publicatie

Spanning mei 2010 :: Inleiding - Formatie

Spanning, juni 2010

‘Het Kapitaal’: Een spiegel waar we liever niet in kijken

Tekst: Geert Reuten

Op 1 mei 2010 verscheen een herziene vertaling van een van de boeken die ons denken over politieke economie sterk hebben bepaald: Das Kapital van Karl Marx. Het boek verscheen op een moment dat velen zo hun bedenkingen hebben bij een ongeremd kapitalisme, net als Marx zelf toen hij dit kritische boek over ‘het kapitalistisch systeem’ in 1867 publiceerde.

Het getuigt van uitgeversmoed dat dit boek, ruim 700 gedrukte pagina’s, in ons flitstijdperk verschijnt. Want wie het boek ter hand neemt moet wel heel diep ademhalen. Snelle oplossingen staan er niet in, het is bepaald geen receptenboek. Mede daarom is het goed om een aantal misverstanden rond het boek uit de weg te ruimen, en de lezer te wijzen op mogelijke valkuilen.

Communisme

Het eerste misverstand betreft meteen het beeld dat velen hebben van de auteur. In de tijd van de Koude Oorlog werd in Oost én West het misplaatste beeld gecreëerd dat Marx de theoreticus van het socialisme en communisme zou zijn. Marx verwachtte weliswaar dat het kapitalisme ooit aan zijn interne tegenstellingen ten onder zou gaan, maar over hetgeen daarvoor in de plaats zou moeten komen, heeft hij nauwelijks geschreven.

In Het Communistisch Manifest dat hij in 1848 samen met Friedrich Engels schrijft, staat maar één bladzijde met

‘socialistische beginselen’. De meeste daarvan misstaan niet in het huidige partijprogramma van, zeg, het CDA. Zoals de afschaffing van kinderarbeid, kosteloos onderwijs voor kinderen, de combinatie van werk en onderwijs voor ouderen en een progressieve inkomstenbelasting. Beginselen die nu meer in het oog springen zijn de staatseigendom van banken en van productiemiddelen – om te beginnen grond, communicatie, transport –, en de afschaffing van het erfrecht. Hierna volgt één enkele zinsnede over communisme: ‘een maatschappij waarin klassen verdwenen zijn en waarin we in plaats daarvan een vereniging van mensen hebben waarbij ieders vrije ontwikkeling de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen’.

Over de specifieke organisatie van een socialistische of communistische maatschappij heeft Marx niets geschreven. In deze periode van zijn leven niet en later niet. In Het Kapitaal wordt de lezer hierover dan ook niet wijzer. De term ‘communisme’ komt in het boek niet voor, en de term ‘socialisme’ valt alleen in twee voetnoten.

Analyse kapitalisme

Marx (1818-1883), die werd geboren in het huidige Duitsland waar hij na studies rechten en filosofie op 22-jarige leeftijd de doctorsgraad behaalde, leek voorbestemd voor een glanzende academische of ambtelijke carrière. Maar door zijn politieke activiteiten, gericht op grondrechten en democratische instituties – niet radicaler dan het hedendaagse D66 – werd hij uit Duitsland verbannen. Hij week, na omzwervingen in Brussel en Parijs, ten slotte uit naar Londen.

Het Communistisch Manifest werd geschreven in het Europese revolutiejaar 1848 dat wel politieke omwentelingen bracht, maar geen omwenteling van het kapitalisme. De dan 30-jarige Marx besluit dat de eventuele overgang naar een andere maatschappij gebaseerd moet zijn op een grondige analyse van de kapitalistische economie.

We kunnen ontevreden zijn met het kapitalisme maar een nieuwe maatschappij ontstaat niet vanuit het niets. Je moet eerst begrijpen hoe en waarom het kapitalisme gelijktijdig resulteert in rijkdom en armoede, werk en werkloosheid, aangenaam en onaangenaam werk, vrijheid en onvrijheid enzovoorts.

