publicatie

Spanning, september 2010 ::

Spanning, september 2010

Medezeggenschap in ondernemingen

In het SP-verkiezingsprogramma ‘Een beter Nederland voor minder geld’ stond een punt over de medezeggenschap in ondernemingen dat niet eerder in een verkiezingsprogramma van de SP heeft gestaan. Het gaat om de benoeming van leden van de raad van commissarissen door de werknemers in grote ondernemingen. De aandacht voor dit punt vloeit voort uit de economische crisis. Reden om een overzicht te geven van de stand van zaken van de discussie over medezeggenschap.

Tekst: Nico Schouten

Letterlijk stond in het verkiezings­programma voor de verkiezingen in 2010: ‘Met minder macht voor aandeelhouders en meer macht voor werknemers brengen we meer stabiliteit in grote ondernemingen. Werknemers van die bedrijven kunnen vierjaarlijks de helft van de leden van de raad van commissarissen kiezen.’ (p.8) De situatie is nu dat de onder­nemingsraad (OR) een ‘versterkt aanbevelingsrecht’ heeft voor de benoeming van een derde van het aantal commissarissen in bedrijven met een structuurregime, of toezichthouders in een bedrijf met een ‘one tier board’ (zie kader). Internationale holdings zijn in beginsel hiervan vrijgesteld. De motivering van het verkiezingsprogram vloeit voort uit de ervaring met de verschuiving van de aandacht in het ondernemingsbeleid naar de aandeelhouderswaarde. De koers van aandelen weerspiegelt nu eenmaal sterk de kortetermijnbelangen van die aandeelhouders voor wie het niet om de toekomst van de onderneming gaat, maar om de dagelijkse handel in aandelen.

De raden van commissarissen in veel ondernemingen hebben tegen de vergrote invloed van het aandeel­houdersbelang weinig weerstand geboden, hoewel ze volgens de wet primair op het bedrijfsbelang moeten letten. De veronderstelde onafhankelijkheid van oordeel was er in de praktijk vaak niet of te weinig. De heersende ideologie over de zege­ningen van de vrije kapitaalmarkt en de begeerte om bij de eliteclubs te behoren domineerden het oordeel bij het toezicht. Een klassenmentaliteit komt naar voren in de salariëring van de bestuurders en zichzelf.

Aandacht kabinetten- Balkenende

De aandacht voor medezeggenschap speelt al verscheidene jaren omdat door de vele fusies en de internatio­nalisering van bedrijven de invloed van de ondernemingsraden afnam. Ook leidde de versterking van de bevoegdheden van de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) tot een zekere verzwakking van de positie van de OR. Rond 2002-03 was er een evaluatie van de wijzigingen van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) uit 1998. Een aanpassing was toch al nodig, omdat in de Europese Unie in 2002 nadere eisen waren gesteld aan het functioneren van een Europese Ondernemingsraad (EOR). In het derde kabinet-Balkenende, aangetreden in mei 2003, is een wetsvoorstel voor een nieuwe wet ter vervanging van de WOR voorbereid door minister De Geus. Dit voorstel werd echter ingetrokken in oktober 2005 vanwege de vele kritiek uit de Tweede Kamer.

Bij het aantreden van het vierde kabinet Balkenende in februari 2007 werd aangekondigd dat dit kabinet zich opnieuw zou bezinnen op de medezeggenschap. Minister Donner liet daarvoor onderzoek doen naar de stand van zaken en naar mogelijk­heden voor verbeteringen. De SER werd om een advies gevraagd. In december 2009 is daaruit een kabinetsstandpunt gerold. Daar is verder niets mee gedaan, omdat het kabinet in februari 2010 uit elkaar viel.

De aandacht van regeringszijde voor de medezeggenschap heeft geleid tot een stroom van publicaties. In de massamedia hebben zij echter weinig aandacht gekregen. Waarschijnlijk omdat rond het onderwerp geen strijd in bedrijven heeft plaatsgevonden. De meningsvorming beperkte zich tot een groep bestuurders van vakbonden en werkgeversorganisaties, netwerken van bijzonder geïnteresseerde OR-leden en sommige academici die bij het onderwerp betrokken zijn. Op enkele rapporten en enkele kwesties zal hieronder nader worden ingegaan. Om te beginnen drie rapporten die in opdracht van het ministerie van SZW zijn geschreven.

