Tribune 7/2010 :: Jan Marijnissen in gesprek met Witte Hoogendijk

Tribune, juli 2010

Jan Marijnissen in gesprek met Witte Hoogendijk

Over ons brein, depressie en de psychiatrie

“Er moet een open communicatie komen tussen wetenschap en maatschappij”

Prof. Dr. Witte Hoogendijk doet onderzoek naar oorzaak, beloop en behandeling van depressies.

Hij is hoogleraar biologische psychiatrie aan de faculteit Geneeskunde van het VU Medisch Centrum in Amsterdam en lid van de Gezondheidsraad. En hij is praktiserend psychiater. Hij was een van de acht psychiaters die door Coen Verbraak voor zijn inmiddels roemruchte tv-serie ‘Kijken in de ziel’ werd geïnterviewd. Verbraak won met deze gesprekken – nog steeds te bewonderen op internet – de Zilveren Nipkowschijf 2010, de prijs van tv-critici voor het beste Nederlandse tv-programma.

We zitten buiten op een klein terras achter zijn huis in hartje Amsterdam. Zijn vrouw treft voorbereidingen voor een tentoonstelling van haar werk op de begane grond van hun prachtige huis. Een tafeltje, een opnameapparaat, twee stoelen en twee mannen die twee uur praten over ons brein, depressie en de psychiatrie.

Waar zitten onze emoties?

“Ze zitten overal. Het kan zowel een psychische reactie zijn op een lichamelijke waarneming, als een lichamelijke reactie op een psychische waarneming. Bijvoorbeeld, je ziet een slang en je trekt meteen je voet terug, nog voor je iets hebt gedacht. Je voelt angst, je hart gaat sneller kloppen. Dat is emotie. Anderzijds kun je iets zien of horen waar je bang van wordt, wat leidt tot zweten en trillen.”

Wat is ons karakter. Wat is ons geweten? En ook hier, waar zitten ze?

“Onze persoonlijkheid wordt gevormd door onze gedragingen en gevoelens, erg afhankelijk van wat we vanaf onze geboorte hebben meegemaakt, bovenop de genetische voorbestemdheid. Ons karakter, ons geweten, onze creativiteit, ons geheugen, zijn allemaal op een bepaalde manier in onze hersenen verankerd.”

Hoe werkt dat?

“De communicatie tussen de hersencellen gebeurt langs chemische weg, binnen de cellen gebeurt dat elektrisch. Het probleem bij het onderzoek naar het functioneren van de hersenen is dat niet alles stoffelijk is. Dat geldt voor wat we onze ziel noemen, ons karakter, ons geweten, enzovoorts. Op een bepaald moment verloopt het proces elektrisch, en dus niet stoffelijk. Je begrijpt dat dit gegeven bron is van veel speculaties over ‘de ziel’, aura’s en dat soort zweverige dingen. Maar één ding is zeker: als we doodgaan, stopt alles.”

Maar de ziel gaat toch naar de hemel?

Hij lacht. “Dan scheiden hier onze wegen.”

Hoe zijn onze hersenen evolutionair ontstaan?

“Het is vergelijkbaar met de evolutionaire ontwikkeling van het oog, ook heel ingewikkeld, maar inmiddels vrij precies beschreven. Zoals bekend hebben de mensaap en de mens gemeenschappelijke voorouders. Het volume van de hersenen van onze tak is groter geworden. Men veronderstelt dat dat komt door een gen met een groeihormoon dat net als Pokon voor planten extra groei veroorzaakt. Bij ons is het voorste deel van de hersenen – het deel waar onze assertiviteit zit, waar we plannen maken, waar onze humor zit, en meer van dat soort zaken – daardoor groter en zijn we een ander organisme geworden. En omdat we beter konden plannen, kon de mens de problemen beter de baas en bijvoorbeeld zijn jongen beter verzorgen. De mens leerde vuur te maken, waardoor hij minder lang op zijn vlees hoefde te kauwen. De hypothese is dat daarom de kaakpartij kon slinken en er meer plek vrijkwam voor de hersenen. Mogelijk hebben we die sprong dus gemaakt door de invloed van één eiwit.”