De rest van zijn leven houdt Marx zich vrijwel uitsluitend bezig met de analyse van dit hoe en waarom, de onderlinge samenhang van de structuren en processen van het kapitalistische systeem. Marx’ naam is dus vooral verbonden met de analyse van het kapitalisme. Daarin ligt zijn voornaamste verdienste.

Das Kapital

Het hoofdresultaat van die analyse is Das Kapital, een werk in drie delen van samen ongeveer 2200 bladzijden (naar gelang de editie). Deel I verschijnt in 1867. De delen II en III verschijnen postuum, en bewerkt door Engels, in 1885 en 1894. Bij zijn decennialange voorbereiding van dit boek bestudeert en becommentarieert hij de werken van alle vooraanstaande economen uit zijn tijd en analyseert hij een onnoemelijke hoeveelheid empirisch materiaal. Het belangrijke probleem van een dergelijke omvangrijke studie is de architectuur van het geschrift. Bij een historische studie is de tijd een eerste leidraad. Maar Marx beschrijft in dit werk het kapitalisme als systeem. Waarmee begin je dan en wat volgt op wat?

Methode

Daarmee komen we op de methode van Das Kapital. Ook hierin ligt een blijvende verdienste van het werk, omdat Marx’ methode model staat voor de analyse van maatschappelijke systemen in het algemeen (hij combineert “immanente kritiek” met “systematische dialectiek”).

Ten eerste redeneert hij vanuit de normen van het kapitalistisch systeem dat hij bestudeert, maar legt wel eventuele inconsistenties daarin bloot. Denk bijvoorbeeld aan ondernemers die graag zoveel mogelijk concurrentie zien, maar zelf toch liefst een monopoliepositie innemen. Of bedenk dat het systeem in de zelfperceptie van de spelers is gebaseerd op de vrije markt, terwijl tegelijkertijd de tucht van de markt heerst (vrijheid en onvrijheid). Of: omdat de meeste mensen geen productiemiddelen bezitten, zijn ze ‘in vrijheid gedwongen’ hun arbeidsvermogen aan anderen te verhuren.

Ten tweede past hij een analytisch gelaagde beschrijving van het systeem toe. Eerst de brede essentie, vervolgens de concretiseringen ervan. Die gelaagdheid vinden we binnen en tussen de drie delen van het werk. Voor de naar de financiële sector benieuwde lezer: banken komen pas in Deel III op het toneel.

Productieproces van het kapitaal

Het terrein van het nu in het Nederlands herverschijnende Deel I van Het Kapitaal is ‘Het productieproces van het kapitaal’. Zoals vaker bij Marx heeft die titel twee betekenissen. Hij bedoelt dat kapitalistische productie in essentie gericht is op de ‘productie van kapitaal’, namelijk kapitaalvermeerdering. Dat weten we natuurlijk wel, maar als iemand het zo koud opschrijft dan stemt dit toch even tot nadenken. In onze dromen hebben we natuurlijk liever dat het de onderneming om het gezondste, duurzaamste, meest arbeidsvreugdescheppende, milieuvriendelijkste, mooiste product gaat. Maar wakker geworden weten we weer dat dergelijke kwaliteiten hoogstens instrumenteel zijn voor een onderneming. Het kan niet anders: zonder winst en kapitaalvermeerdering gaat het bedrijf kopje onder.

Kan het echt niet anders? Marx stelt dat het kapitalisme een door mensen gemaakt systeem is. Mensen hebben het bedacht, mensen laten het al dan niet voortbestaan. En als het lezen van dit boek sommigen wrevelig maakt, dan is het waarschijnlijk vooral vanwege dergelijke inzichten. We zouden ons gemakkelijker gevoeld hebben als het kapitalisme een natuurgegeven zou zijn: niets aan te doen. Maar, zo stelt Marx, een economie – dus ook de kapitalistische – is altijd een ‘politieke economie’, een door mensen gemaakte economie.

