publicatie

Tribune 01/2004: Geen tranen voor Saddam Hoessein

Tribune 23 januari 2004

Serdar Dosky spreekt feestende Koerden toe op de Dam in Amsterdam

Geen tranen voor

Saddam Hoessein

Sinds 1968 zijn er vele pogingen gedaan door de Irakese oppositie om van Saddam af te komen, allemaal mislukt. Saddam Hussein, een man die geniet van de marteling en verkrachting van zijn eigen volk. Een wrede tiran die geen boodschap heeft aan mensenrechten. Een man die misbruik maakt van religie, nationalisme en de beschaving van zijn volk om zijn regime te legitimeren. Sinds Saddam Hussein aan de macht is, kenden wij, Irakezen, vrijheid en vrede alleen nog uit de kinderverhaaltjes die oma ons vertelde.

Tekst Serdar Dosky

Mijn verhaal is één van 24 miljoen verhalen over het leven onder Saddam Hussein

Ik woonde in het dorp Sikrin, in de regio Dohuk op de Turkse grens. Het is tussen 1961 en 1988 zestien keer gebombardeerd.

Mijn familieleden waren allemaal lid van de KDP, de Democratische Partij van Koerdistan in Noord-Irak. Mijn hele familie was peshmerga (partizaan) en mijn opa was een soort kolonel, onder de Koerdische Leider Mostafa Barzani.

Op een zomeravond in 1981 kwam een groep van twintig guerrilla’s ons dorp binnen. Iedereen was vrolijk en ik als kleine jongen dus ook, want de strijders voor de vrijheid kwamen op bezoek. Het was voor mij de eerste keer dat ik een peshmerga zag met een Kalashnikov en een rode hoofddoek. Eén van de strijders vertelde mij die avond een verhaaltje op de rand van mijn bed. ‘Slaap maar,’ zei de man toen hij opstond. ‘Ik moet weg om voor jullie te vechten.’ De volgende ochtend om vijf uur werd ik wakker van stampende laarzen. Het Irakese leger was het dorp ingetrokken op zoek naar de Koerdische strijders. Buiten probeerde oma haar hand op mijn ogen te leggen. Maar ik zag door de spleetjes tussen haar vingers hoe een Irakese officier zeven mannen uit het dorp van dichtbij doodschoot. Een andere soldaat pakte de Koran en de Bijbel af van jammerende vrouwen en plaste erop. Ik hoorde mijn oma fluisteren ‘God, wanneer zal je iets tegen hen doen?’ Toen ze weggingen zei de officier dat als de partizanen nog een keer zouden komen, we allemaal doodgeschoten zouden worden.

In het jaar 1980 ging mijn oom de bergen in om voor Koerdistan te strijden. Als reactie hierop werden alle mannen van mijn familie die ouder waren dan veertien jaar in de gevangenis geplaatst. Ik was toen negen jaar. Maanden lang moest ik drie keer per dag naar de gevangenis gaan om eten en kleding voor mijn vader, ooms en opa te brengen. Daarnaast moest ik studeren en zorgen voor mijn moeder, mijn vier zusjes en mijn kleine broertje die net geboren was. Mijn moeder kookte en waste dagelijks voor de familie in de gevangenis. Elke maand werd ons huis gecontroleerd door de Irakese geheime dienst. Het was een leven van onbeschrijfelijke angst.

Later in mijn pubertijd was het heel normaal dat je van een buurman, familielid of kennis verhalen hoorde over martelingen in de gevangenis en doodgeschoten familieleden.

Voor jongeren van mijn generatie was het een tijd van angstige boosheid. Een boosheid die je slechts tegen elkaar kon fluisteren. We konden niet meer doen dan een slogan of een pamflet verspreiden, dat wij in ons eigen handschrift moesten schrijven, want iets kopiëren zonder de toestemming van de politie was in deze tijd onvoorstelbaar.

’s Nachts schreven wij een paar slogans en wat liedjes of nieuws over de overwinningen van Koerdische partizanen op een

A4-tje. Met een paar studenten schreven we dat dan over op meerdere velletjes en probeerden we het te verspreiden. Maar de angst was zo groot dat we het soms niet durfden en uiteindelijk alles verbrandden om geen sporen voor de politie achter te laten.