Er zijn mensen die beweren dat we die hoge voorhoofden vooral hebben te danken aan de voorkeur van de vrouwtjes.

“Ja, dat klopt. Evolutie is natuurlijk niet alleen survival of the fittest, maar ook seksuele selectie.”

Wat is het onderbewuste?

“De Neurowetenschapper Joseph LeDoux heeft daar onderzoek naar gedaan en hij stelt vast dat we allerlei dingen doen zonder dat we ons er bewust van zijn. Het wegtrekken van je voet, waar we het eerder over hadden, is daar een voorbeeld van. We handelen dan ‘onbewust’. Er zijn mensen die nog verder gaan. Zij zeggen dat al ons handelen niet echt door onze wil wordt gestuurd. Wij zouden veel, misschien wel alles, achteraf invullen met onze ratio. De redenering is dat we onze driften als agressie en seks naar het onderbewuste hebben verbannen, maar soms komt het er zomaar uit en word je bijvoorbeeld ergens boos over zonder dat je precies doorhebt waarom.”

Zou het niet heel nuttig kunnen zijn, wanneer we ons hier meer bewust van zijn?

“Zeker. Ik kan dat bevestigen vanuit mijn ervaring als psychiater. De relatie tussen een therapeut en een patiënt is gelaagd. Het blijft mensenwerk, ook van mijn kant. Dus hoe beter ik mezelf ken, hoe beter ik iemand anders kan helpen. Ik heb bijvoorbeeld te maken met agressie in de spreekkamer. Daar moet je mee om kunnen gaan. Om het gesprek te kunnen voortzetten moet je kunnen de-escaleren.”

Ken uzelf. Zouden we daar een beter mens van kunnen worden?

“Ik denk het wel. Neem nu agressie. Er zijn eigenlijk twee vormen, en dat onderscheid wordt te weinig gezien. Je hebt angstagressie en je hebt aanvals-agressie. Ze zijn op verschillende plekken in de hersenen gelokaliseerd.

Stimuleer je bij een kat de aanvalsagressie dan wordt hij stil, blijft hij laag en kruipt hij over de grond. Stimuleer je de andere vorm van agressie, de agressie voortkomend uit angst, dan gaan zijn haren overeind staan en gaat hij blazen. Bij mensen is dat niet anders, ook daar is er een groot verschil tussen deze twee vormen van agressie. Maar meestal hebben we maar één manier van reageren: agressief terugdoen, terwijl dat eigenlijk helemaal niet nodig is.”

Heb je nog een ander voorbeeld waarbij meer begrip kan leiden tot minder misverstanden over en weer?

“Territoriumdrift, letterlijk en overdrachtelijk. Sterk evolutionair bepaald, maar we zijn er ons maar zelden van bewust wat voor invloed die drift heeft op ons handelen. Je ziet het vaak op de werkvloer. En dat is lastig, want het staat haaks op de noodzakelijke samenwerking. In de partijpolitieke verhoudingen zie je het ook. Ik snap wel dat men in verkiezingstijd om marketingredenen de verschillen oppoetst, maar de taal en de toon die men bezigt, verraadt dat er meer aan de hand is. Polariseren, elkaar afzeiken, sterke uitvergroting van de vermeende negatieve kanten van de tegenstander, angst oproepen, allemaal voorbeelden van territoriumdrift. Maar wanneer de tijd van coalitie vormen aanbreekt, dan verdwijnen die neigingen weer.

Vind je dat de kenners van de ziel, zoals jij, voldoende doen om de mensen dat inzicht en die kennis over wie wij zijn en hoe we functioneren te verschaffen?