Rapport ‘Naleving van de Wet op de Ondernemingsraden’

In dit rapport, uit juni 2009, worden de resultaten op een rij gezet van een steekproefonderzoek in 2008, onder 6789 bedrijfsvestigingen van diverse bedrijfssectoren en grootteklassen. Een dergelijk onderzoek wordt minimaal om de drie jaar gedaan. Vergeleken met de situatie in 2005 bleek het aantal bedrijven met 50 of meer werknemers dat een OR heeft ingesteld gedaald te zijn, van 76 naar 70 procent. Een lichte daling vindt ook plaats bij de waardering van de meerwaarde van een OR.

De meest genoemde reden om geen OR in te stellen was dat er geen behoefte aan zou bestaan onder het personeel. Andere in bedrijven voorkomende vormen van ‘werk­nemersparticipatie’ die genoemd worden zijn werkoverleg (in 97 procent van de bedrijven), informatieve bijeenkomsten (74 procent) en personeelsenquêtes (68 procent).

Gesignaleerd wordt verder een trend tot decentralisatie en differentiatie in de arbeidsvoorwaardenvorming. Bij een op de tien vestigingen wordt een grotere diversiteit in het personeels­bestand gezien, waardoor het moeilijker wordt om alle werknemersbelangen te vertegenwoordigen.

Rapport ‘Gebruik, niet-gebruik of onderbenutting?’

Uit dit rapport uit augustus 2009 wordt duidelijk dat de mogelijkheden of bevoegdheden van een OR om besluiten te beïnvloeden niet overal gebruikt worden. De meest genoemde reden is dat het niet nodig wordt gevonden. Dit geldt in het bijzonder voor het beroepsrecht, waarvan een zekere preventieve werking uitgaat. De OR’s kunnen onderling sterk verschillen in hun werkwijze. Waar de één vrijwel altijd gebruik maakt van een recht, doet de ander dat juist niet. De ene OR heeft veel contact met leden van de raad van commissarissen en de andere juist heel weinig.

Hoe groter de bedrijven zijn, hoe meer gebruik wordt gemaakt van het adviesrecht.

Veel OR’s geven aan dat ze meer zouden kunnen doen, maar dat daarvoor meer ‘kwaliteitsontwik­keling’ binnen de OR nodig is. De onderzoekers komen met diverse aanbevelingen om bestaande rechten beter te benutten en doen ook de suggestie een spreekrecht in te voeren in de AvA, en de OR een eigen enquêterecht te geven. (Nu kan alleen een vakbond een enquête laten houden – ‘enquête’ betekent hier een onderzoek laten doen door de ondernemingskamer van het gerechtshof.)

Rapport ‘De Europese Ondernemingsraad en de Nederlandse medezeggenschap’

Uit dit rapport blijkt dat van de 102 Nederlandse bedrijven die een EOR hadden kunnen instellen, er in 2008 in 49 bedrijven daadwerkelijk een EOR bestond. Waar zo’n EOR bestaat wordt zij in meer dan 50 procent van de gevallen niet geraadpleegd voor belangrijke bedrijfsveranderingen (herstructureringen, reorganisaties, fusies en overnames, verkoop van bedrijfsonderdelen). Er bestaat een grote diversiteit in structuur en werkwijzen van EOR’s als resultaat van onderhandelingen. De vorming van steeds grotere bedrijven brengt voor de Nederlandse werknemers een grotere afstand met zich mee tot de strategische besluitvorming, terwijl de EOR minder rechten heeft dan de OR. Wel biedt de EOR extra ruimte voor het verkrijgen van informatie, zij het vaak te laat. Een structureel probleem is het verschil in belang, cultuur en taal tussen onderdelen van het concern. Voorgesteld wordt de EOR meer dan een keer per jaar te laten vergaderen, en te zorgen voor meer faciliteiten en ondersteuning. Ook zou het volgens de onderzoekers helpen als een Europese Richtlijn beter zou verduidelijken wat de plichten zijn voor het centrale management.

