Godfried Engbersen: ‘Burgers hebben andere burgers nodig om zelfredzaam te kunnen zijn’

Socioloog Godfried Engbersen doet onderzoek naar sociale samenhang in relatie tot de zelfredzaamheid van burgers. Hij kijkt kritisch naar de neoliberale participatiesamenleving, maar ook naar het SP-alternatief van een solidaire samenleving. ‘Ik denk dat we de richting op moeten van een smart state, een slimme staat die weet waar de mensen het zelf wel redden en waar dat niet zo is.’ 

Hoe kijkt u als socioloog aan tegen het SP-ideaal van solidariteit?

‘Dat ideaal deel ik in grote lijnen. Maar ik ben er ook kritisch over. De SP heeft misschien een te ongedifferentieerd begrip van solidariteit. Het gaat bij de SP enerzijds om wat sociologen ‘interne solidariteit’ noemen, dat wil zeggen solidariteit tussen Nederlanders onderling, tussen werkenden en niet-werkenden, gezond en ziek, jong en oud. Anderzijds gaat het bij de SP ook om internationale solidariteit, of wat sociologen ‘externe solidariteit’ noemen, bijvoorbeeld met arbeiders in andere landen of met vluchtelingen. Wat echter vaak vergeten wordt, is dat er een spanningsveld bestaat tussen interne en externe solidariteit. De verzorgingsstaat is een klassiek voorbeeld van interne solidariteit. Maar om die verzorgingsstaat overeind te houden, moet je mensen soms buitensluiten. Als je de deuren wijd openzet voor migranten, zal dat op den duur de verzorgingsstaat ondermijnen. De sociale voorzieningen komen dan steeds meer onder druk te staan en het draagvlak ervoor verzwakt. Interne solidariteit gaat dus altijd ten koste van externe solidariteit. Dat is een sociologische les die de socialistische beweging ter harte moet nemen. Het is tegelijkertijd een enorme uitdaging om zowel oog te hebben voor vraagstukken van interne als externe solidariteit.’

De Leeszaal in het Oude Westen in Rotterdam: ‘Een fantastisch voorbeeld van burgerkracht.’ (Foto: archief De Leeszaal©)

Hoe staat u tegenover de participatiesamenleving, waarbij de terugtredende overheid een beroep doet op de zelfredzaamheid en onderlinge solidariteit van mensen?

‘Deels vind ik de participatiesamenleving een goed idee. Ik ben voor een overgang van de ouderwetse verzorgingsstaat, die soms te veel economische inactiviteit in de hand werkte, naar een systeem waarin een betere balans is tussen collectieve en individuele verantwoordelijkheid. De oude verzorgingsstaat was namelijk niet in staat om de echte armen te bereiken. Bovendien werden bepaalde groepen mensen er passief van, want de verzorgingsstaat zorgde toch wel voor hen. In de jaren tachtig, toen ik veel onderzoek deed naar armoede, heb ik duidelijk de excessen daarvan gezien. Van jonge gezonde mensen die niet meer in staat waren om voor zichzelf te zorgen, omdat ze volledig afhankelijk waren geworden van de overheid. Daarom vind ik een meer activerende verzorgingsstaat van groot belang. Maar natuurlijk moeten we ook constateren dat de participatiesamenleving vaak een gelegenheidsargument is om te bezuinigen. Er worden nu allerlei taken gedelegeerd aan burgers die dat helemaal niet aankunnen. Zelforganisatie en burgerkracht zijn de nieuwe mantra’s. Maar het vermogen tot zelforganisatie is ongelijk verdeeld in de samenleving. Al het sociologisch onderzoek wijst uit dat middengroepen en hogere inkomensgroepen een veel sterker zelforganiserend vermogen hebben dan de lagere inkomensgroepen. Sociologen spreken ook wel van het Mattheüseffect, verwijzend naar een bekende passage uit het Mattheüs-evangelie: ‘Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.’ Simpel gezegd: de rijken worden rijker, de armen worden armer. Kwetsbare groepen worden door de participatiesamenleving dubbel gepakt. Zij krijgen én minder zorg van de overheid én zijn ook nog eens minder in staat om dat te compenseren door zelfredzaamheid.’

U zegt dat de zelfredzaamheid bij de middenklasse hoger is dan bij mensen met een lagere sociaaleconomische status. Kunt u daar een concreet voorbeeld van geven? 

