Vertrouwen in het eigen verhaal

Artikel in 1 minuut:

  • CPB en bedrijfseigenaren hebben met behulp van de AIQ de lonen gedrukt.
  • Nu zeggen zij dat de lonen alleen kunnen stijgen als de arbeidsproductiviteit omhoog gaat.
  • De vakbonden zouden in de loonstrijd veel meer met hun eigen verhaal moeten komen.

Sinds enige tijd klinkt de roep om een loongolf. Maar of deze daadwerkelijk van de grond gaat komen is allerminst zeker. Want in de strijd om de verdeling van de koek tussen arbeid en kapitaal gaat het vaker om de ideeën dan om de werkelijkheid. Helaas tonen de vakbonden wat dat betreft minder zelfvertrouwen dan de bedrijfseigenaren.

Het oude frame

Loonmatiging is goed voor de economie

In het huis van werkgeversbaas Chris van Veen zou zich in november 1982 een gebeurtenis hebben voorgedaan die later mythische proporties heeft gekregen: het zogeheten Akkoord van Wassenaar werd er gesloten. Om de aanhoudende economische crisis en hoge werkloosheid het hoofd te bieden spraken overheid, bazen- en vakbonden in Wassenaar met elkaar af dat de lonen gematigd zouden worden in ruil voor arbeidstijdverkorting (van dat laatste is later overigens weinig meer vernomen). Loonmatiging was een sterke wens van de bedrijfseigenaren. Al vanaf midden jaren zeventig hadden de bazen van de grote bedrijven en in hun kielzog het invloedrijke CPB gepleit voor verlaging van de lonen. Een te groot deel van de gecreëerde waarde ging in hun ogen naar arbeid. Dat was slecht voor de winstgevendheid van het bedrijfsleven en daarmee voor de investeringen en de werkgelegenheid. Exemplarisch was de uitspraak van CPB-directeur Cees van den Beld uit 1977: ‘De arbeidsinkomensquote (AIQ) is explosief gestegen en bedraagt op dit moment 92 procent: dat is onaanvaardbaar en onverantwoord hoog.’ Het idee was dat als de lonen omlaag gebracht zouden worden, de concurrentiepositie zou verbeteren en daarmee de economie en de werkgelegenheid zouden groeien. Deze opvatting vond brede steun onder economen, vooral bij het Centraal Planbureau. Het CPB, dat vanaf de jaren tachtig een bijna heilige status kreeg, deed er alles aan om de vakbonden te overtuigen van de noodzaak van loonmatiging voor werkgelegenheidsgroei. En met succes, want op termijn gingen de bonden volledig mee in dit verhaal. Zij waren als de dood dat verhoging van de lonen ten koste zou gaan van banen. Vandaar dat critici van loonmatiging, zoals de econoom Alfred Kleinknecht, door de vakbonden werden weggehoond.

Toen halverwege de jaren negentig de economie weer aantrok en de werkgelegenheid toenam, werd dit succes toegeschreven aan het Akkoord van Wassenaar, dat gezien werd als de herstart van het poldermodel. De bewondering voor ‘the Dutch miracle’ was groot, ook over de grens. In 1997 ontving de Stichting van de Arbeid, waarin bazen- en vakbonden verenigd zijn, de prestigieuze Bertelsmann-Award. Buitenlandse leiders als Blair, Schröder en Clinton staken hun bewondering voor het poldermodel niet onder stoelen of banken. In de jaren die volgden werd de politiek van loonmatiging dan ook doorgezet, met als grootste pleitbezorger het CPB. Steeds weer werd het riedeltje verkondigd dat loonmatiging goed is voor de bedrijfswinsten, de investeringen, de export, en dus voor de groei van het bruto binnenlands product en de werkgelegenheid. Pas toen steeds duidelijker werd dat de langdurig volgehouden loonmatigingspolitiek vooral goed was voor de winsten van bedrijven, maar niet voor het besteedbaar inkomen van huishoudens, kwam deze politiek ter discussie te staan en nam de roep om een loongolf toe.