Daarnaast doelt Marx met ‘productieproces van het kapitaal’ op het arbeidsproces, de werkvloer. Kort gezegd, het loon van de arbeider is minder dan hetgeen de arbeider produceert. Het verschil tussen zijn productie – de toegevoegde waarde – en het loon is de ‘meerwaarde’ (winst, interest, pacht) die toekomt aan de ondernemer en zijn financiers. De meerwaarde varieert met de lengte van de werkweek, maar ook met de intensiteit van de arbeid. Wie om de een of andere reden over de productiemiddelen beschikt, kan arbeiders meerwaarde laten genereren.

Dat wisten we eigenlijk ook wel, maar koud geformuleerd moet je ook hier weer gaan nadenken over de vraag hoe het zo gekomen is en of we het niet anders kunnen aanpakken. Inderdaad, machines zijn dooie dingen die zelf ook weer door arbeiders geproduceerd zijn. Mensen creëren nieuwe ideeën, mensen creëren direct of indirect nieuwe producten. Waarom valt de meerwaarde dan toe aan een beperkte groep?

Ondernemers en hun financiers zijn ‘spaarzaam’ zo stelden de prominente economen uit Marx’ zijn tijd. Een interessante omkering, zo laat Marx zien. Ze kúnnen juist ‘sparen’ en kapitaal accumuleren op basis van de door arbeiders gegenereerde meerwaarde (zie onder andere Hoofdstuk 24 over de ‘oorspronkelijke kapitaalaccumulatie’).

Veel hoofdbrekens bezorgen ons de tegenstrijdigheden die Marx in het kapitalisme ontwaart, ik noemde er al enkele. Diepsnijdend is Marx’ visie – toen al – dat concurrentie monopoliseringskrachten in zich bergt, want dit lijkt immers de ‘logica’ van het systeem te ondergraven. En zelfs afgezien van de logica, de combinatie van dominant en ‘groot’ – zo ervaren we vandaag bij de banken – maakt het hele systeem kwetsbaar.

Geld: de maat der dingen

Het meest pijnigend zijn de eerste drie hoofdstukken van het boek. Pijnigend omdat we opnieuw gedwongen worden om te reflecteren op waar we met z’n allen mee bezig zijn, nu ten diepste. Pijnigend ook omdat deze hoofdstukken, samen 100 bladzijden, de moeilijkste van het hele boek zijn. Dat waren ze 143 jaar geleden al (Marx wist dat), maar nu zijn zij dat des te meer.

Marx begint zijn boek met ‘geld’, maar gaat als opmaat eerst in op ‘producten’ (‘waren’) en ‘arbeid’. Aangrijpingspunt voor het eerste hoofdstuk is de indertijd vrij algemeen aanvaarde arbeidswaardetheorie van de toen prominente economen zoals Adam Smith, David Ricardo en John Stuart Mill: arbeid is de bron van waarde. Marx veronderstelt deze theorie als bekend, maar de hedendaagse lezer zou kunnen denken dat hij hiermee iets nieuws vertelt. Wie zich daarop fixeert mist de essentie van wat juist wel vernieuwend was, namelijk dat, en vooral hoe, niet arbeid maar geld prominent de maat der dingen is. Een maat die in het kapitalisme uiteindelijk gesublimeerd wordt in de winstvoet (het rendement) als maat voor het doen en laten van bedrijven .

Het ligt natuurlijk voor de hand om een boek over het kapitalisme te beginnen met geld. Maar geld is het lastigste te doorgronden fenomeen van het systeem. Toen en nu, maar anders toen dan nu. Toen was de alledaagse verschijningsvorm van geld materiëler (er was een gouden of zilveren standaard, hoewel die ook toen in het alledaagse leven geen rol speelde).