“Dat kan beter, al hebben wij natuurlijk wel veel contacten met mensen in de gezondheidszorg. Ikzelf houd ook regelmatig praatjes voor patiëntenverenigingen. En er zijn ook wel tv-programma’s die aandacht besteden aan de wetenschap, zoals Labyrint en Nieuwslicht.”

Toen de criminoloog Wouter Buikhuisen in 1979 aankondigde onderzoek te willen doen naar mogelijke biologische factoren die crimineel gedrag verklaren, is hij met pek en veren besmeurd en is hem het werken onmogelijk gemaakt. Jij bent een gevierd man. Wat is er gebeurd?

“Het is nu algemeen geaccepteerd dat er gekeken wordt naar biologische oorzaken van gedrag. Ik was één van de eersten die in ons land wetenschappelijk onderzoek deed naar de samenhang tussen lichaam en geest als het om depressies gaat. Tot dan toe werd er uitgegaan van een strikte scheiding tussen lichaam en geest. Ik heb nooit begrepen dat mensen konden denken dat die scheiding bestaat. Het denken is het product van het lichaam, van de hersenen. Het was ook de tijd waarin farmaca taboe waren. De niet-stoffelijke autonomie van het individu stond op een voetstuk. De publieke opinie heeft toen het wetenschappelijk onderzoek tegengehouden. Het is nu een heel andere tijd. Nu zitten we veel meer op het biologische spoor.”

“Het is een beetje zoals het is gegaan met elektroshocks. Door maatschappelijk verzet zijn we er hier op enig moment mee gestopt, terwijl ze er in Engeland en Amerika gewoon mee door zijn gegaan. Daar zijn de methodes steeds verder verfijnd, en heeft men ook geleerd meer met verdoving en spierverslappers te werken. Daardoor werd de behandeling ontdaan van die vreselijke bijwerkingen en bleef hij toch effectief. Maar hier bleef het nog lang verboden. Inmiddels eisen de zorgverzekeraars dat je deze behandeling kunt aanbieden. De publieke opinie heeft dus een grote invloed.”

Je zei dat we nu meer op het biologische spoor zitten. Verwacht je dat dat weer zou kunnen veranderen?

“Wel, het probleem is een beetje dat al onze inspanningen, bijvoorbeeld in de genetica, nog maar bar weinig hebben opgeleverd voor de psychiatrie, voor de patiënt. Ondanks de grote investeringen en de hoge verwachtingen. Mensen zouden bij het uitblijven van nieuwe inzichten en doorbraken op het vlak van behandelmethodes weer in een andere richting kunnen gaan denken.”

Sprekende over de genetica: zijn psychiatrische aandoeningen erfelijk?

“Sterk overerfbaar. In ieder geval aandoeningen als schizofrenie, autisme en manisch depressiviteit.”

Heeft het feit dat we het menselijk genoom hebben blootgelegd nog niets opgeleverd?

“Er zijn tal van ontwikkelingen gaande. Tal van nieuwe inzichten staan op doorbreken… of niet. We leven in een heel spannende tijd. Maar, om antwoord te geven op je vraag: nee, er is nog weinig concreet bruikbaars uitgekomen. Maar dat kan morgen zomaar anders zijn.”

Uit onderzoek dat je gedaan hebt is gebleken dat ouderen met een depressie 14 procent minder vitamine D in hun bloed hebben dan anderen zonder deze klachten. Wat is oorzaak en wat is gevolg?

“Goede vraag. Het kan natuurlijk zijn dat je door je depressie minder buiten komt, en daarom minder vitamine D op je huid aanmaakt. We zijn nu aan het onderzoeken of er ook een correlatie andersom bestaat, of mensen met een lager vitamine D-gehalte een hoger risico lopen op depressiviteit. Er is reden om dat te veronderstellen. Er is onderzoek gedaan bij leguanen die in woestijnzand liggen te bakken in de zon, maar op een gegeven moment naar de schaduw gaan. Door een groep leguanen een vitamine-arm dieet te geven en een andere groep een vitamine-rijk dieet, kon gekeken worden of dat invloed had op hun gedrag. En, inderdaad, de leguanen met een vitamine-rijk dieet gingen eerder de schaduw in.”

