publicatie

Tribune 03/2007 :: Wereld Delen - Van volksjongen tot president

Tribune, maart 2007

Wereld Delen

Van volksjongen tot president

In Latijns-Amerika waait een linkse lentebries. Gevolg van twintig jaar neoliberalisme, wat allesbehalve de beloofde welvaart heeft gebracht. Volksjongens als Evo Morales (Bolivia), Rafael Correa (Ecuador) of Luiz Inácio Lula (Brazilië) belichamen de hoop van miljoenen dat er een breuk mogelijk is met de lange geschiedenis van ongelijkheid en uitsluiting van de armen op het Latijns-Amerikaanse continent.

Tekst Hans van Heijningen en Daniel de Jongh Foto Favelapainting

De Salvadoraanse krant El Diario de Hoy kon er niet over uit: Evo Morales, de zojuist gekozen president van Bolivia, had het gewaagd om staatsbezoeken af te leggen in zijn gebruikelijke inheemse kleding. ‘In een goedkope trui naar Europa’, kopte de redactie boven het artikel waarin Morales werd uitgemaakt voor lompe boer. De gevestigde orde moet er duidelijk nog aan wennen dat een linkse volksjongen het tot president kan schoppen.

Met de recente verkiezingsoverwinning van Rafael Correa in Ecuador ligt het aantal democratisch gekozen linkse regeringen in Latijns-Amerika inmiddels op acht. Maar liefst tachtig procent van de bevolking leeft in landen die door links bestuurd worden. Twintig jaar geleden telde het continent nog vijftien door de VS gesteunde militaire dictaturen. Honderdduizenden mensen werden omgebracht vanwege al dan niet terechte verdenking van linkse sympathieën, miljoenen werden voor het leven getraumatiseerd.

‘Indiaans’ en ‘zwart’ zijn synoniem voor arm, achterlijk en onderontwikkeld

Tot voor kort was het nauwelijks denkbaar dat er ooit in enig Latijns-Amerikaans land een president van inheemse afkomst zou worden geïnstalleerd. Al sinds de koloniale tijd worden inheemse bevolkingsgroepen stelselmatig als tweederangsburgers behandeld. Het racisme is zo diep geworteld dat de woorden ‘indiaans’ en ‘zwart’ vaak als synoniem worden gebruikt voor arm, achterlijk en onderontwikkeld. De politieke en economische macht is in handen van welgestelde families, die al eeuwen generaals en presidenten voortbrengen.

De linkse opmars in Latijns-Amerika kan niet los worden gezien van twee decennia neoliberaal beleid. Na lange tijd van militaire dictaturen, gewelddadige binnenlandse conflicten en een wereldwijde economische crisis, lag het continent er twintig jaar geleden ontredderd bij. De inflatie was in een aantal landen zó op hol geslagen, dat de prijzen van levensmiddelen dagelijks stegen en regeringen de centrale banken machtigden om nullen bij te stempelen op al gedrukte bankbiljetten. Toch waren veel mensen hoopvol gestemd, omdat de militairen weer in de kazernes zaten.

Om de overheidsbegroting rond te krijgen zagen de meeste regeringen zich gedwongen geld te lenen bij de Wereldbank en het IMF. Dat kregen ze natuurlijk niet voor niets. Ze werden gedwongen een economisch opendeurbeleid te voeren, bedrijven en diensten moesten worden geprivatiseerd en de overheid moest bezuinigen, ook op sociaal vlak. Omdat de staat door veel mensen geassocieerd wordt met corruptie, machtsmisbruik en moord en doodslag, kon er vrijwel geruisloos een start gemaakt worden met de ontmanteling van het staatsapparaat en de instituties.

De vrijhandelszones in het zuiden van de Verenigde Staten en het noorden van Mexico – waar assemblagefabrieken van multinationals grotendeels waren vrijgesteld van belastingen en invoerheffingen – waren al een neoliberaal walhalla. Het in 1994 tussen Mexico, Canada en de VS afgesloten vrijhandelsakkoord NAFTA, moest het startsein geven om tot een reeks vergelijkbare overeenkomsten te komen tussen Noord- en Zuid-Amerika. Eén groot belastingparadijs voor het internationale bedrijfsleven werd het einddoel. Met als achterliggende gedachte dat een volledig vrije economie voor ongekende groei, werkgelegenheid en welvaart zorgt. Een win-winscenario, waarin zelfs armen en kanslozen het beter zouden krijgen.

Het vertrouwen in de markteconomie scoort nog lager dan het vertrouwen in de democratie

Het pakte anders uit. Keuterboeren, kleine vissers, ambachtslieden en straatverkopers verloren het van ‘onze’ transnationale ondernemingen met hun geld, schaalvoordelen en marketing. Steeds meer boeren en hun gezinnen belandden zonder koeien, lama’s of geld in de stad, waar ze met zinkplaten en stukken hout een onderkomen bouwden.

