publicatie

Tribune 02/2004: Interview met Jean Nelissen

Tribune 20 februari 2004

Jean Nelissen ‘Wielrennen is een stukje cultuur,’ zegt tv-commentator/sportjournalist Jean Nelissen. Zijn stem, anekdotes en parate kennis geven de wielrennerij al meer dan vijfendertig jaar de heroïek en romantiek die de sport tegelijkertijd ook des volks maakt. ‘Doping maakt de sport niet kapot, arrogantie wel,’ aldus ‘De Neel’ aan het begin van het nieuwe wielerseizoen. Een gesprek over fietsen als leerschool voor het leven, heimwee naar de journalistiek van weleer en de 57 vignetjes op de gele trui van Gerrie Knetemann.

Tekst Rob Janssen en René Roovers

Foto Kim Wittebol

‘Arrogantie is het ergste wat er is’

‘Wielrennen is een sport die heel dicht bij het volk staat en waaraan ontzettend veel mensen plezier beleven. Pas geleden was ik bij het wereldkampioenschap veldrijden in Heerlen. Het regende dat het goot en de blubber was vijftien centimeter dik. Maar er stonden wel 15.000 mensen! Nat te worden of onder een afdakje een kroketje te eten. Terwijl ikzelf bijna dacht: Nou, het is dat ik hier voor mijn werk moet zijn… anders was ik thuis gebleven. Maar dat wielerpubliek is zó gedreven. Dat zie je ook in de Tour de France. Daar gaan mensen met hun kinderen 's ochtends om negen uur met twee klapstoeltjes en een thermoskan langs de weg zitten. En dan komen de wielrenners zes, zeven uur later in een flits voorbij. Miljoenen mensen zitten er langs het parcours! Voortbewegen op een fiets heeft kennelijk iets wat mensen van velerlei allooi aanspreekt. En dat vind ik interessant. Bovendien is die sport zo intens zwaar, dat het mensen naar de randen van hun bestaan, zelfs van hun eigen identiteit voert. Op de fiets moet je dag in dag uit bewijzen wie je bent. Fascinerend is dat.’

Een sport vol lijden en heroïek?

Jazeker. Ik ben vroeger zelf acht jaar wielrenner geweest. Nou, er waren wedstrijden waarin ik zodanig heb afgezien dat ik na een half uur de stoepranden niet meer zag. Dus of je het nu op het niveau van Lance Armstrong doet of op het bescheiden niveau van Jean Nelissen; het lijden is hetzelfde. Wielrennen heeft ook nog een ander voordeel. Bij een handbalwedstrijd kijk je bijvoorbeeld tegen drie kale muren en de tribune aan en that’s it. Maar wielrennen neemt alles mee: de kastelen, de meertjes, het natuurschoon, de elementen. Dat complex heeft me altijd geboeid en boeit me nog steeds.’

Hoe ben je ooit in de wielrennerij verzeild geraakt?

‘Ik was al journalist en deed vooral voetbal. Er werd een collega ziek die de Tour de France zou doen. Toen werd tegen mij gezegd: Zeg Jean, jij hebt toch ook gefietst? Waarom doe jij het niet? In 1967 was dat. Dat was meteen een knallende Tour met de dood van de Britse wielrenner Tommy Simpson. Ik ben de laatste journalist die met hem gesproken heeft. Op 13 juli 1967 om kwart over negen’s morgens in Marseille. Het was bloedheet. Tommy zei tegen me: Vandaag wordt het mijn dag en moet ik op het podium komen. Vier uur later was hij dood. Onmiddellijk gingen natuurlijk de wildste geruchten. ’s Avonds deed de politie een inval bij de Engelse ploeg. Ze vonden een tas met medicamenten die aan Simpson zou hebben toebehoord. Maar ik denk niet dat iemand ooit gestorven is aan alleen doping. Het was een combinatie van hitte, gebrek aan zuurstof en de Mont Ventoux. Ook had Simpson het karakter om zichzelf half dood te rijden zonder medicamenten of wat ook. Door de optelsom van al die zaken begaf zijn hart het. Dat was een enorme shock. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt.’

