Minder voor aandeelhouders is meer voor medewerkers

€ 165,7 miljard kregen Nederlandse aandeelhouders er sinds 1980 bij. De aandeelhoudersuitkeringen groeiden van € 13,3 miljard per jaar naar € 179 miljard: maar liefst 10 keer harder dan het besteedbaar inkomen van medewerkers in dezelfde tijd, terwijl zij alle waarde maken. Op initiatief van de SP sprak de Tweede Kamer uit dat daarom de lonen omhoog moeten. Maar de regering heeft hier nog geen plannen voor en blijft vooral de bedrijven aan­kijken. Wat kan zij doen om de lonen werkelijk omhoog te krijgen?

Hoe zit het?

Den Haag heeft geen directe invloed meer op het loon van de meeste mensen. Dat is in onze poldertraditie aan de onder­handeling tussen vakbond en bedrijfseigenaren. Elk jaar onderhandelen zij per sector over een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) waarin ook de lonen worden afgesproken. Het is niet verbazingwekkend dat de uitkomst daarvan al jaren matig is voor medewerkers. Van de bedrijfs­eigenaren is namelijk 90 procent lid van een organisatie als VNO-NCW, terwijl slechts 19,2 procent van de medewerkers lid is van een vakbond als FNV. Er is een grote machtsongelijkheid die aan de onderhandelingstafel niet opeens weg is.

Wat er al gebeurt

Op een VVD-congres richtte premier Mark Rutte zich tot de grote bedrijven in Nederland. Hij stelde dat terwijl “de winsten tegen de plinten klotsen, het enige dat echt stijgt de salarissen van de topmannen zijn”. Zijn dreigement: als de lonen van medewerkers niet snel omhoog gaan, dan gaat de beloofde verlaging van de winstbelasting niet door. Op de tweede dag van de algemene politieke beschouwingen zei de premier de verlaging van de winstbelasting toch niet te willen gebruiken als stok om de lonen omhoog te krijgen. Een logisch besluit. Stel dat een bedrijf de lonen braaf verhoogt na het dreigement van de premier, maar andere bedrijven niet. Dan heeft dit brave bedrijf én hogere loonkosten én geen voordeel van lagere winstbelasting. Dus geen bedrijf zou na het dreigement de lonen verhogen. Om toch wat te doen, heeft de regering in aanloop naar Prinsjesdag opnieuw wat aan de koopkrachtknopjes gedraaid. Niets anders dus dan de voorgaande jaren, waarin het besteedbaar inkomen nauwelijks steeg. Chantage door de premier is dus niet genoeg. Wat kan de regering wel doen?

Wat kunnen we doen?

Lonen in de publieke sector verhogen

Het eerste wat de regering kan doen is de lonen in de publieke sector verhogen. De overheid onderhandelt net als bedrijfseigenaren met de vakbonden over hun cao. Voor zorgprofessionals, agenten, leerkrachten en ambtenaren kan de regering de lonen dus in een klap verhogen. Dat kost ons allen aardig wat geld, maar het zijn dan ook belangrijke beroepen. Voor cao-onderhandelingen wordt vaak ook gekeken naar het onderhandelingsresultaat in de andere cao’s. Zo kan een loonsverhoging in de publieke sector theoretisch het salaris in de private sector opstuwen. Ook geldt dat met hogere lonen in de publieke sector meer mensen daar willen werken. Sommige bedrijfseigenaren zullen dan met meer geld over de brug moeten komen om medewerkers te vinden. Hoe groot deze effecten zijn, is niet bekend. Een groot effect over meerdere jaren zal het vermoedelijk niet hebben. Tot slot verandert deze maatregel weinig in de machtsongelijkheid tussen arbeid en kapitaal.

Een nieuw akkoord van Wassenaar

In 1982 spraken overheid, vakbonden en eigenaarsorganisaties in het Akkoord van Wassenaar dat de lonen gematigd zouden worden (eufemistisch uitgedrukt) in ruil voor arbeidstijd­verkorting. De loonmatiging is goed gelukt, maar de arbeidstijdverkorting niet. In een nieuw akkoord van Wassenaar kan loongroei worden afgesproken. In het verleden zijn op deze manier zogenaamde loonmaatregelen genomen om loons­verhogingen te beperken. Daarmee werden cao-onderhande­lingen overruled en een lagere loongroei door de overheid afgedwongen. Een loonmaatregel kan de overheid ook nemen om de lonen te verhogen. Door een loonsverhoging voor de middenklasse nationaal te regelen, wordt een binnenlands concurrentienadeel tussen bedrijven voorkomen. Sterker nog, de Nederlandse economie kan een flinke impuls krijgen als de hele middenklasse opeens meer te besteden heeft.