Volgens CEPAL, de economische commissie voor Latijns-Amerika van de Verenigde Naties, leven nog steeds 220 miljoen mensen in armoede: 43 procent van de Latijns-Amerikanen. Daarvan zijn er 55 miljoen ondervoed. Geen wonder dat volgens de Latinobarómetro, de ‘Maurice de Hondpeiling’ van Latijns-Amerika, het vertrouwen in de markteconomie nog lager scoort dan het vertrouwen in de democratie. Het goede nieuws steekt er magertjes bij af: hoewel het aantal armen de afgelopen decennia is toegenomen, is het percentage armen iets gedaald.

Ook macro-economisch valt er weinig te juichen. De import in Latijns-Amerika is de afgelopen vijftien jaar veel meer toegenomen dan de export, waardoor de schuld met een factor tien is gegroeid naar 900 miljard dollar. Daardoor is de afhankelijkheid van de rijke landen eerder toegenomen dan verminderd.

In veel landen is de voorspelde banengroei uitgebleven; over de hele linie nam de werkloosheid zelfs met een paar procent toe. Verder is een groot deel van het werk naar bekend neoliberaal gebruik ‘geflexibiliseerd’. Lange werkdagen, lage lonen en het ontbreken van vakbonden en arbeidsrechten moeten het aantrekkelijk maken om mensen in dienst te nemen. De relatief hoge werkloosheid maakt dat een toenemend aantal mensen is aangewezen op zwart werk in de ‘informele sector’ (een ongereguleerde vergaarbak van straatverkopers, ‘dienstverleners’ en andere overlevingskunstenaars), of in het circuit van criminaliteit, drugshandel en mensensmokkel. Voor verschillende Midden-Amerikaanse landen vormt het geld dat door emigranten in de VS aan familieleden wordt overgemaakt momenteel de belangrijkste inkomstenbron.

Groeiend politiek bewustzijn

Twintig jaar neoliberaal beleid heeft de bevolking van Latijns-Amerika niet gebracht waar mensen uit elk continent op hopen: werk, een dak boven je hoofd, geld om te eten, een school voor je kinderen en een dokter als je ziek bent. Zaken die in het leven ‘normaal’ horen te zijn, dreigen meer en meer te verworden tot privileges voor wie het zich financieel kan veroorloven.

Niet toevallig zijn veel van de nieuwe linkse leiders volksjongens, met kennis van het leven van de straat en een sterk historisch bewustzijn. Zij snappen maar al te goed hoe het komt dat ‘hun’ mensen niet verder komen – terwijl de economische en politieke elite voor de kerstinkopen naar Miami vliegt, op weg naar het vliegveld de raampjes van de airco-gekoelde auto’s potdicht houdend voor bedelende kinderen.

Onder de arme en achtergestelde bevolkingsgroepen van Latijns-Amerika is behalve van een groeiend politiek bewustzijn ook sprake van een groeiend zelfbewustzijn. Ze pikken het niet langer dat ze er niet bijhoren en alleen via CNN en door de ramen van de supermarkten mogen zien wat er in de wereld te koop is. En ze laten zich niet langer leiden door degenen die tijdens de dictaturen samenwerkten met de militairen. De kritiek die er – vooral vanuit de VS en Europa – wordt geventileerd op bijvoorbeeld het ‘democratische gehalte’ van president Chávez van Venezuela of op de nationalisering van de olie-industrie door president Morales van Bolivia, doet daar niet aan af. Voor miljoenen belichamen de nieuwe linkse leiders de hoop op verandering, de hoop dat er een breuk mogelijk is met de lange geschiedenis van ongelijkheid en uitsluiting.

De ommekeer is al tijdens de millenniumwisseling ingezet. Argentijnse generaals kregen huisarrest wegens het roven van kinderen van ‘verdwenen’ moeders. Pinochet zat vanaf eind 1998 anderhalf jaar vast in Londen, na een Spaans arrestatiebevel. In 1999 verscheen het indrukwekkende waarheidsrapport over Guatemala, waar in 36 jaar door militairen en veiligheidsdiensten 200.000 mensen zijn omgebracht. Het rapport over Peru volgde in 2003 en zelfs Uruguay kwam, 18 jaar na de dictatuur, met een rapport over de vermisten. Niet dat de schuldigen op grote schaal zijn veroordeeld of dat zullen worden, maar het tekent een veranderd klimaat. De Braziliaanse arbeiderspartij PT, voortgekomen uit het verzet tegen de militaire dictatuur, ontwikkelde zich als een nieuwe, breed georiënteerde en niet-dogmatische linkse partij. Haar leider Lula werd in 2002 tot president gekozen en in 2006 herkozen. De linkse lentebries is in Brazilië nog niet overgewaaid en lijkt ook in andere delen van Latijns-Amerika nog wel even aan te houden.

Het groeiend zelfbewustzijn van armen uit zich niet alleen in verkiezingsuitslagen. In Rio de Janeiro werken sloppenwijkbewoners samen met de Nederlandse kunstenaars Jeroen Koolhaas en Dre Urhahn om van hun wijk het grootste kunstwerk ter wereld te maken. De boodschap is duidelijk: armen mogen gezien worden. Meer informatie: www.favelapainting.com

Inhoud