Je bent nu bezig met een onderzoek dat gaat over de werking van de genen in relatie tot depressie. Waar gaat het heen?

“Het onderzoek gaat over de vraag wanneer genen ‘aan’ staan en wanneer ‘uit’ bij een depressie. Dat weten maakt hopelijk dat we kunnen voorspellen wie een grote kans heeft dat een overwonnen depressie terugkomt. Daar kunnen we dan bij de medicatie rekening mee houden.”

Loopt iedereen het risico op een depressie?

“Nee. Er is altijd ook sprake van genetische aanleg.”

Kunnen we door de leefomstandigheden van iemand te veranderen voorkomen dat een depressie terugkomt?

“Zeker. Het is allemaal relatief. Neem het posttraumatische stress-syndroom. Vroeger werd aangenomen dat die werd veroorzaakt door alleen omgevingsfactoren. Maar hoe kan het dan dat na een traumatische ervaring 10 procent die stoornis krijgt en 90 procent niet? Er moet dus sprake zijn van een genetische component. Maar de mate waarin die component een rol speelt, is erg persoonsafhankelijk.”

Zijn alle geestesziekten van alle tijden, of varieert dat?

“Vroeger had je de klassieke hysterie. Je kent die beelden uit de Eerste Wereldoorlog wel van heftig bewegende mensen die een zogenaamde shell-shock hadden. Dat zie je tegenwoordig eigenlijk niet meer.”

Wat kunnen we daaruit concluderen?

“Dat de aandoening echt is, maar de uitingsvorm onderhevig aan de tijd. De tijdsgeest heeft ook invloed op wat we als een aandoening zien. Neem het gebruik van het antidepressivum Prozac. In de jaren tachtig was dat echt een grachtengordeldrug. Het werd ook verstrekt aan mensen die vonden dat hun leven tegenviel. Gelukkig is dat nu afgelopen.”

Mijn moeder was jarenlang ‘overspannen’. Dat woord hoor je tegenwoordig niet meer.

“We noemen dat nu een burn-out. Je stress-systeem is dan ontregeld door chronische stress. En dat komt weer door langdurige overbelasting. Dat is geen pretje. Er kunnen ook allerlei lichamelijke verschijnselen optreden als tintelingen en hartkloppingen. Dat kan heel beangstigend zijn, en het voorportaal worden van een depressie. Vaak krijgen deze mensen kalmerende medicijnen voorgeschreven en dat kan ertoe leiden dat je nog minder het gevoel hebt baas te zijn over je eigen leven omdat je verder en verder losraakt van je omgeving. Te vaak worden deze medicijnen te lang gegeven. Net als een slaappil bijvoorbeeld, die moet je bij voorkeur niet langer dan twee weken gebruiken.”

Er zijn in ons land één miljoen mensen die antidepressiva gebruiken. Zijn we niet een beetje luxe-paardjes geworden, die denken dat er een recht op geluk bestaat?

“Daar zitten twee kanten aan. Wat je zegt is zeker waar, maar tegelijkertijd wordt er ook veel onderbehandeld. Vaak wordt een depressie niet goed gediagnosticeerd.”

Is dat erg? Het meeste gaat toch vanzelf weer over?

“Dat klopt. Evolutionair is het ook goed te begrijpen. Na een periode van grote angst of een langere tijd van honger neem je even rust, moet je bijkomen. Je kruipt in je hol en deprimeert jezelf dan een beetje. We weten dat wanneer je geneest van een gebroken been, een stofje in je voorste hersenkwab ervoor zorgt dat je rustig blijft, minder eetlust hebt, en minder seksuele gevoelens. Dat is allemaal prima. Maar bij sommige mensen gaat dit over in een langdurige depressie. En dat wordt vaak niet herkend en die mensen krijgen geen of een te late behandeling. Dat komt het meest voor bij ouderen en allochtonen.”