Nu is de alledaagse verschijningsvorm voornamelijk virtueel. Geld is nu in essentie ‘boekhouding’, voor ons uitgevoerd door de banken. Dat willen we niet weten. Liever – in onze dromen – plaatsen we er een centrale bank achter die ‘echt’ geld maakt en dit uitleent aan de commerciële banken. Maar zo gaat het niet. Andere droom dan: we sparen en dát is het ‘echte’ geld. Mis, zo weten we bij het ontwaken. Geld wordt eerst virtueel gecreëerd en dan pas kunnen we het eventueel sparen. Je kunt immers niet iets sparen wat er nog niet was. Geld is niets – het is uw (virtuele) bankboekhoudingsafschrift – geld is alles.

Ik heb in de voorgaande alinea Marx’ beschrijving van geld in onze tijd geplaatst. Maar voor de goede verstaander is het verschil niet belangrijk. Marx laat zien dat we ons in ons handelen laten leiden door een abstracte waardemaat, de maat van het geld. Geld, reëel of virtueel, is de maat der dingen in het kapitalisme. De maat die het criterium vormt voor wat we doen en laten in het kapitalisme.

Dit is wat Marx ‘fetisjisme’ noemt. De mens zelf maakt een (af)godsbeeld, knielt en aanbidt het. De mens zelf maakt geld, knielt ervoor en laat zich erdoor leiden. U denkt: stop, dat wil ik niet weten. En u vraagt dan: Hm, hoe zou het anders moeten?

Marx geeft het antwoord niet, maar houdt ons een spiegel voor – een spiegel die we in onze dromen het liefst zouden verbrijzelen. Het is dan ook geen boek voor op het nachtkastje: het verstoort uw mooie dromen.

Fragment uit hoofdstuk 24 van Het Kapitaal.

De zogenaamde oorspronkelijke accumulatie

Begin met dit hoofdstuk, dat leest makkelijk. Ga dan naar hoofdstuk 4 en lees als laatste de lastige hoofdstukken 1-3. Kijk voor kritische commentaren op het werk van Marx op www.feb.uva.nl/pp/greuten onder ‘publicaties’

Waarop komt de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal, dat wil zeggen de historische oorsprong van het kapitaal, neer? Voor zover de accumulatie niet de directe verandering van slaven en lijfeigenen in loonarbeiders, dus een zuivere vormverandering is, betekent ze slechts de onteigening van de directe producent, dat wil zeggen de opheffing van de op eigen arbeid berustende particuliere eigendom.

De particuliere eigendom, in tegenstelling tot maatschappelijke, collectieve, bestaat slechts daar waar de arbeidsmiddelen en de uiterlijke voorwaarden van de arbeid aan particulieren toebehoren. Naargelang echter deze particulieren arbeiders of niet-arbeiders zijn, heeft ook de particuliere eigendom een ander karakter. Het oneindig aantal schakeringen dat zich op het eerste gezicht aan ons voordoet, weerspiegelt slechts de overgangssituaties tussen deze beide uitersten.

De particuliere eigendom van de arbeider van zijn productiemiddelen vormt de basis van het kleinbedrijf, en het kleinbedrijf is een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de maatschappelijke productie en voor de ontplooiing van de vrije persoonlijkheid van de arbeider zelf. Zeker, deze productiewijze bestaat ook binnen het kader van de slavernij, lijfeigenschap en andere verhoudingen van afhankelijkheid, maar ze komt alleen tot bloei, ontvouwt alleen haar totale energie, verovert pas de bij haar passende klassieke vorm, indien de arbeiders de particuliere bezitters zijn van de door henzelf gehandhaafde arbeidsvoorwaarden, wanneer de boer de eigenaar is van de akker die hij bewerkt en de ambachtsman de eigenaar is van het instrument dat hij als een virtuoos bespeelt.