In 1988 pleegde Saddam één van zijn grootste misdaden door opdracht te geven voor de gifgasaanval op het Koerdische stadje Halabja. Vijfduizend mensen kwamen om. Deze aanval op Halabja maakte diepe indruk op mij. Ik was toen zestien jaar. In de stad Dohuk, waar ik inmiddels woonde, werden de autoriteiten flink zenuwachtig na de gifgasaanval. Veel Koerden werden opgepakt om een opstand te voorkomen. Wij als scholieren luisterden elke dag naar de partizanenradio waar Koerdisch-nationalistische liedjes werden gedraaid. Op school gold: hoe meer liedjes je kende, hoe hoger je in aanzien stond. Ik was inmiddels lid van een studentenorganisatie. Wij organiseerden protestacties en optochten met Koerdische kleding, vlaggen en muziek. Op dat moment was ik nog te jong om de bergen in te gaan als peshmerga. Ook werd mij door mijn ouders geadviseerd om mijn studie af te maken; dan kon ik meer voor de Koerden betekenen. Anderen pakten na Halabja massaal de wapens op. Ook mijn vader wilde met de hele familieclan, in totaal zo’n driehonderd gezinshoofden, in één keer wegtrekken. Maar voordat die plannen tot uitvoer konden worden gebracht, startte Saddam Hussein een massale aanval op Koerdistan. De oorlog met Iran was afgelopen, en dus had hij zijn handen vrij om af te rekenen met de opstandige Koerden.

Het was vier augustus 1988. Ik stond buiten mijn ouderlijk huis en zag hoe een lange colonne militaire voertuigen voorbij trok, dieper Koerdistan in. Twaalf dagen later begon de operatie al-Anfal (‘oorlogsbuit’ in het Arabisch). Het Irakese leger maakte meer dan 4600 dorpen met de grond gelijk. Ruim 62.000 mensen vonden de dood. De angst was zo groot dat niemand iets negatiefs over Saddam durfde te zeggen. Meer dan honderdduizend mensen konden vluchten naar een minder slecht gebied, met name naar Turkije en Iran waar Koerden overigens ook niet welkom zijn. Ook mijn oom vluchtte met zijn vrouw en kinderen naar Turkije.

Opnieuw zette Bagdad gifgas in. Saddams neef Al Hassan Al Majid, die de operatie leidde, hield er de bijnaam ‘Ali Chemicali’ aan over. Tijdens al-Anfal zat mijn familie angstig thuis met de deuren dicht. We keken televisie en luisterden naar de radio, herinner ik me. We waren zo bang voor spionnen dat mijn vader zelfs in zijn eigen woonkamer ‘zijne excellentie Saddam Hussein’ zei in plaats van gewoon ‘klootzak’. Ook ik leerde mezelf aan om steeds zijne excellentie te zeggen als ik het over Saddam had. Alles uit angst om de doodstraf te krijgen.

De inval in Koeweit op 2 augustus 1990 was de volgende grote gebeurtenis in de Irakese geschiedenis. Saddam Hussein, die het Koerdische verzet had gebroken, liet zijn oog vallen op de rijkdommen van de minuscule oliestaat.

Ik had intussen heel andere problemen. In mijn klas kwamen ronselaars van het leger, die de Koerdische scholieren dwongen vroegtijdig in dienst te gaan om het vaderland te verdedigen, ondanks het feit dat nog geen jaar daarvoor hetzelfde Irakese leger dood en verderf had gezaaid in Koerdistan. We waren allemaal bang toen ze de klas binnenkwamen. Ze zeiden: ‘Wie wil zijn naam in de geschiedenisboekjes schrijven’. Niemand reageerde. Toen wees de commandant iemand aan. En nog één, en nog één. Op het laatst waren we allemaal, inclusief de leraar, gebombardeerd tot ‘vrijwilliger’. De Koerdische studenten werden niet naar het front gestuurd, maar moesten posities in en rond de stad bemannen. De gedwongen dienstplicht duurde maar een week. In Koeweit werd Saddam verpletterend verslagen. In Koerdistan begon niet snel daarna een opstand tegen de dictatuur. Mensen liepen gewoon op straat met een wapen. En de geheime dienst durfde niets meer te doen.

De opstand van het Koerdische volk

Mijn familieclan werd door het centrale commando van de peshmerga’s opgedragen het kantoor van de geheime dienst te bezetten. Daarna moesten wij het grootste ziekenhuis – ‘Saddam Ziekenhuis’ – van de stad bewaken Vanaf toen heette het Azady ziekenhuis, (azady betekent vrijheid in het Koerdisch).

Hier hadden zich woedende Koerden verzameld die zich wilden wreken op gevangen genomen agenten van de geheime dienst. Aan de eerste opstand kwam een einde toen George Bush senior in maart 1991 het groene licht gaf aan Saddam Hussein om zijn vliegtuigen in te zetten om de opstand neer te slaan. Meer dan twee en een half miljoen Koerden vluchtten de bergen in naar Turkije en Iran, ook ik en mijn familie. Na twee maanden keerden wij terug naar Dohuk. Daar ontstond opnieuw opstand tegen Saddam, dit keer met succes. Peshmerga’s staken politieauto’s in de brand en politiemannen werden gevangen gezet.

