publicatie

Spanning februari 2010 :: De vakbeweging en Europa

Spanning, februari 2010

De vakbeweging en Europa

Sinds midden jaren tachtig is ‘Brussel’ vooral bekend om het Europese neoliberale beleid. De vakbewegingen in Europa lijken te worden ‘ingepakt’ door Brusselse instellingen en zo onschadelijk gemaakt. Toch is er voor de vakbeweging veel te winnen in Brussel.

Tekst: Dennis de Jong, SP-Europarlementariër Foto: Bas Stoffelsen

In 1985 presenteerde Wisse Dekker, topman bij Philips, samen met collega’s van andere Europese multinationals een blauwdruk voor het neoliberale Europa. Ruim baan voor ongebreidelde concurrentie, ook als dit ten koste gaat van sociale rechten, vermarkting van de publieke sector, en ‘flexibilisering’ van de arbeidsmarkt (lees: afbraak van het ontslagrecht), om maar enkele voorbeelden te noemen. De multinationals kregen hun zin: al hun voorstellen werden overgenomen, en zo werkte Brussel van harte mee aan een beleid dat uiteindelijk leidde tot de zwaarste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog.

In dit hele verhaal speelt de vakbeweging geen rol, of in ieder geval geen rol van betekenis. Het zijn vooral de grote bedrijven die het in Brussel voor het zeggen hebben. Toch is de vakbeweging wel degelijk Europees georganiseerd in het Europees VakVerbond (EVV of in het Engels ETUC). Daarnaast hebben veel nationale vakbonden, zoals voor Nederland de FNV, een kantoortje in Brussel van waaruit ze ook invloed kunnen uitoefenen op Brussel.

De geringe invloed van de vakbeweging op de Europese instellingen wijt ik vooral aan drie factoren: (1) gebrek aan menskracht; (2) besmetting van de vertegenwoordigers in Brussel met het EU-virus; (3) algeheel gebrek aan strijdvaardigheid van de vakbeweging, zeker in Nederland.

Gebrek aan menskracht

Gebrek aan menskracht is natuurlijk altijd een betrekkelijk begrip: als je iets belangrijk vindt, dan trek je daar ook voldoende financiële middelen voor uit en de vakbeweging is over het algemeen niet superarm. In de praktijk zitten er bij de EVV maar een handjevol medewerkers. De klacht van de bestuurders is dan ook dat zij nauwelijks kunnen beschikken over voldoende ondersteuning om een vuist te maken. Het FNV-kantoor in Brussel bestaat uit drie mensen, die overigens maar een deel van hun tijd in Brussel zijn.

Als je dit vergelijkt met de enorme lobby-industrie van de grote bedrijven, dan is het niet verwonderlijk dat er maar weinig naar de vakbeweging wordt geluisterd. Als Europarlementariër moet je ook echt je best doen om contact te krijgen met vakbondsvertegenwoordigers. De grote bedrijven bedelven je onder meters papier met hun opvattingen en nodigen je om de haverklap uit voor een lunch, receptie of ander evenement. In de post is daarentegen nauwelijks materiaal te vinden van de vakbeweging. Tegenover de talloze informele overlegorganen van Europarlementariërs met belangenorganisaties (de zogeheten intergroepen) op andere gebieden, is er welgeteld één groep die zich richt op de dialoog met de vakbeweging.

Nu heeft de vakbeweging wel het voordeel dat de Europese Commissie en de Raad zich hebben verplicht om haar regelmatig te consulteren. Zo vond op 4 februari nog een ontmoeting plaats tussen de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, en EVV-vertegenwoordigers. Zonder stevige begeleidende lobby heeft deze dialoog echter weinig zin: wie in Nederland weet wanneer de vakbeweging deelneemt aan dat soort overleggen en wat er dan precies wordt besproken? De website van de EVV (www.etuc.org) bevat hierover alleen een paar algemene kreten. Grote bedrijven doen dit wel anders: als hun belangen op het spel staan, dan wenden zij zich tot de media, zorgen voor uitgebreid informatie-materiaal en verspreiden dit onder iedereen die enige invloed heeft.

Het EU-virus

Meedoen in Brussel is leuker dan het van een afstand lijkt. Vooral als je blijk geeft van een zekere Eurofiele houding, kun je rekenen op veel bijval en waardering. Dat is een gevaar voor iedereen die er werkt. Wil je kritisch blijven op het Europees beleid, dan moet je nauw contact blijven onderhouden met je achterban, want alles in Brussel is erop gericht om je in te pakken.