Deze productiewijze veronderstelt versnippering van de grond en van de andere productiemiddelen. Zoals ze de concentratie van de productiemiddelen uitsluit, sluit zij ook de coöperatie, de arbeidsverdeling binnen hetzelfde productieproces, de maatschappelijke beheersing en regeling van de natuur en de vrije ontwikkeling van de maatschappelijke productiekrachten uit. Zij is alleen verenigbaar met de nauwe, van nature gegeven grenzen van de productie en van de gemeenschap. Haar te willen vereeuwigen komt neer op ‘het voorschrijven van de algemene middelmatigheid’. In een bepaalde fase van de ontwikkeling brengt deze productiewijze zelf de materiële middelen voor haar eigen vernietiging voort. Vanaf dit moment komen krachten en hartstochten in de schoot der gemeenschap in beweging, die zich door haar geketend voelen. Ze moet vernietigd worden en ze wordt vernietigd. Haar vernietiging, de verandering van individuele en versnipperde productiemiddelen in maatschappelijk geconcentreerde productiemiddelen, dus van het dwergachtige bezit van velen in het reusachtige bezit van weinigen, dus de onteigening van de grote volksmassa van hun grond, van hun levensmiddelen en hun arbeidsinstrumenten, deze vreselijke en moeilijke onteigening van de volksmassa vormt de voorgeschiedenis van het kapitaal. Deze onteigening omvat een reeks gewelddadige methoden, waarvan we alleen de belangrijkste als methoden van de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal de revue lieten passeren. Deze onteigening van de directe producenten wordt met een niets ontziend vandalisme en onder druk van de schandelijkste, smerigste, enghartigste en gemeenste hartstochten voltooid. De door eigen arbeid verworven, om zo te zeggen op vergroeiing van de afzonderlijke, onafhankelijke arbeider met zijn arbeidsvoorwaarden gebaseerd persoonlijke eigendom, wordt verdrongen door de kapitalistische persoonlijke eigendom, die berust op uitbuiting van vreemde, maar formeel vrije arbeid.

Zodra dit omwentelingsproces de oude maatschappij naar diepte en omvang voldoende heeft ontwricht, zodra de arbeider proletariër is geworden en zijn arbeidsvoorwaarden zijn omgezet in kapitaal, zodra de kapitalistische productiewijze op eigen benen staat, krijgt de verdere vermaatschappelijking van de arbeid en de verdere verandering van de grond en van de andere productiemiddelen in maatschappelijk uitgebuite, dus gemeenschappelijke productiemiddelen en dus de verdere onteigening van de particuliere bezitters een nieuwe vorm. Wat nu nog moet worden onteigend is niet meer de arbeider die voor zichzelf werkt, maar de kapitalist die vele arbeiders uitbuit.

Deze onteigening voltrekt zich door het spel van de immanente wetten van de kapitalistische productie zelf, door de centralisatie van de kapitalen. Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten. Tegelijk met deze centralisatie of onteigening van vele kapitalisten door enkele kapitalisten komt de coöperatieve vorm van het arbeidsproces op steeds grotere schaal tot ontwikkeling, de bewust technische toepassing van de wetenschap, de systematische bebouwing van de grond, de verandering van de arbeidsmiddelen in arbeidsmiddelen die alleen gemeenschappelijk kunnen worden gebruikt, de besparing op alle productiemiddelen door hun gebruik als productiemiddelen van gecombineerde, maatschappelijke arbeid, het verstrikt raken van alle volkeren in het net van de wereldmarkt en daarmee het internationale karakter van het kapitalistische regime. Met het gestadig afnemend aantal kapitaalmagnaten, dat zich alle voordelen van dit omwentelingsproces toeeigent en deze monopoliseert, neemt de omvang van de ellende, de druk, de knechting, de ontaarding, de uitbuiting, maar ook de woede van de steeds groeiende en door het mechanisme van het kapitalistische proces zelf geschoolde, verenigde en georganiseerde arbeidersklasse toe. Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en met haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. De onteigenaars worden onteigend.

Geert Reuten is SP-Eerste Kamerlid en hoofddocent economie aan de UVA.

Eerder verschenen in Het Financieele Dagblad