‘Minder een bond van de staat, meer van de straat’

Tot twee keer toe zijn de gevestigde onderwijsbonden AOb en CNV Onderwijs ‘overvallen door de straat’. In 2017 door de opkomst van PO in Actie en eind 2019 door Leraren in Actie, met de oproep het mede door de AOb gesloten onderwijsakkoord te verwerpen en de voorgenomen staking door te zetten. Volgens Kim van Strien, docent en bestuurder van de AOb, trekt de bond lessen uit deze ontwikkelingen.

Je bent begonnen bij Leraren in Actie (LIA). Wat is dat voor organi­satie? 

‘LIA was eerst een actiegroep, in 2007 ontstaan uit onvrede met het beleid van de AOb (grootste onderwijsvakbond die is aangesloten bij de FNV –red.). In eerste instantie was LIA er alleen voor leraren in het voortgezet onderwijs, later ook voor leraren in het primair onderwijs. Het bestuur van Leraren in Actie bestaat uit vrijwilligers, die dit naast hun werk als leraar doen. 

Later is LIA een vakbond geworden, zonder ooit echt groot te worden. LIA is altijd een soort luis in de pels gebleven, die zich buiten de hele polder in het onderwijs houdt. Dat heeft zeker een functie, maar ik wilde op een gegeven moment niet alleen maar commentaar geven vanaf de zijlijn. Daarom heb ik een paar jaar geleden VO in Actie opgericht en heb ik mij aangesloten bij de AOb.’ 

Kim van Strien is docent Frans op het Pieter Groen in Katwijk en actief in de onderwijsvakbonden. Eerst voor Leraren in Actie (winnaar van de Rooie Reus-Prijs 2019) en sinds augustus 2019 als hoofdbestuurder van de AOb voor het voortgezet onderwijs.

In 2017 ontstond een grote beweging van leraren in het primair onderwijs voor meer salaris. Hoe kan het dat de gevestigde bonden, AOb en CNV Onderwijs, die onvrede
niet hebben gesignaleerd en georganiseerd?

‘Uiteraard wisten de bonden van de salariskloof. Daar werd ook over gesproken. Maar de grote onvrede was niet zichtbaar. Er zitten relatief veel vrouwen met een parttime-baan in het primair onderwijs. Zij zijn minder afhankelijk van dat inkomen. En ze zijn minder goed georganiseerd, en niet of nauwelijks actief in de vakbonden. De grote onderwijsbonden zijn democratische organisaties met veel lagen. Dat is een groot goed, maar leidt er ook toe dat signalen van de werkvloer minder snel de hoogste organen bereiken.’ 

Maar de AOb heeft toch overal kaderleden op de werkvloer? Hebben die de onvrede ook gemist? 

‘Ja, de kaderleden hebben de onvrede wellicht wel geconstateerd, maar zijn er niet in geslaagd deze onder de aandacht van de hoogste organen van de AOb te brengen. We hebben een hele gelaagde structuur, met rayons en sectorraden, en dat komt allemaal samen in het hoogste orgaan, de Algemene Vergadering. De leden komen slechts vier keer per jaar bij elkaar, dus je kunt je afvragen of ze dan echt kunnen sturen. Het is meer een orgaan waaraan verantwoording wordt afgelegd. Bovendien heeft de vergrijzing in ons kaderbestand ook flink toegeslagen.

Sinds een jaar of drie, na het ontstaan van PO in Actie, wordt er gewerkt aan vernieuwing van de AOb. Maar dat gaat traag. Ook de voorgestelde veranderingen moeten de hele gelaagde structuur door. Voordat er iets is besloten, ben je zo een jaar verder. Dat hoort erbij, maar het helpt allemaal niet.’ 

Wat kan de vakbeweging in bredere zin leren van PO in Actie? 

‘Wat ik opvallend en goed vond aan PO in Actie, is dat die zich onmiddellijk tot het kabinet richtte. Zo logisch, want daar zit het geld, maar dat is niet de gebruikelijke strategie van de gevestigde vakbonden. Wij denken in cao’s en cao-wijzigingen, en in conflicten met de werkgever. Nu was de werkgever een bondgenoot, waardoor het ook makkelijker was iedereen in beweging te krijgen. Mede doordat het salaris tijdens de staking niet werd gekort. 

Daarnaast had PO in Actie een heel heldere boodschap: betere salarissen en minder werkdruk. En koppelde dat aan een maatschappelijke boodschap van goed onderwijs. Daarmee werden de ouders ook bondgenoot.’ 