‘In het Oude Westen van Rotterdam hebben we het schitterende voorbeeld van De Leeszaal. Het Oude Westen is een gemengde wijk waar veel migranten, werklozen en lageropgeleiden wonen maar ook mensen die tot de middenklasse behoren, waaronder mensen met een migratieachtergrond. Op een gegeven moment is ook daar de bibliotheek wegbezuinigd. De mensen van het Oude Westen hebben toen het heft in eigen handen genomen en hebben zelf een bibliotheek opgericht. Die draait helemaal op vrijwilligers. Mensen brengen er hun oude boeken heen en de boeken die je meeneemt mag je houden. De Leeszaal heeft nu een collectie van 25.000 boeken! Er staan computers waar je gebruik van kunt maken, er is wifi, er vinden allerlei taallessen plaats, kinderen krijgen er huiswerkbegeleiding. Een fantastisch voorbeeld van burgerkracht! Maar in andere wijken zie je dergelijke initiatieven niet ontstaan. Met name in wijken waar een middenklasse ontbreekt, zie je dat mensen niet de capaciteiten en sociale netwerken hebben om dergelijke initiatieven te organiseren. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat armere wijken vaak veel diverser zijn en veel verloop kennen. In sommige Amsterdamse buurten wonen meer dan honderd verschillende nationaliteiten. Dan wordt het samen organiseren van zelfredzaamheid wel heel erg moeilijk. Door het terugtreden van de overheid zie je dus nieuwe vormen van ongelijkheden ontstaan. In rijkere buurten kunnen de mensen zich beter organiseren, en dus beter omgaan met de uitdagingen van de participatiesamenleving, dan in de armere buurten. Dat is precies het Mattheüseffect dat ik al eerder noemde.’

(Foto: Tineke de Lange©)

Als je enerzijds voor een activerend beleid bent, maar anderzijds ziet dat de participatiesamenleving de kwetsbare groepen in de kou laat staan, hoe los je die spanning dan op?

‘Ik denk dat we de richting op moeten van een smart state, een slimme staat die weet waar de mensen het zelf wel redden en waar dat niet zo is. Waar mensen dus een steuntje in de rug nodig hebben. Let wel, een smart state is geen nachtwakersstaat. Het is een echte verzorgingsstaat, met een basisniveau van kwalitatief hoogstaande sociale voorzieningen. Maar het verschil met de ouderwetse verzorgingsstaat is dat een smart state die voorzieningen veel slimmer en efficiënter inzet. Deels omdat mensen zo meer geactiveerd worden, maar ook omdat we simpelweg geen onbegrensde middelen hebben. De middelen die je als overheid hebt, moet je zo strategisch mogelijk inzetten. Als mensen zelf iets kunnen organiseren dan moet je dat ook aan de mensen zelf overlaten – of het nu gaat om een speeltuin, een buurthuis of een bibliotheek. Zo geef je mensen ook de regie over hun eigen buurt terug. Maar waar mensen dat zelforganiserend vermogen ontberen, daar moet de overheid ingrijpen en de mensen een steun in de rug bieden. Een smart state weet wat mensen nodig hebben om zelfredzaam te kunnen zijn.’

Godfried Engbersen (1958) is hoogleraar Algemene Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Onlangs verscheen mede van zijn hand het WRR-rapport De val van de middenklasse? (Foto: archief Godfried Engbersen©)

Kunt u voorbeelden geven van hoe een smart state te werk gaat?

‘Andere Europese landen doen het op dit vlak vaak beter dan Nederland. Van Denemarken kunnen we bijvoorbeeld leren hoe je flexicurity op de arbeidsmarkt organiseert, zodat werknemers niet alleen flexibel hoeven zijn maar ook baan- en inkomenszekerheid hebben. En van onze buurlanden Duitsland en België kunnen we leren hoe je de kinderopvang en naschoolse opvang fatsoenlijk regelt. Dat zijn belangrijke voorzieningen die mensen activeren, juist door ze een steuntje in de rug te geven. Maar dat zijn meer algemene maatregelen. Een smart state moet ook inzoomen op lokale situaties. Als je bijvoorbeeld in Rotterdam iets wilt doen aan de leefbaarheid van buurten, dan moet je de stedelijke arbeidsmarkt verbeteren. In Amsterdam vormt het massatoerisme in steeds meer buurten binnen de ring een last. Bewonersinitiatieven tegen gentrificatie, Airbnb en Uber moeten door de overheid serieus genomen worden – en misschien zelfs ondersteund. Dergelijke lokale noden worden door een smart state opgepikt. De ene buurt heeft voldoende aan een buurthuis, in andere buurten is veel meer nodig om mensen zelfredzaam te maken. Een smart state moet een gedifferentieerd beleid voeren, maar wel gebaseerd op inclusiviteit: de verzorgingsstaat moet er niet alleen zijn voor mensen met een lage sociaaleconomische status, maar ook voor de middenklasse. Want anders verlies je draagvlak. De middengroepen moeten er financieel aan bijdragen, dus moeten zij er ook belang bij hebben. Een smart state ontwikkelt sociaal beleid dat mensen niet uit elkaar drijft, maar juist stimuleert om samen te leven. Want burgers hebben andere burgers nodig om zelfredzaam te kunnen zijn.’