In het eerste Akkoord van Wassenaar was door de vakbonden arbeidstijdsverkorting afgesproken. Daar is nagenoeg niets van terechtgekomen, mede door de matige machtspositie van de vakbonden. De invloed van de vakbonden is sindsdien nog minder geworden. Dus is het de vraag of bij een nieuw Akkoord van Wassenaar de winst van de vakbond wel te verzilveren is. Een nationale loonmaatregel vanuit de politiek zou daar­entegen wel een flinke ingreep in de vrije loonvorming zijn.

Laat vakbonden meebeslissen over dividend

Over de lonen wordt in de polder onderhandeld. Bedrijfs-­eigenaren beslissen zo mee over de beloning van medewerkers, maar de aandeelhoudersvergadering gaat over haar eigen uit­kering. Het zou rechtvaardig zijn als ook over de aandeelhoudersuitkering gepolderd wordt met de medewerkers. Dan heeft de vakbond een stem over beide grote beloningsposten van bedrijven: loon en dividend. Zo kan een rechtvaardigere beloning voor aandeelhouders worden afgesproken en kan met het vrijgekomen geld het loon van de middenklasse structureel omhoog.

De aandeelhoudersuitkering wordt hiermee onderdeel van de cao-onderhandeling tussen bedrijfseigenaren en vakbonden. Samen beslissen ze over de beloning van zowel medewerkers als aandeelhouders. De cao is dan niet alleen een strijdtoneel voor kruimels, maar voor hoe de koek in Nederland verdeeld wordt. De invloed van medewerkers wordt zo versterkt. Een nadeel hierbij is dat de overheid geen invloed heeft op de mate van loonsverhoging. Ook bestaat het risico dat vakbondsonderhandelaars structureel inkomen verruilen voor dividend- of winstafhankelijk inkomen. Dat zou de lonen vooral onzekerder maken.

Terwijl de aandeelhoudersuitkeringen verveertienvoudigd zijn sinds 1980, is het besteedbaar inkomen slechts 1,4 keer toegenomen.

Winstdeling en gouden medewerkersaandeel

In een nieuw jasje wordt dit gekoppeld aan een prioritair aandeel dat medewerkers collectief bezitten, ook wel een gouden aandeel genoemd. In elk bedrijf met meer dan 100 mensen in dienst krijgt de medewerkersvereniging een niet-verhandelbaar gouden aandeel. Net zoals de overheid vroeger een gouden aandeel had in nutsbedrijven. Daarmee krijgen medewerkers een vetorecht in beslissingen over fusies, overnames en salarisverhogingen aan de top. Verder geeft het gouden aandeel recht op winst­deling. Zo worden de makers van de winst, de medewerkers, in goed draaiende bedrijven beloond en komt de winst niet alleen in handen van een kleine groep. Een minimumpercentage voor winstdeling wordt in de wet bepaald. Vakbonden kunnen per bedrijf een hoger winst­delingspercentage uitonderhandelen.

Hoewel dit een instrument kan zijn waarmee vakbonden hun macht vergroten, is het nadeel dat aan het vetorecht van de medewerkersvergadering niet per se een vakbond te pas komt. Als het gouden medewerkersaandeel te vaak buiten de invloed van de vakbond ligt, kan de machtsongelijkheid tussen arbeid en kapitaal in stand blijven. Ook geldt, net als bij het vorige voorstel, dat cao-onderhandelaren structureel loon kunnen verruilen voor winstdeling. In goede tijden klinkt dat mooi voor mede­werkers, maar in slechte tijden betekent het dat zij inkomen inleveren.

Spreiding van kapitaal

In de jaren zeventig stond de Zweedse vakbond voor flinke strategische keuzes. Onder leiding van Rudolf Meidner kwam een studiegroep tot de conclusie dat hun loonpolitiek, gebaseerd op solidariteit, een raar bijeffect had. De vakbond wist de inkomensongelijkheid in te dammen door lonen in productieve en minder productieve bedrijven dichter bij elkaar te brengen. Daardoor waren de winsten in de meest productieve bedrijven erg hoog en dat kwam in handen van de kleine groep bedrijfs­bezitters. Meidner stelde voor om bij wet te regelen dat een deel van de winsten als aandelen in een sectorfonds komt, onder bestuur van medewerkers. Zo wordt de economie gaandeweg democratischer, met de meest winstgevende bedrijven voorop. Niet alleen het geld wordt zo verdeeld, ook het bezit van bedrijven.

Een moderne versie hiervan wordt door Jeremy Corbyns Labour voorgesteld. Hij stelt voor om per bedrijf 10 procent van de aandelen aan de eigen medewerkers te geven. In Nederland kan vandaag de dag per dividenduitkering een bepaald percentage als aandeel in een sectorfonds onder bestuur van gekozen vakbondsmensen komen. Hierdoor worden vakbonden relevanter en worden medewerkers mede-eigenaar van hun bedrijven. Daardoor zullen langeretermijnbelangen in het bedrijf een grotere rol gaan spelen, net als de belangen van medewerkers. Dit voorstel gebruikt het huidige systeem van aandeelhouders om werkersdemocratie te vergroten en bezit te spreiden.