Helaas heb ik de indruk dat de meeste vertegenwoordigers van de vakbeweging die in Brussel werken, zich voor het Europese karretje laten spannen. Zo wist de FNV-vertegenwoordiger in Brussel tijdens een conferentie die de FNV op 29 januari over Europa had georganiseerd, te vertellen dat er tegenover elke Europese ambtenaar, in Nederland tien nationale ambtenaren stonden en dat Europese ambtenaren veel toegankelijker waren dan hun Haagse collega’s. Dit is precies de propaganda die de Europese Commissie zelf voortdurend verspreidt. Los van de aantallen die niet kloppen (zoals de voorzitter van ABVA-KABO opmerkte, worden de uitvoerende diensten bij de nationale cijfers opgeteld, en de Europese ambtenaren zijn alleen beleidsambtenaren), is het gewoon niet waar dat het voor de Nederlandse vakbeweging moeilijk is met ambtenaren in Den Haag contact te krijgen. Europese ambtenaren zijn misschien niet minder open, maar zij ontvangen wel veel meer werkgevers- dan werknemersvertegenwoordigers, terwijl in Nederland meestal geprobeerd wordt te zoeken naar een zeker evenwicht. Denk maar aan de samenstelling van de SER, het adviesorgaan van de regering over sociaal-economisch beleid, dat volstrekt evenwichtig is samengesteld. Een dergelijk evenwicht is in de adviesgroepen van de Europese Commissie ver te zoeken.

De Nederlandse vakbeweging was ook vóór de Europese Grondwet, en presenteert het Verdrag van Lissabon vooral als een stap vooruit in de richting van een meer democratisch Europa. Tijdens de eerdergenoemde conferentie bleken de FNV-leden een heel ander – en realistischer – beeld van Brussel te hebben. Terwijl de leden kritisch zijn, zijn hun vertegenwoordigers in Brussel dat helemaal niet. Er is dan ook sprake van een flinke kloof tussen de vakbondsvertegenwoordigers in Brussel en hun achterban. Overigens geldt dit niet voor alle bonden: zo is de Europese Bond voor mensen die voor publieke voorzieningen werken (EPSU) wel consequent kritisch over de doorge-slagen marktwerking. De EVV en ook het FNV-kantoor in Brussel hebben echter een uitgesproken eurofiele houding.

Gebrek aan strijdvaardigheid

We zien het in Nederland aan de halfslachtige manier waarop de vakbeweging zich opstelt als het gaat om de 65 blijft 65-actie, maar ook op Europees niveau doet de vakbeweging al concessies, voordat er echt onderhandeld is en er actiegevoerd is om de eisen kracht bij te zetten.

Dat wordt duidelijk bij de officiële houding van de vakbeweging ten aanzien van de vermarkting van de publieke voorzieningen. Geen probleem om de post te privatiseren, als er maar flankerend beleid is om de sociale gevolgen op te vangen. Je ziet hetzelfde bij de houding van de vakbeweging tegenover het begrip ‘flexicurity’. Dit begrip is ontwikkeld in het kader van de Lissabon-Agenda die erop gericht was Europa dit jaar tot de meest concurrerende economie in de wereld te maken. Het houdt in dat je werknemers niet langer een goede ontslagbescherming biedt, maar je richt op het garanderen van werkgelegenheid in het algemeen. Jammer als je het leuk vindt om lange tijd voor dezelfde werkgever te werken: na een paar jaar zul je weer een andere baan moeten gaan zoeken. En jammer als het dan toevallig crisis is en er helemaal geen andere banen zijn. Maar volgens de vakbeweging is ‘flexicurity’ goed voor iedereen. Nee, het gaat hier niet om ‘modernisering’ maar gewoon om een poging het de werkgevers naar de zin te maken. Het is dan ook ongelofelijk dat de vakbeweging al dit soort ideeën overneemt.

Samenwerken met de vakbeweging?

Als je al deze ontwikkelingen op een rijtje zet, zou je tot de conclusie kunnen komen dat het zinloos is erg veel tijd en energie in de contacten met de vakbeweging in Brussel te steken. Dat zou echter een verkeerde conclusie zijn.

Er zijn in de afgelopen jaren momenten geweest dat de vakbeweging wél een vuist kon maken. Dat was zo bij de havenrichtlijn en bij de dienstenrichtlijn (de Bolkestein-richtlijn): twee instrumenten die geleid zouden hebben tot een flinke aantasting van de positie van werknemers.

De achterban pikte dit niet en kwam massaal in opstand: tegen de Havenrichtlijn demonstreerden op de Rotterdamse Coolsingel tienduizenden havenarbeiders. Ook in Brussel en Straatsburg bleek het mogelijk grootschalige protesten

te organiseren.

Door de zichtbaarheid van zoveel boze werknemers, konden de Europese instellingen niet meer om hun belangen heen. De havenrichtlijn werd ingetrokken en de dienstenrichtlijn aangepast.

Het kan dus wel! En daarom is het belangrijk de contacten met de vakbeweging ook in Brussel aan te halen. Tegelijkertijd is het ook nodig dat van binnenuit de druk op de vertegenwoordigers van de vakbeweging in Brussel wordt opgevoerd: laat je niet inpakken door de Brusselse instellingen, maar luister goed naar je achterban! En ook: investeer in Europese en internationale contacten. Het zal financieel niet mogelijk zijn de lobby van multinationals te verslaan, maar als je in Brussel wetgeving kunt tegenhouden of veranderen, scheelt dat heel veel werk op nationaal niveau. Omgekeerd, als je het in Brussel laat lopen, kan iedere nationale regering zich erop beroepen dat ‘het moet van Brussel’. Investeren in een actieve Brusselse lobby verdient zich voor de vakbeweging dan ook dubbel en dwars terug.