En toen heb je zelf ook maar doping genomen…

‘Ja, als proef, hè. Kijk, die dopinggeruchten hielden maar aan en er kwamen allerlei verklaringen van het gerecht en noem maar op. Toen heb ik inderdaad het plan opgevat om zelf doping te gaan nemen. Dat heb ik gedaan met een collega van HP/ De Tijd. Onder dokterstoezicht, dat wel. We hebben eerst zo hard als we konden een rondje naturel gereden. Toen kregen we van de dokter een stimulerend middel ingespoten. Zjeetje nog aan toe zeg! We reden echt veel sneller, terwijl we nog niet eens uitgerust waren! En dan onze gedragingen daarna: we waren zo agressief als de pest! De hele nacht zaten we rechtop in bed, omdat we niet konden slapen. Mijn conclusie uit die proef was, dat het spul een mens zowel geestelijk als lichamelijk in een andere toestand brengt. Ik ben altijd een enorme tegenstander van iedere vorm van doping geweest.’

Maakt doping de wielrennerij kapot?

‘Nee. In 1998 schreven mensen, dat het einde van de wielersport nabij was door die dopingschandalen. Ik zei: Ben je gek? Er zijn meer mensen dan ooit bij de Tour. Ik heb altijd gezegd: je kunt de Tour niet winnen op doping. Dat bestáát niet. Het is zo’n enorme repeterende inspanning elke dag… dat kun je niet met doping opvullen. Als je vijf dagen doping neemt, dan ben je kapot. Want het lichaam herstelt veel minder snel, omdat het door de doping veel verder is gegaan. Wel kun je procenten beter worden. Kijk, er is geen internationale sportbond die méér op doping controleert dan de UCI (de wielerunie – red). Dat kost miljoenen. Maar het moet wel, want anders vallen er doden. Trouwens, de eerste dopingdode was niet in de vorige eeuw maar in de eeuw daarvoor! Een Engelsman had rattenvergif genomen en niet voldoende verdund. Het is dus van alle tijden.’

Maar schrikt doping publiek en sponsors niet af?

‘Ik merk er niks van. Voorbeeld; In 1988 was Gert-Jan Theunisse bij de PDM-ploeg positief bevonden op doping. En PDM – een Philipsdochter – liet, beducht voor zijn naam, een enquête houden in het land. Wat bleek? Slecht vier procent van de mensen keurde het gebeurde af en de rest kon het niet schelen. En Theunisse werd in die zomer luider toegejuicht dan ooit. Dat zie je ook in de reactie op wat er in 1998 gebeurde bij de Festina-ploeg. (De ploeg rond de Franse vedette Richard Virenque werd uit de Tour gehaald tijdens een geruchtmakend dopingschandaal – red.) Virenque, die de spil in het geheel was, is nu zelfs de populairste wielrenner van Frankrijk!’

Hoe is dat te verklaren?

‘Er is blijkbaar sprake van een vergoelijkende massa die zegt: Ach, er gebeurt toch overal wat. Vrachtwagenchauffeurs pakken toch ook om wakker te blijven? Niet dat de mensen blij zijn met dopinggebruik, maar het interesseert ze ook niet zoveel. Ja, het is een hot item in de media. Maar bij het publiek? Welnee. Ze pakken allemaal. Voetballers ook.’

Je zou kunnen zeggen: De ene misstand rechtvaardigt de andere niet…

‘Zeker. Maar het publiek denkt daar kennelijk anders over. Op een of andere manier heerst daar die vergoelijkende mening. Ik snap het ook niet. Het publiek zegt ook: Die Virenque heeft dan wel doping gepakt, maar wie schonk in 1994 zijn salaris aan de slachtoffers van de burgeroorlog in Rwanda? Virenque! Hij verkocht bij opbod zijn fiets en zijn bolletjestrui en schonk zijn premies en zijn prijzen aan Rwanda! Is het dan een slechte jongen omdat hij een pilletje pakt? Zo redeneert het publiek.'

En hoe redeneer jij?

‘Ik zou die jongen een flinke duw geven, want hij heeft op oneerlijke wijze zijn concurrenten benadeeld. Dat is mijn mening.’

Je schreef in 1998: ‘Geld en tv-rechten, sponsoring en commercialisering hebben van de topsport een business gemaakt waarin menselijke waarden overspoeld dreigen te worden.’ Hoe ziet dat er in 2004 uit?

‘Dat is nog steeds zo. Er is geen topsport meer mogelijk zonder de commercie. Je kunt geen Olympische Spelen meer houden zonder de honderden miljoenen aan tv-gelden uit Amerika. En ja, de menselijke waarden zijn daarbij ondergeschikt. Je kunt die wals niet tegenhouden. Ik zat eens naast Gerrie Knetemann in de Tour, toen hij de gele trui droeg. Toen hebben we samen het aantal reclamevignetjes op zijn trui geteld. Het waren er 57! Wat moet je dan nog?’

Waar houdt het op? Krijgen sporters over vijftien, twintig jaar vignetten op voorhoofd en wangen geplakt?