Maar ook hier: weten wij eenvoudige burgers niet te weinig over onszelf?

“Tsja, wat is te weinig, wat is genoeg in dezen? Maar zeker, niet iedereen weet dat sporten niet alleen goed is voor je fysiek, maar ook voor je geest. Veel mensen weten ook niet dat een zo snel mogelijke hervatting van je werk na overspannenheid of een depressie – onder goede begeleiding – meestal het beste is. Overspannen thuiszitten is vaak niet meer nodig, onverstandig zelfs. Geleidelijke werkhervatting in combinatie met farmaca en begeleiding is een betere aanpak.”

Toch nog even over die één miljoen slikkers. Wat zegt dat over onze samenleving wanneer zóveel mensen gebruiken?

“Ik snap wat je bedoelt. Ik denk eigenlijk dat de evolutie de snelle veranderingen in de techniek en de samenleving niet kan bijhouden. Ik heb het eens uitgerekend: als je van Zuid-Frankrijk naar Amsterdam loopt, en je beschouwt dat als de tijd die nodig was om onze hersenen te ontwikkelen, dan is de tijd die we nodig hebben om de voordeur achter ons dicht te doen te vergelijken met de tijd vanaf de industriële revolutie. En kijk eens wat er sindsdien niet allemaal is veranderd, en in wat voor tempo. Maar het gekke is: we hebben epidemiologisch onderzoek gedaan naar hoe vaak depressie voorkomt, vijftien jaar geleden en vijf jaar geleden, en dan blijkt dat er geen toename is van depressie. Je zou het kunnen vergelijken met auto’s, treinen en vliegtuigen. Daar zijn we evolutionair ook niet voor gebouwd, maar we gebruiken ze wel en we worden er niet ziek van. Dat neemt niet weg dat de kans groot is dat de complexiteit van de huidige tijd bijdraagt aan het grote aantal mensen dat antidepressiva slikt.”

Bestaat er een relatie tussen het vóórkomen van depressie en de mate waarin je baas bent over je eigen leven?

“Er is wel onderzoek gedaan naar de relatie met urbanisatiegraad. En dan denk je natuurlijk meteen: ah, depressie komt op het platteland minder vaak voor dan in de stad. En dat klopt. Maar uit onderzoek blijkt dat de stad een grote aantrekkingskracht heeft op mensen die kans lopen op een depressie. Op het platteland ben je meer op jezelf aangewezen, terwijl er in de stad allerlei voorzieningen zijn, je er anoniemer kunt leven en je langer een belofte kunt blijven. En, mogelijk zijn mensen op het platteland weerbaarder en daardoor minder bevattelijk voor depressies.”

Naast wetenschapper ben je ook behandelaar. Wat mij zo moeilijk lijkt, is mensen ervan te overtuigen dat het leven niet zo ellendig hoeft te blijven als het tijdens een depressie is.

“Soms moet je dat ook niet eens proberen en moet je eerst samen proberen vast te stellen waar die somberheid vandaan komt. Soms moet je het aandurven de situatie nog ernstiger te laten worden vooraleer zich nieuwe perspectieven aandienen. Vaak is de patiënt zich niet bewust van wat hem eigenlijk dwarszit. Als je een ambivalente relatie hebt met iemand die overlijdt, dan mag je daar niet opgelucht over zijn en word je geacht te rouwen. Anderen zijn weer vreselijk boos omdat een overledene hen verlaten heeft. Vaak is het probleem dat men de boosheid niet durft toe te laten.”

En jij provoceert dan die boosheid.

“Ik probeer een oplossing te vinden door het maskeren van de emotie te doorbreken.”

Gaat dit allemaal terug op Freud?