SER-advies ‘Evenwichtig Ondernemingsbestuur’

Op 15 februari 2008 kwam de SER met haar advies (Advies 2008/01). In het algemeen wordt geen aanleiding gezien voor een fundamentele herziening van de medezeggenschapsregelingen. Zo wordt niet gepleit voor meer invloed van de OR op de benoeming en het ontslag van bestuurders en commissarissen. Wel pleit een deel van de Raad voor enige aanscherping van de vereisten met betrekking tot het ontslagrecht van de AvA. Unaniem wordt aanbevolen de OR bij beursvennootschappen spreekrecht te geven in de AvA, met uitzondering van internationale holdings waar de werknemers van een concern in meerderheid buiten Nederland werkzaam zijn. Het spreekrecht betreft bestuursbesluiten waarbij de AvA een goedkeuringsrecht heeft en de benoeming van bestuurders en commissarissen.

Andere aanbevelingen betreffen het enquêterecht en de nadere regel­geving voor de EOR. Hierbij bestaan meningsverschillen tussen vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties en de vakbeweging, terwijl de kroonleden ook verdeeld zijn. Bij het enquêterecht gaat het om de vraag of vakbonden het recht moeten krijgen om een enquête te verzoeken op holdingniveau. Bij de EOR gaat het om medezeggenschap over fusies en overnames.

Rapporten MNO-overleg

De Stichting MultiNationale Ondernemingsradenoverleg vertegenwoordigt 46 OR’s van multinationale ondernemingen. Zij brengt regelmatig rapporten uit. Op drie hiervan zal ik kort ingaan.

‘Visie op medezeggenschap’ (januari 2007).

In deze nota wijst het MNO op het gevaar dat de medezeggenschap steeds meer beperkt wordt tot uitvoeringsaangelegenheden. De OR moet meer invloed kunnen aanwenden op de centrale besluitvorming in binnen- en buitenland. Hiervoor worden reeksen van aanbevelingen gedaan. Enkele punten: De OR zou te allen tijde spreekrecht moeten krijgen in de AvA. Ze zou adviesrecht moeten krijgen voor de benoeming van de leden van de Raad van Bestuur en voor significante uitgaven, zoals de aankoop van eigen aandelen en de uitkering van een superdividend.

‘Wie is er nu eigenlijk de baas in de onderneming?’ (januari 2008).

In deze nota wordt vooral ingegaan op het wegvloeien van de zeggenschap uit Nederland. Het MNO bepleit meer grensoverschrijdende medezeggenschap bij belangrijke beleidsbeslissingen. Dat kan bij de EOR komen en via convenanten van de holding met de Nederlandse OR. Het MNO heeft al eerder gepleit voor een enquêterecht van de OR en voor spreekrecht in de AvA.

‘Medezeggenschap: een wereld te winnen, inclusief een onderzoek naar vernieuwingen in de medezeggenschap bij de leden van het MNO­overleg’ (januari 2009).

Het onderzoek laat een gevarieerd beeld zien. Verbeteringen en vernieuwingen worden vooral gezocht in de interne werkwijze van bedrijven en OR’s. In een nawoord pleit het MNO ook voor enkele aanpassingen in de WOR waarmee de bestaande medezeggenschap kan worden verbeterd.

Kabinetsstandpunt 2009

Het kabinet concludeert dat ‘de medezeggenschap in Nederland zoals deze zich op basis van de huidige wet heeft ontwikkeld, over het algemeen goed werkt’. Het komt met enkele kleine voorstellen voor verbetering. Deze betreffen onder meer: de procedure bij verkiezingen, de contacten met de achterban, de rechtsgeldigheid van overeenkomsten tussen de OR en de ondernemer over de toepassing van WOR-bepalingen , de afschaffing van een verplichte bemiddeling bij geschillen, de registratietaken van bedrijfscommissies en de flexibilisering van de bevoegdheidsverdeling tussen medezeggenschapsorganen binnen een bedrijf. Een ingrijpender punt, waar het kabinet zich nog op wilde beraden, is de vraag of een OR later nog terug kan komen op een advies- of instemmingsrecht waar het eerder in de besluitvorming van afgezien heeft. Dit is een wens van ondernemers.