Pha! We hebben een tijd gehad bij de tv, dat de cameraman alleen de neus, mond en de ogen van sporters mocht filmen. De rest mocht niet in beeld! Kijk eens naar de schaatsers. Aegon en Deloitte zijn vol in beeld. Het is niet tegen te houden. Trouwens: wie betaalt de reizen naar Japan, de hotels, de tickets, de trainers? Daar moet je sponsors voor hebben, want de bond heeft helemaal niks! Zo is het ook in het voetbal. Voorheen leefde het voetbal op de entreegelden, maar nu zijn het de sponsors die betalen.’

Doet die verregaande commercie in ‘jouw’ sport pijn?

‘Nee. Ik ben erin meegegroeid. Wel word ik af en toe verschrikkelijk kwaad. Dan wil ik een sporter interviewen en dan zegt een of andere hufter: Je mag hem alleen interviewen als hij voor dat bord daar gaat staan. Dan zeg ik: Sodemieter op! Dan maar geen interview. Woest word ik dan! Wij zijn onafhankelijke journalisten en ik wil niet ingaan op dit soort dictatoriale manieren. Ze kunnen me wat! Onze cameraman kiest de beste achtergrond wel! Ik moet wel zeggen, dat de Rabobank het nog heel netjes doet.’

Over die Rabobank: als je een wielerwedstrijd wilt organiseren, krijg je een brief met het Rabo-logo erop en word je verzocht contact op te nemen met de plaatselijke vestiging. Gaat de bemoeienis van die bank met het wielrennen zo onderhand niet te ver? Krijgen nieuwe initiatieven nog wel genoeg kans, of begint de Rabo-aandacht verstikkend te werken op het wielrennen?

‘Tja, dat is de macht van het kapitaal. En dat is zo gegroeid in twintig jaar. Voordat de Rabo-wielerploeg bestond, was er overigens al bijna geen Rabobank die niet iets met de wielersport deed op lokaal niveau. Dus het bestond allang. En als dat verstikkend is, ja, dan moet een andere bank erin springen. Maar de ABN heeft al voor Ajax gekozen en een andere bank kiest bijvoorbeeld weer voor hockey.’

Maar momenteel zie je jonge talentvolle renners voor kleine Belgische ploegjes kiezen, om op hun eigen manier vorm te geven aan hun wielercarrière…

‘Iemand die iets kan, redt het wel. Of je nou bij ploeg X of ploeg Y fietst. Iemand die talent heeft van binnen, die komt er wel. Al gaat ’ie naar Polen.’

We zien steeds minder jonge hardfietsers. Hoe is het met het wielrennen aan de basis –dus als breedtesport – gesteld in ons land?

‘Het probleem is, dat we in een maatschappij leven, waarin de jeugd ontzettend veel mogelijkheden heeft om zich op enigerlei manier te vermaken. Wielrennen is een buitengewoon moeilijke sport. En heel erg duur. Ga maar eens voor een fiets kijken. Pha! Bovendien vraagt het van de jeugd een verschrikkelijke inspanning. Het is een a-sociale levenswijze: andere jongens en meisjes gaan vrolijk op stap en jij moet naar bed! Verder is het met alle valpartijen ook nog een gevaarlijke sport en zit je vaak met enorme afstanden naar de wedstrijden. Nou, dan ga je misschien liever aan de bar zitten. Of tennissen. Kijk, dat bestond vroeger allemaal niet. Tennis bijvoorbeeld was vroeger uitsluitend voor de happy few. Nu niet meer. Met andere woorden: wielrennen heeft heel veel concurrentie gekregen. Hoewel de wielerbond meldt, dat er toch weer een toename is bij de jeugd.’

Vind je dat belangrijk?

‘Ja. Als je geen toevoer hebt, sterft het uit. En iets anders is, dat heel veel mensen die ooit aan wielrennen hebben gedaan – of ze nou succesvol waren of niet – daarbij toch een gestaalde wilskracht hebben opgedaan om in moeilijke fasen in het leven door te zetten. Als je problemen tegenkomt, ga je door. Want dat heb je ook op die fiets gedaan. Dus in dat opzicht is het een mooie leerschool. Ook al heb je geen medailles of kampioenstruien.’

Zou jij dus als vader tegen je zoon zeggen, dat hij moet gaan wielrennen?

‘Nee. Als hij er niet zelf iets in ziet, zou ik dat nooit zeggen. Maar als een kind zich voelt aangesproken door deze tak van sport, dan moet het dat doen. Je moet vooral doen waar je zin in hebt. Anders wordt het toch niks.’