“Voor een belangrijk deel wel. Ik denk dat de psychoanalyse nog steeds het meest uitgebreide begrippenkader heeft. Daar zijn weer allerlei therapieën bijgekomen zoals de cognitieve gedragstherapie waarbij je bijvoorbeeld huiswerkopdrachten moet maken zoals het schrijven een afscheidsbrief aan een overledene. Je hebt ook therapieën waarmee je conflicterende situaties kunt analyseren. Als het gaat om het blootleggen van verdrongen emoties is de psychoanalyse nog steeds de meest veelomvattende theorie.

Depressies vinden vaak hun oorsprong in naar binnen gekeerde agressie omdat men de agressie niet durft te richten op degene die hem heeft opgeroepen, omdat hij overleden is of omdat hij sterker is dan jij, zoals je baas. In dat laatste geval overheerst de angst nog harder teruggeslagen te worden of letterlijk ontslagen worden. Mijn taak is uienringen net zo lang af te pellen totdat de bron van de naar binnen geslagen boosheid zichtbaar wordt.”

En moet zo iemand dan een boksbal in de kamer hangen en dan denken dat dat de baas is?

“Ja, ook een idee. Maar beter is het te leren hoe je op een rustige manier met een ‘ik-boodschap’ je ongenoegen kenbaar kunt maken. Dus geen beschuldigingen uiten, maar zeggen: ‘Ik heb hier last van’. Dat is de productieve manier om conflicten in de toekomst te voorkomen. Want als je alles maar opkropt, dan kom je uiteindelijk in steeds grotere problemen.”

Maar soms kan het toch nuttig en effectief zijn emoties wel weg te stoppen?

“Zeker. Want ook hier is alles relatief. Er ligt altijd ergens een grens, en zolang die niet overschreden wordt, is er niets aan de hand. Iemand kan het verdragen ontslagen te worden, maar wanneer daarop ook nog eens zijn partner besluit op te stappen kan het plotseling te veel worden. Het gaat dus om enerzijds je genetische bagage die bepaalt wat je aankunt en anderzijds de emotionele last die je moet dragen.”

Je spreekt er schande van dat wij in ons land kinderen met geestelijke problemen opsluiten en onderbehandelen. Onze gevangenissen zitten vol met mensen die geestelijk niet in orde zijn. Wat gaan we daaraan doen?

“De grootste psychiatrische instelling ter wereld is een gevangenis. Dat is een gruwelijk gegeven. Veel hangt samen met wat we psychopathie noemen. Dat is een psychologisch syndroom dat zich uit door het chronisch vertonen van immoreel en antisociaal gedrag van de persoon jegens anderen en hun eigendom. Ook dit gedrag is deels terug te voeren op genetische belasting en opvoeding. Vaak gaat het om gewetenloze mensen. Deze psychopaten hebben in angstige situaties een lagere hartslag dan gewone mensen. Ze kennen geen angst, zijn minder bang, en deinzen daarom niet terug voor agressieve situaties. Niet verwonderlijk dat ze daardoor vaak in het criminele circuit terechtkomen. Het is een politieke keuze om deze mensen op te sluiten, ter bescherming van de samenleving en in de hoop dat de straf ze iets leert.

Maar we weten dat die hoop vaak ijdele hoop is.”

Vrij hopeloos dus?

“Ja. Het is soms niet anders. Mijn verontwaardiging slaat dan ook op de behandeling van een andere groep. Bijvoorbeeld mensen met schizofrenie. Vaak zijn zij door het leven op straat, zoals dat heet, secundair gepsychopatiseerd. Door veelvuldig in aanraking te komen met psychopaten nemen ze dat gedrag over, en komen vervolgens met justitie in aanraking. En dat vind ik

erg pijnlijk.”

Bij hen heeft behandeling wel zin?

“Zeker, maar ik betwijfel zeer of ze die in voldoende mate krijgen.”

