publicatie

Spanning mei 2010 :: Inleiding - Formatie

Spanning, juni 2010

Het rijke rooie leven, deel 54:

De rekening van de crisis

Karl Marx was diep onder de indruk van de kracht van het kapitalisme. Nooit eerder in de geschiedenis was een economisch systeem in staat geweest zo veel goederen te produceren en zo veel rijkdom te vergaren. Dat leidde tot iets waarvan mensen in het verleden slechts konden dromen: ‘overproductie’. Een samenleving die meer produceert dan de mensen nodig hebben, of zelfs kunnen opmaken. Dat moet toch wel een luilekkerland zijn, een land van overvloed. Een aards paradijs.

Deze prent uit 1908 van Albert Hahn (1877-1918), de politieke tekenaar van het socialistische blad De Notenkraker, laat echter zien dat de overvloed van het kapitalisme niet een geschenk is uit de hemel, maar een boodschap uit de hel. De tekening geeft commentaar op een citaat uit Het Communistisch Manifest (1848). Hierin noemt Marx de kapitalistische productie een ‘heksenmeester’, ‘die de onderaardse machten die hij zelf heeft opgeroepen niet meer kan beheersen’.

In het verleden maakten mensen de spullen die ze nodig hadden. De vraag bepaalde de productie. In een vrijemarkteconomie is dat omgekeerd: daar bepaalt de productie de vraag. Door reclame, mode en lage prijzen worden meer spullen aan de man gebracht dan de mensen nodig hebben. Tot het punt van verzadiging is bereikt. Dan breekt een ‘handelscrisis’ uit, waarin volgens Marx niet alleen de ‘voortgebrachte producten’, maar ook een deel van de ‘voort-gebrachte productiekrachten’ worden vernietigd.

In het citaat bij deze prent over ‘De crisis’ noemt Marx dit ‘de epidemie van de overproductie’. De productiekrachten die worden vernietigd, bestaan uit twee delen. Het kapitaal, het geld dat is geïnvesteerd en dat nu waardeloos is geworden. En de arbeid, de mensen die al die spullen hebben gemaakt. Marx spreekt van ‘een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog’. Arbeiders verliezen hun werk en hun inkomen en daarmee hun middel van bestaan.

De ‘heksenmeester’ van Marx wordt door Albert Hahn afgebeeld als de Dood, met de zeis. Maar deze heeft zo zijn voorkeur. De Dood rijst op uit het kapitaal, uit grote zakken met geld. Hij staat voor een zorgeloze kapitalist, die zich tevreden uitstrekt over zijn bezittingen. De zeis gaat voorbij aan de kapitalist, voor hem is de crisis de opmaat voor nieuwe rijkdom. De zeis komt neer op de gewone mensen, zij betalen de rekening van de crisis.

De prent van Albert Hahn leert ons veel over de huidige crisis. Zij laat zien dat de crisis geen economische noodzaak is, maar een keuze van mensen. De economische crisis waar wij nu in zitten is bevorderd door bankiers, speculanten en politici. Zij hebben het spaargeld van mensen vergokt, mensen slechte hypotheken verkocht en gespeculeerd op hun faillissement. Het geld dat is verloren, wordt weer gemakkelijk terugverdiend. Met nieuwe winsten, nieuwe aandelen en nieuwe bonussen.

Waarom rijst de Dood met de zeis op uit het kapitaal? Waarom niet uit de mensenmassa’s op de voorgrond? Waarom ligt de kapitalist er zo rustigjes bij en vangen de mensen alle klappen op? Sinds 1908 is veel hetzelfde gebleven. De rekening van een economische crisis wordt nog steeds bij gewone mensen neergelegd, die de crisis niet hebben veroorzaakt. Maar in een eeuw is ook veel veranderd. Ons land is een democratie geworden, waarin mensen hun stempel kunnen drukken op het bestuur.

Met regels en wetten kunnen we grenzen stellen aan de macht van de kapitaalbezitters. Mensen kunnen in verzet komen en zich meester maken van de ‘heksenmeester’. De Dood met de zeis kan ook oprijzen uit de bevolking en zich richten op de bankiers, speculanten en politici die de economie in een crisis hebben gestort. Ik zeg het Marx na: we hebben daarbij niets te verliezen dan onze ketenen. We hebben een wereld te winnen.