Maar is het ook niet afhankelijk van de toppers die er op dat moment zijn? Zij gelden toch vaak als voorbeeld voor de jeugd?

‘Alle toppers hebben een wervende invloed. Hoeveel jongetjes zouden er door Johan Cruijff zijn gaan voetballen? Of gingen wielrennen in de tijd van Jan Raas, Gerrie Knetemann en Joop Zoetemelk? Daarom is het zo belangrijk dat je een paar kampioenen hebt die eruit springen. Michael Boogerd is een topper. En Erik Dekker ook, als hij terugkomt op zijn niveau. Maar daarachter wordt het zorgwekkend. Misschien dat we nog een paar jaar moeten wachten. Kijk, door Leontien van Moorsel hebben we nu in Nederland een damespeloton van meer dan honderd renners. Ik was vorig jaar bij de start van de Tour Féminin in Den Bosch. Ik kon mijn ogen niet geloven: 100.000, 150.000 toeschouwers. Voor een dámeskoers! Toen ze in de jaren zestig begonnen, stonden daar hooguit drie tantes, twee ooms en een neef langs de lijn! Zo kan iets zich ontwikkelen. En als opvolgster hebben we Mirjam Melchers, een wereldtopper. Dát is de continuïteit die je nodig hebt. Anders valt de sport in een diep ravijn. En dat zou heel slecht zijn, want wielrennen is ook een stukje cultuur. Zeker in Zuid-Nederland en België.’

O ja?

‘Absoluut. Denk eens aan de kermiskoersen. Ik heb vlak na de oorlog zelf aan die rondjes meegedaan. In een of ander dorpje stonden 10.000 mensen naar zo’n klojo als ik te kijken. Dat is cultuur: de kermis draaide, de carrousel draaide en de wielrenners draaiden ook rond.’

Kun je dat weer terugkrijgen?

‘Nee, nooit meer. Kijk, in die tijd hadden de mensen niks. Het enige vertier was de plaatselijke voetbalclub. En de wielrenners die een of twee keer per jaar door het dorp kwamen. Dat was dan een geweldig festijn. Echte volkssport: wij renners hadden geen kleedgelegenheid, laat staan een auto. Dus we reden op de fiets naar zo’n dorp, belden ergens aan en zeiden: Mogen wij ons in uw schuurtje komen wassen? Dat mocht altijd en onmiddellijk zat je aan de koffie of aan de thee. Het teiltje werd gewarmd en je had meteen het hele huisgezin als supporter. Zo heb ik alle dialecten van Zuid-Nederland leren kennen.’

Heb je heimwee naar zulke taferelen?

‘Heimwee… heimwee… ach, weet je, het heeft mij in de journalistiek geweldig geholpen, dat ik in alle lagen van de bevolking, maar toch vooral bij de gewone mensen, zo’n entree kreeg. Ik heb daar later vaak gebruik van gemaakt. Dus over heimwee gesproken: ik denk wel, dat de mensen op de een of andere manier heimwee hebben naar de manier waarop de verslaggeving vroeger gebeurde. Door de feiten en details die je geeft en door het inkleuren van het geheel. Het specialisme dat sportverslaggevers – vaak zelf oud-sporters – tegenwoordig aan de dag leggen is niet mijn stijl. Want ze praten elke seconde dicht en het is veel te specialistisch. Welke ketting Armstrong erop heeft liggen… dat gaat mij veel te ver. Ik heb het liever over sfeer. Als we bijvoorbeeld een kathedraal passeren, dan zeg ik: Nou, da’s die en die stijl, geweldig mooi interieur, dus gaat u eens kijken als u in de buurt bent. Dat soort dingen gooi ik eruit. Toen ik Jan Ullrich na afloop van het WK in Lissabon zag zitten met een dikke Cubaanse sigaar en een glas champagne, liep ik naar ’m toe en zei: Und, Jan? Met een gelukzalig gezicht zegt hij: Whoah… herrlich! Dat onthoud ik en op een gepast moment breng ik het erin. Om te laten zien, dat een jongen die zó ontzettend onder druk staat, toch zulke momenten heeft.’

Wordt de romantiek in de sport minder?