Stel je hebt een patiënt die steeds maar weer terugkomt bij je, steeds met dezelfde ernstige, depressieve klachten. Op een dag zegt hij tegen je: ‘Witte, ik wil eruit stappen. Geluk is voor mij niet weggelegd.’ Je weet hem te weerhouden. Maar hij komt steeds terug met zijn doodswens. Wat doe je?

“Belangrijke eigenschap van depressie is dat je niet over de rand van de put kunt kijken. Terwijl, wanneer je later uit de put bent en terugkijkt, je zegt: wat ben ik blij dat ik eruit gehaald ben door iemand. Verder. Je hebt vele soorten van behandeling van een depressie. Er zijn altijd nog zoveel dingen om te proberen het gewenste doel te bereiken: meer medicatie, andere medicatie, shocktherapie. Er is dus altijd nog hoop.”

Maar we hebben het hier over mevrouw van Puffelen. Behalve die depressie heeft ze een slechte gezondheid, veel pijn, en een slecht toekomstperspectief.

“Dan kom je bij de wissel. Dan kom je in de sfeer van euthanasie, en daar is een essentieel kenmerk van dat het verzoek weloverwogen moet zijn. En dat laatste is bij mensen met een depressie eigenlijk niet te zeggen. Eigenlijk zijn mensen met een ernstige depressie wilsonbekwaam, omdat hun kijk op de toekomst getordeerd is. Ik ga zelfs zover dat wanneer ik weet dat een ernstig depressieve patiënt concrete zelfmoordplannen heeft, ik verplicht ben hem aan te houden en gedwongen op te laten nemen. Dat heb ik ook wel eens gedaan.”

En is het goed gekomen met die persoon?

“Ja. En hij was me dankbaar, omdat ik hem tegen zichzelf beschermd had.”

Vroeger werd gedacht dat de vorming van de hersenen op je zevende stopt. Nu weten we dat dat pas op je eenentwintigste is. Moet dat geen gevolgen hebben voor de pedagogiek? Hebben jullie als wetenschappers daar contact over?

“Ik moet bekennen: heel weinig. En dat zou wel moeten, want de nieuwe inzichten wijzen uit dat onze jeugd veel langer duurt dan we eerst dachten. Nu geven we kinderen van veertien steeds meer eigen verantwoordelijkheid over wat en hoe ze leren op school. Het is zeer de vraag of ze daar op die leeftijd al toe in staat zijn.”

We zitten in een turbulente tijd waarin de techniek snel vorderingen maakt. Kan onze ethiek dat wel bijhouden?

“Nee, ik denk het niet. Ik heb het idee dat het gat ook steeds groter wordt, omdat de ethiek zich geleidelijk ontwikkelt en de kennis en de techniek met sprongen vooruitgaat. Dat kan tot verwarrende toestanden leiden.”

Is dat geen ondersteuning van het pleidooi dat de wetenschap transparanter moet worden en ons actief moet informeren over wat er allemaal aanstaande is?

“Ja. Absoluut, willen we die discrepantie te boven komen.”

Wat zal dé wetenschappelijke doorbraak worden op jouw terrein in de komende jaren?

“Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen. Zoals gezegd, deze dingen gaan met sprongen en je weet nooit wanneer die sprong gemaakt zal worden. Maar één ding staat vast: we zullen steeds meer kunnen voorspellen met betrekking tot de kans die mensen hebben op het krijgen van een bepaalde aandoening. Nu is het zo dat de voorspellende geneeskunde zich slechts mag bewegen op terreinen waar we met die kennis ook echt iets kunnen doen in de vorm van preventie of behandeling. Als gevolg van de globalisering en vooral internet zal dat gaan veranderen. Mensen zullen overal testjes aangeboden krijgen, waardoor ze over kennis zullen beschikken waarvan ze niet weten wat ze ermee aan moeten. Des te meer reden voor een open communicatie tussen wetenschap en maatschappij.”