Saddam haalde zijn troepen terug en Iraaks Koerdistan kreeg de status van zelfbestuur. Maar veilig was het nog steeds niet. Sluipschutters van de Irakese geheime dienst waren in de steden actief. Twee van mijn neven vonden voor mijn ogen de dood in 1994. Ik ontkwam zelf drie keer aan een moordaanslag. Uiteindelijk week de hele Dosky-clan uit naar Europa. Mijn directe familie en ik belandden in november 1995 in Nederland en kregen een A-status. Anderen waaierden uit over heel West-Europa en de Verenigde Staten.

De oorlog

In Nederland leefden wij al jaren met de altijd aanwezige gedachte ‘hoe kan Irak bevrijd worden van Saddam Hussein?’. Er waren voor- en tegenstanders van de oorlog in Irak. De één noemde het een bevrijdingsoorlog, de ander een neo-koloniale oorlog. Maar hoe dan ook, het is een oorlog waarbij veel doden vallen en de ellende en het verdriet onpeilbaar diep zijn. Ik ben tegen oorlog, maar aan de andere kant vóór de bevrijding van Irak. Ik ben tegen de oorlog van de Verenigde Staten en bondgenoot Groot-Brittannië, maar dat betekent niet dat ik dus voor Saddam kies. Liever had ik gezien dat de VN Irak hadden bevrijd en daarna het land teruggegeven aan het volk; steun bij de opbouw in plaats van een bezetting.

De nachtmerrie is voorbij

Het is zeven uur ’s ochtends, 14 december 2003. Ik heb nauwelijks geslapen. Ik moest de avond daarvoor hard werken aan mijn conferentie voor de ‘Stichting Koerdistan voor Media’. Ik krijg een e-mail van Ibrahim Salman (een Koerdische schrijver) dat Saddam is opgepakt door Amerikanen. Ik hou niet zo van dit soort grapjes. Een half uurtje later belt Salman mij op: ‘Kijk naar de website van BBC als je het niet gelooft.’ Maar ja, een website is niet zo betrouwbaar. ‘Kijk dan naar Al-Jazeera,’ zei hij en toen was ik stil, stil van alles, ik wist niet meer wat ik moest doen. Huilen, lachen, dansen, schreeuwen, iedereen bellen?

Tranen komen als vanzelf uit mijn ogen, mijn glimlach is nooit zo groot geweest, mijn zenuwen trillen. Het is niet waar, het is een dubbelganger van Saddam…? Voor het eerst word ik stom, ik kan niet praten. Nog geen half uur daarna belt mijn vader. Voor het eerst hoor ik mijn vader zó blij. Hij schreeuwt zo hard dat ik niet geloof dat het mijn vader is. Mijn mobiele telefoon is op die dag maar liefst drie keer opgeladen.

Het is de dag van vrijheid, vrede, einde van het dictatoriale regime. Het is een dag voor mij, voor ons, een dag waarop we opnieuw geboren zijn.

Tegelijkertijd vind ik het heel erg voor veel mensen uit mijn kring dat ze nu niet meer leven en dat ze dit niet meegemaakt hebben. Ook heb ik verdriet om veel van mijn vrienden en kennissen die met eenzelfde verhaal als dat van mij helaas met een klein briefje van de huisarts bij het RIAGG terecht zijn gekomen.

Inhoud

  • Sociaal rampjaar 2004 is in stijl begonnen: met een golf aan opzeggingen van de thuiszorg. Mensen die de hulp of verzorging absoluut niet kunnen missen, laten weten er verder toch vanaf te zien omdat ze de kosten niet langer kunnen betalen.
  • Opinie: Maak het verschil en word lid van NUTOPIA!
  • Sinds 1 januari geldt in Nederland een rookverbod in de trein en op de perrons. In de zorg en de horeca gelden overgangsregelingen, maar ook de rookvrije werkplek is door de invoering van de nieuwe Tabakswet een feit. Een aardig begin, vindt Frank Wöckel, de Duitse leider van de Campaign for Non-smokers' Rights.
  • Het levenslied zit in het verdomhoekje en als het aan Chiel Montagne ligt, komt daar snel een einde aan. De bekende presentator heeft daarom besloten een eigen omroep op te richten. Een gesprek met een bevlogen verdediger van het Nederlandse levenslied.
  • Het Europees Parlement heeft de liberalisering van de havens – voorlopig – van tafel geveegd. Waarschijnlijk gaven massale, internationale havenacties de doorslag. De slag is dan wel gewonnen, maar de oorlog nog lang niet. Daarvoor moet het Nederlandse parlement eerst een deugdelijke havenwet aannemen.
  • SP-partijbestuurslid Serdar Dosky groeide op onder de verdrukking van het Saddam-regime. In een lange monoloog beschrijft hij dat deel van zijn leven en zijn reactie op de val en de arrestatie van Saddam Hussein.
  • Column van Jan Marijnissen: Irak, wat nu?
  • Mariëlle van der Zwaan-Sikkema is één van de 43.389