economen revolutionair omgevormd wordt. Meer inhoudelijk liet vooral Keynes zien dat de neoklassieke theorie gedomineerd wordt door het analyseren in termen van ‘evenwicht’. Daarin is geen plaats voor onzekerheid. Maar een kapitalistische ‘vrije-markt-economie’ wordt volgens Keynes juist gekarakteriseerd door onzekerheid. Een van de grote problemen van het gedrag van banken uit de afgelopen periode is dat ze geen rekening hielden met de door Keynes bedoelde onzekerheden. Met statistische analyses valt dit probleem niet op te lossen – zo liet dezelfde Keynes zien, die ook nog een boek over waarschijnlijkheidstheorie schreef.”

De wetenschappelijke revolutie lijkt onvermijdelijk, maar het kan nog wel even duren. Langer, dan je op basis van de kracht van de argumenten zou verwachten. Zoals de natuurkundige Max Planck (1858 - 1947) schreef: “Een nieuwe wetenschappelijke waarheid wordt niet gevestigd door haar tegenstanders te overtuigen, maar doordat die tegenstanders uitsterven en de volgende generatie vanaf het begin met de nieuwe waarheid vertrouwd is.” Pete Lunn stelt dat we niet hoeven te wachten tot er een heel nieuw denkmodel is: “Gedragseconomische bevindingen zijn erg handig voor het bedenken van een beter economisch beleid, zelfs bij afwezigheid van een volledig alternatief economisch model. Bijvoorbeeld, de gedragseconomische analyse van economische zeepbellen levert nu al ideeën op over hoe de overheid bijvoorbeeld kan voorkomen dat mensen huizen kopen als ze dat beter niet kunnen doen.”


Bronnen

Dit artikel is gebaseerd op interviews met Pete Lunn, Geert Reuten en Robert Vergeer. Daarnaast is gebruik gemaakt van economische analyses en commentaren, onder andere:

- Anatole Kaletsky, Goodbye, homo economicus, Prospect Magazine, april 2009 (www.prospect-magazine.co.uk)

- Paul Ormerod,The State of macro-Economic modelling,

(www.paulormerod.com)

- Felix Salmon, Recipe for Disaster: The Formula That Killed Wall Street, WIRED MAGAZINE: 17.03 (www.wired.com)

Verder lezen

Over wat er allemaal mis is met het huidige denkmodel (paradigma): Steve Keen (2001), Debunking Economics: the naked emperor of the social sciences, Zed books ltd, 2001

Een boek dat op basis van de resultaten van gedragseconomisch onderzoek de ondergang van de neoklassieke economie aankondigt: Pete Lunn, Basic Instincts, Human nature and the new economics, Cyan books, 2007