Foto: Wiebe Kiestra©

Het nieuwe frame

Niet de AIQ maar de arbeidsproductiviteit

Sinds enige jaren pleiten gezaghebbende (internationale) economen en economische instanties voor een flinke loonsverhoging. Dat doen ze met een beroep op de arbeidsinkomensquote (het deel van de toegevoegde waarde dat naar arbeid gaat), die in bijna alle geïndustrialiseerde landen, waaronder Nederland, sinds 1980 een dalende trend laat zien. Nu is de AIQ sinds de invoering in 1966 nooit onomstreden geweest. Zo uitte arbeidseconoom Wiemer Salverda al in de jaren zeventig stevige kritiek op de wijze waarop de AIQ werd vastgesteld door het CPB. Volgens hem leidde deze tot een kunstmatige verhoging van het arbeidsaandeel. Ook hekelde hij het onjuiste gebruik van de AIQ als spiegel van de winstgevendheid van het bedrijfsleven. De kritiek mocht niet baten, want de hoogte van de AIQ werd een belangrijk cijfer in het debat over loonsverlaging. Terwijl de AIQ gestaag daalde, verstomde de discussie. Op den duur werd er weinig meer van de AIQ vernomen. Totdat instanties als OESO, IMF en DNB wezen op de dalende trend van de AIQ en de negatieve gevolgen daarvan voor de werkers. In Nederland liet de reactie van bedrijfseigenaren liet niet lang op zich wachten. VNO-NCW en MKB Nederland kwamen met een berekening die zij hadden laten uitvoeren door Stichting Economisch Onderzoek, waaruit bleek dat de AIQ slechts ‘beperkt bruikbaar is’, ‘de definitie onduidelijk is’, en ‘er van bijzondere ontwikkelingen geen sprake is’, De beperkte stijging van de reële lonen zou vooral te wijten zijn aan de lage productiviteitsgroei. Tot eenzelfde conclusie komt het CPB. ‘Een blik op de cijfers leert dat de matige ontwikkeling in de arbeidsproductiviteit getalsmatig – althans in Nederland – een belangrijkere verklaring voor de sobere loonontwikkeling is dan het dalende loonaandeel of de arbeidsinkomensquote.’ Opvallend, want eind jaren zeventig was de hoogte van de arbeidsinkomensquote voor het Planbureau nog ‘de belangrijkste karakteristiek van de Nederlandse ekonomie.’ Nu zegt het CPB: willen werkers meer verdienen dan zullen ze productiever moeten zijn.

Eigen verhaal

Volgens VNO-NCW en CPB is er dus geen noodzaak voor een loongolf. Nu de krapte op de arbeidsmarkt toeneemt, zullen de lonen als vanzelf stijgen, zo redeneren zij. VNO-NCW en CPB willen ons graag doen geloven dat de verdeling van het nationale inkomen tussen arbeid en kapitaal een soort natuurlijk niveau kent en zich altijd om dit evenwicht heen beweegt. Maar kijken we naar de lange termijn, dan is er van een ‘natuurlijk evenwicht’ geen sprake. Sinds de jaren zeventig is het arbeidsaandeel in het inkomen structureel gedaald. Welke berekening je er ook op loslaat of welke definitie van de AIQ je ook hanteert, de trend is naar beneden. Er zal heel wat nodig zijn om deze ontwikkeling te keren. De machtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal zijn immers duidelijk verschoven in het voordeel van kapitaal. Wat in ieder geval nodig is, is een herstel van het vertrouwen in het eigen verhaal van de vakbonden. Want vanaf de jaren tachtig hebben zij te zeer door CPB en bazenbonden laten bepalen wat mogelijk is, met als gevolg dat zij voortdurend achteruit onderhandelden.