Bij de medezeggenschap in internationale bedrijven stelt het kabinet dat de WOR betrekking heeft op iedere vestiging in Nederland en dat op basis van reeds bestaande jurisprudentie onder bepaalde omstandigheden het besluit van de in het buitenland gevestigde moederonderneming toegerekend kan worden aan de vestiging in Nederland, zodat de WOR kan worden toegepast. Wel kan nog een bepaling in de WOR komen dat de OR moet worden geïnformeerd over de internationale activiteiten van de groep. Met betrekking tot het functioneren van de EOR verwacht het kabinet dat een nieuwe richtlijn van de EU uit 2008 tot verbeteringen zal leiden.

Voor de regeling van het spreekrecht van de OR in de AvA van een nv wordt gewezen op een op 27 februari 2009 ingediend wetsvoorstel. De onderwerpen zijn ‘het bezoldigingsbeleid, belangrijke bestuursbesluiten en benoeming, schorsing of ontslag van bestuurders en commissarissen.’ Dit is op 8 december in de Tweede Kamer aangenomen en wordt nog behandeld in de Eerste Kamer.

Over het enquêterecht is een conceptwetsvoorstel ingediend door de minister van Justitie in 2009. Het voorstel behelst geen recht voor de OR. Wel is er een uitbreiding van het enquêterecht naar de rechtspersoon van de onderneming zelf. En er zijn wat wijzigingen in de uitvoering van de bestaande regelingen.

Internationaal perspectief benoemingsrecht

In internationaal perspectief gezien gaat de Nederlandse WOR vrij ver in allerlei rechten. Maar de wet is zeer terughoudend op het gebied van de benoeming van bestuurders en commissarissen. Daarin gaat men in Denemarken, Duitsland (zie artikel op p.18-19) en Oostenrijk verder. In Denemarken geldt sinds 1987 in ondernemingen met meer dan 35 werknemers dat zij de helft van het aantal bestuurders, met een minimum van twee, mogen benoemen. Dit gebeurt rechtstreeks, dus niet door een OR. In Denemarken kent men geen raad van commissarissen. Het toezicht ligt veel meer bij de vakbonden. Voor een goed begrip van de situatie is het van belang te weten hoe de regelingen voor medezeggenschap tussen verschillende landen uiteen kunnen lopen. Daarbij gaat het om meer of minder rechten voor een OR, om de toekenning van rechten voor vakbonden, om de rechten voor aandeelhouders en om de benoeming van bestuurders en een eventueel zelfstandig orgaan van toezicht-

houders.

Een overzicht voor geheel Europa is te vinden op de website www.worker-participation.eu.

Een analytische vergelijking tussen zeven West-Europese landen van de Europese Unie staat in ‘De Nederlandse medezeggenschap in een Europees perspectief’ van Robbert van het Kaar (september 2007).

Al met al moet de conclusie zijn dat ook in Nederland de medezeggenschap nog in de kinderschoenen staat: democratie houdt op bij de ingang van het bedrijf.

Structuurregime

Als bedrijven drie jaar lang aan een aantal criteria voldoen, dan moeten zij zich onderwerpen aan het door de wet opgelegde structuurregime.

De criteria zijn:

  • het eigen vermogen bedraagt, volgens de balans met toelichting, ten

    minste € 16.000.000;

  • de vennootschap heeft een OR ingesteld;
  • de vennootschap en haar afhankelijke maatschappijen hebben tezamen in de regel ten minste honderd werknemers in dienst;
  • met een afhankelijke maatschappij wordt hier bedoeld: een rechtspersoon waarin meer dan de helft van het kapitaal wordt verstrekt door de vennootschap, dan wel een rechtspersoon waarvoor de vennootschap volledig aansprakelijk is voor alle schulden (een dochteronderneming).

Een van de onderdelen van het structuurregime is de instelling van een raad van commissarissen (RvC), met een wettelijk omschreven taak en de bijbehorende bevoegdheden.

One tier board betekent een bestuurssysteem zonder een aparte Raad van Commissarissen naast de Raad van Bestuur: de uitvoerende bestuurders zitten samen met de toezichthoudende bestuurders in één bestuur. Dit systeem, dat vooral in Angel-Saskische landen voorkomt, wordt ook in Europa steeds populairder omdat men vindt dat daar- door de slagkracht van het bestuur toeneemt.