Jouw baas wordt rijker van je werk dan jijzelf

De hele dag sta je te zwoegen, maar een groot deel van de dag sta je voor het inkomen van de bedrijfseigenaren te werken, niet voor je eigen inkomen. Dit is precies hoe kapitalisme werkt.

Op je werk maak je goederen of diensten die meer waard zijn als jij er klaar mee bent. Die worden verkocht en jij krijgt er loon voor terug. Dan blijft er nog flink wat geld over. Een deel wordt gebruikt om de hoge salarissen van de bedrijfstop te betalen. Een deel wordt uitgekeerd aan aandeelhouders, de uiteindelijke eigenaren van het bedrijf. Zij krijgen dividend, als beloning voor het beschikbaar stellen van hun geld. Tot slot is een deel van de winst voor het bedrijf. Dat kan weer gebruikt worden voor nieuwe investeringen. Zo kunnen de nieuwste technieken worden toegepast om de concurrentie voor te blijven.

Foto: Westend61 / Hollandse Hoogte ©

Bij concurrentie denk je misschien aan lagere lonen. Als medewerkers moeten concurreren dwingt het ze tot lagere lonen, als kapitalisten concurreren dwingt het ze om hun kapitaal te vergroten. Als medewerkers met elkaar concurreren om de beperkte hoeveelheid banen, dan gaan immers de lonen omlaag. Maar voor bedrijven gaat dat anders. Als zij concurreren moeten ze kapitaal vergaren, bijvoorbeeld door lonen te verlagen. Dat heet kapitaal­accumulatie. Zo kunnen investeringen gedaan worden die een voorsprong op de concurrent geven. Desalniettemin is ook dat allemaal waarde die medewerkers op hun werkdag hebben gemaakt.

Dat klinkt logisch. Toch heeft de verdeling van geld binnen bedrijven naast logica vooral ook met macht te maken. Waar medewerkers aan invloed wonnen door zich in vakbonden te organiseren, wordt hun invloed kleiner nu de organisatiegraad daalt. Het is niet verwonderlijk dat ze er steeds minder in slagen hun loon omhoog te krijgen.

De afgelopen veertig jaar kon je beter aandeelhouder zijn dan medewerker. Terwijl het besteedbaar inkomen amper groeide, is sinds 1980 de uitkering aan aandeelhouders verveertienvoudigd naar 179 miljard euro. Dat heeft alles te maken met de groeiende invloed van aandeelhouders. Zij moeten de grote plannen van het bedrijf goedkeuren en in tegenstelling tot vroeger zijn de bestuurders vaak ook grootaandeel­houders. Maar de grootste troef is: aandeelhouders gaan over hun eigen uitkering. Terwijl medewerkers via hun vakbond met de bedrijfseigenaren moeten onderhandelen over hun salaris, beslist de aandeelhouders­vergadering over de uitkering aan zichzelf.

De lonen vallen dan ook voor het veertigste jaar op rij tegen. Desalniettemin wordt, geheel in de traditie van de vrije markt, gehoopt dat bedrijven dit jaar het salaris wel verhogen. En gebeurt dat niet, zo dreigde premier Mark Rutte, dan wordt de winstbelasting toch niet verlaagd. Dat gaat niet werken.

Stel, we hebben een welwillende bedrijfseigenaar. Zij geeft om haar mensen, daarom wil ze hun loon verhogen. Haar concurrenten zijn echter minder meelevend. Als zij desondanks de lonen in het bedrijf verhoogt, zit ze met hogere arbeidskosten terwijl haar concurrenten lage kosten houden en daardoor een lagere prijs hebben. Het gevolg: haar loonsverhoging is een cadeau voor haar concurrenten. Loonsverhoging is geen kwestie van goede wil, maar van macht.

Wil je de ongelijkheid kleiner hebben, wil je dat mensen meer te besteden hebben of wil je armoede uitbannen? Dan moet je het hebben over medewerkers en bedrijfseigenaren. Met een incidentele loonsverhoging zijn we er niet. Ingrijpen in de verhouding tussen bedrijfseigenaren en medewerkers, tussen kapitaal en arbeid, is noodzakelijk om echt vooruitgang te boeken. Op de komende pagina’s lees je vijf mogelijke plannen hoe we de lonen omhoog krijgen door mede­werkers meer invloed te geven en kapitaal zwaarder te belasten.