Wat is er in de AOb gaande sinds PO in Actie actief is?

‘Toen PO in Actie begon, waren er binnen de AOb al meer mensen die een andere weg in wilden slaan. Toen PO in Actie snel groeide, was de keuze voor samenwerking snel gemaakt. Er werden daardoor steeds meer nieuwe mensen actief binnen de AOb, die met een frisse blik naar de ontwikkelingen keken. Het dagelijks bestuur werd vernieuwd met meer jonge mensen en de voorzitter, Liesbeth Verheggen, trad af. De heftige reacties en discussie rond het aftreden van Liesbeth hebben alles wel in een stroomversnelling gebracht.’ 

Leg eens uit. 

‘Het heeft ons allemaal goed wakker geschud. Het was in een keer volkomen duidelijk dat het onderwijsveld niet accepteert dat je even in een achterkamertje iets tekent en dan zegt: joh, we gaan maar niet staken. Veel leden hebben toen opgezegd en de kaderleden waren boos. Zij vroegen zich af hoe de AOb deze deal had kunnen sluiten en de staking had afgeblazen zonder de leden te raadplegen. Daarop volgde een crisisberaad en het uiteindelijke vertrek van Liesbeth. Zij heeft later ook zelf gezegd: ‘Ik had niet moeten tekenen; ik ben bezweken onder de druk, maar had beter moeten weten.’ Dat is een harde les geweest, voor de hele organisatie.’ 

En toen ging het snel. 

‘Ja, we waren al bezig met vernieuwing maar door dit soort gebeurtenissen realiseert iedereen zich dat verandering noodzakelijk is. En dan komen dingen in een stroomversnelling. We proberen sindsdien onze leden overal nog meer bij te betrekken. Zo zetten we om de haverklap nieuwe peilingen uit. Iedereen heeft op zijn netvlies staan dat we moeten doen wat de leden zeggen, want zij zijn de baas. Dat idee is weer helemaal terug binnen onze organisatie. Wij als bestuurders kunnen wel wat vinden, maar uiteindelijk is de mening van de leden doorslaggevend. 

Verder moeten we onze beroepsgroep nog beter organiseren. We willen op elke school een contactpersoon hebben, zodat we makkelijk mensen kunnen bereiken. En de organisatiegraad moet verder omhoog. Alle bonden krimpen, maar wij groeien nog en veel jonge mensen worden lid. Het gaat de goede kant op, maar we zijn er nog lang niet.’ 

Wat moet er nog gebeuren? 

‘Naast een betere organisatie op de werkvloer met contactpersonen, moeten we ook de moderne communicatiemiddelen veel beter benutten. Denk aan Facebook, Instagram, webinars, nieuwsbrieven en een digitaal platform, waarop leden met elkaar in gesprek kunnen. 

En we moeten minder de bond van de staat en juist meer de bond van de straat worden. Dat betekent zichtbaar zijn en grote ontwikkelingen zien en durven agenderen. De salariskloof leeft bij veel docenten, maar ook het gevoel dat we als professional ondergewaardeerd worden. We worden gek van de regels en de verantwoording die we af moeten leggen. Over de lesbevoegdheid wordt al jaren gesproken. En vanwege het lerarentekort dreigt het kabinet het makkelijker te maken om met minder kwalificaties in te stromen. Maar als iedereen zomaar voor de klas kan staan, schaadt dat de kwaliteit en het aanzien van het vak. Dat gaat veel verder dan alleen maar het salaris.’

Nog genoeg te doen dus.

‘Zeker. Denk bijvoorbeeld ook aan de enorme concurrentie tussen scholen, die ontstaan is door de invoering van marktwerking. Als schoolbestuur wil je zoveel mogelijk leerlingen binnenhalen, want dan krijg je meer geld en kun je meer doen. Maar dan moet je wel aantrekkelijk zijn. Zeker in grote steden waar veel scholen zijn, moet je steeds iets nieuws bedenken om leerlingen te trekken. Zo bieden sommige scholen tweetalig onderwijs, extra sport, muziek of dans. Andere scholen adverteren weer met iPads of laptops. Op mijn school hebben we zelfs een fulltime marketing-figuur rondlopen. Het lijkt wel of de focus alleen nog maar ligt op reclame maken. Terwijl je beste reclame zou moeten zijn dat je goed onderwijs biedt, bevoegd personeel hebt en weinig lesuitval.’