‘Ja. Het is verzakelijkt. Ik erger me bijvoorbeeld het graf in over het volgende. Ik zie op tv dat mijn voetbalcollega’s van de NOS op het Nederlands elftal staan te wachten bij het vijfsterrenhotel Huis ter Duin in Zandvoort. Dan komen de heren internationals. Mijn collega’s staan al twee uur op ze te wachten en… dan lopen die voetballende miljonairs gewoon voorbij. Ze lopen gewóón voorbij!!! Nou, dan denk ik echt: wát een klootzakken! Ze negeren de pers gewoon. Stelletje arrogante vlegels. Als ik daar stond, zou ik ze onmiddellijk uitschelden. Ze hebben godverdomme op kosten van het publiek hun zakken gevuld! Want dat is het erge: ze negeren niet de journalistiek, maar het publiek. En dat zijn de mensen die de straten versieren en oranje vlaggetjes aan hun auto’s hangen. Die negeren ze! Maar dat snappen die dommeriken niet.’

Is dat bij wielrenners dan anders?

‘Ja! Man; de wielrennerij is populairder geworden door de arrogantie van die voetballers. De coureurs komen aan na een helletocht over zes cols en binnen tien seconden heb je ze voor de microfoon! Maar die voetballers sluiten zich eerst een uur op in de kleedkamers en lopen vervolgens de media gewoon voorbij!’

Wat verdient een topwielrenner eigenlijk?

‘Lance Armstrong verdient zo’n 16 tot 18 miljoen dollar per jaar. Van US Postal, sponsors, en uit clinics van coast to coast. Het prijzengeld schenkt ’ie weg. Jan Ullrich heeft jaren gehad dat hij zo’n tien miljoen D-Mark beurde, maar nu zal dat ongeveer de helft zijn. Maar dat is dan wel echt de top. En zet daar dan eens een Michael Schumacher tegenover, die in de Formule 1 zo’n tachtig miljoen krijgt. Om maar niet te spreken over golfers en tennissers. Begrijp me goed; ik gun het ze allemaal. Maar ze moeten niet arrogant worden en het publiek miskennen. Want dan word ik boos. Arrogantie is het ergste wat er is: het zich ontstegen voelen boven het publiek. Wát? En wie ben jij dan wel? Toch ook niemand?! Als je de gave hebt gekregen dat je een balletje kunt pingelen, heel hard kunt fietsen of zes uur lang aan één stuk door een microfoon kunt praten bij een wielerwedstrijd, wees daar dan blij mee. Maar word nooit arrogant. Nooit.

TV-commentator/schrijver/sportjournalist/columnist Jean Nelissen (67) werd geboren in Geleen en zette zijn eerste journalistieke stappen in zijn militaire-diensttijd, toen hij het bataljonsblad mocht redigeren. Later werkte hij als allround verslaggever voor diverse regionale bladen en werd hij chef-sport van dagblad De Limburger. Vanaf midden jaren zit hij bij de NOS en heeft heel Nederland zijn karakteristieke stem, aanstekelijke verteltrant en smeuïge anekdotes leren kennen. ‘De Neel’ geldt als wandelend Tour de France-archief en heeft 23 boeken op zijn naam staan over uiteenlopende aspecten van de wielersport (onder meer De bijbel van de Tour de France’, ‘Doping – De anabolica mannen’, ‘Leven voorbij de pijngrens’). Daarnaast verzorgt hij columns in diverse dagbladen, tijdschriften en radioprogramma’s.

Inhoud

  • Iedereen had zo zijn eigen versie bij het conflict tussen Ali Lazrak en de SP. Gedurende deze periode zocht Jan Marijnissen vooral achter de schermen naar een oplossing. Nu doet hij zijn verhaal.
  • Succesvol communistisch bestuur in de praktijk van een parlementaire democratie. Dat is te bewonderen in de Indiase deelstaat West-Bengalen, waar de CPI(M) al langer dan 25 jaar de lakens uitdeelt. Preeti Lakwijk en Ronald van Raak spraken met partijsecretaris Prakash Karat.
  • Wielrennen is een stukje cultuur, zegt tv-commentator/sportjournalist Jean Nelissen. Zijn stem, anekdotes en parate kennis geven de wielrennerij al meer dan vijfendertig jaar de heroiek en romantiek die de sport tegelijkertijd ook des volks maakt. Een interview.
  • Heeft een voormalig provinciaal-Statenlid dat in zijn nieuwe baan meer verdient dan ooit, recht op een wachtgelduitkering? Het morele antwoord is ongetwijfeld een hartgrondig 'nee'. Maar het tegenovergestelde gebeurt. Een ontboezemend verslag.
  • Adam Curry, dé Nederlandse internetpionier, trok Marijnissen over de streep om zich bloot te geven in de virtuele wereld. Johan van den Hout en Herman Beekers spraken de voormalige diskjockey in zijn Amsterdamse hoofdkwartier.
  • Column van Jan Marijnissen: Al is de leugen nog zo snel...
  • Maha Aitelberd is één van de 43.538