De veldslag op het platteland

Iedereen verdient aan de boer, behalve de boer zelf. De race naar de bodem op de geliberaliseerde wereldmarkt dwingt de boer steeds verder in de fuik van nog meer productie voor nog lagere prijzen. ‘Het systeem is bijna failliet.’

‘Eigenlijk klopt het niet’, zegt Johan Vullings, varkenshouder. ‘Als jij ergens een baantje neemt, weet je van tevoren precies hoeveel je daarvoor krijgt. Een boer niet. Die weet niet eens óf er wel betaald wordt.’

Zijn verhaal is herkenbaar voor veel boeren. ‘Je zit steeds te kijken waar je nog wat winst kan halen’, zegt Jeanet Brandsma, melkveehouder uit Giethoorn. ‘Je moet eigenlijk steeds voorloper zijn in nieuwe ontwikkelingen. Als je nu de controle verliest op je bedrijfsvoering, ben je over tien jaar weg.’

Boeren zijn prijsnemer. Dat betekent dat ze zelf niet kunnen bepalen tegen welke prijs ze hun product verkopen, maar de prijs op de wereldmarkt moeten aanvaarden. ‘Het enige waarop je invloed hebt,’ zegt Brandsma, ‘is je eigen kostprijs. Die moet je zo laag mogelijk houden.’

‘Voor jou tien anderen’, zegt Elly Michiels, ook varkenshouder. ‘Dat voelt best weleens ondankbaar.’ Boeren klagen niet graag, zeggen ze allemaal. Liever werken ze een tandje harder. Maar hoeveel harder kun je werken, als het altijd maar goedkoper moet?

De wereldmarkt op

Het Nederlandse boerenlandschap is de afgelopen decennia onherkenbaar veranderd. Na de oorlog telde Nederland 400.000 boeren, vaak familiebedrijven. Nu produceren 60.000 boerenbedrijven vijf keer zoveel, en dat op minder landbouwgrond. Nederland telt 120 miljoen stuks vee, waarvan 100 miljoen kippen en 12,5 miljoen varkens. Daarmee zijn we het meest ‘veedichte’ land ter wereld. Nederland is het tweede exportland in landbouwproducten ter wereld. Daarmee komen we na de VS, maar nog voor Brazilië, China of Rusland.

Maar het succes heeft een keerzijde. Uit onderzoek blijkt dat de voedselprijzen voor consumenten gestaag oplopen, maar de prijzen die boeren krijgen steeds verder dalen. Van elke euro die in de voedselketen verdiend wordt, gaat nog maar zes cent naar de boer. In de jaren zestig kon een boer zes postzegels kopen voor een ei. Nu kost één postzegel een boer tien eieren.

Het effect is stille armoede onder boeren, zegt Riky Schut. Via de Werkgroep Landbouw en Armoede, in 1998 door haar opgericht, vroeg ze aandacht voor het feit dat 44 procent van de boeren niet kon leven uit het inkomen van hun bedrijf en 15 procent zelfs een negatief inkomen had. Schut was ook medeoprichter van het platform Aarde, Boer, Consument, bij elkaar gebracht door de SP in 2001. Het platform bestaat nog steeds. Volgens de aangesloten organisaties moet ons landbouwmodel om. Vrije markt en winstmaximalisatie moeten ruimte maken voor de gezondheid van mens, dier en bodem.

Schut werd in 1942 geboren op een ‘grondgebonden boerderij’: het voer voor de dieren kwam van de akker, de mest van de dieren ging op het land. Zo hadden ze bijna niks van buiten nodig. Ook met haar man, op haar eigen boerderij, heeft ze tot haar pensioen in 2004 grondgebonden geboerd.

Maar die stijl werd boeren steeds onmogelijker gemaakt, zegt Schut. Door de dalende prijzen moest steeds de productie omhoog om nog een goed inkomen te halen. Daarvoor moest je of intensiveren – meer dieren op minder oppervlak – of uitbreiden. In beide gevallen had je geld nodig. Eenmaal in de structuur van banken en toeleveranciers van krachtvoer, machines en technologie werkt alleen de vlucht naar voren.

Ziehier het cirkeltje dat boeren tegen elkaar opzet in een race naar de bodem, waarin dierenwelzijn, bodemkwaliteit, weidevogels, cultuurlandschappen en boerenverstand allemaal moeten sneuvelen voor een maximale productie. Boeren vergelijken deze stille dwang met een fuik: hoe verder je erin zwemt, hoe moeilijker je de weg terug vindt.

‘Het antwoord van boeren op problemen is altijd harder werken’, zegt Schut. ‘Maar daardoor blijft uit zicht dat het niet de schuld is van de individuele boer. Het is een probleem van relaties in de keten.’

Onderaan de keten

Er wordt vooral aan de boer verdiend, niet door de boer, zegt ook Remi Poppe, van 1994 tot 2006 woordvoerder Landbouw voor de SP in de Tweede Kamer. Om zijn punt te illustreren, schuift hij zijn vinger over de Quote 500 en blijft dan hangen bij nummer 123.

‘Er staat hier ene meneer met pluimvee’, zegt Poppe. ‘Maar die meneer hééft helemaal geen pluimvee. Die meneer hándelt in pluimvee.’ Hoger op de lijst staan handelaren in diervoer, machines, vis, bloemen, rundvlees en trekkeronderdelen. ‘Al die gasten hebben miljoenen verdiend aan de spullen van een ander. Niemand ervan is boer!’

Poppe vergelijkt de boer met ‘de mijnwerker in Chili of Congo’, die het materiaal voor ‘onze telefoontjes’ uit de grond haalt. ‘Ze zijn volkomen afhankelijk van de inkopers. Ze kunnen net eten, en de volgende dag moeten ze weer twaalf uur de modder in.’ Natuurlijk zijn de omstandigheden anders, zegt Poppe, maar het gaat om het systeem. De mensen die het werk doen worden arm gehouden, de aarde uitgeput en de winsten zo hoog mogelijk gemaakt, voordat een concurrent hetzelfde net iets goedkoper doet en de aandeelhouders weglopen. ‘Het is hoe kapitalisme werkt.’

Niemand heeft er wat aan, zegt Poppe, behalve de agro-industrie. ‘Nooit heb ik één van al die boeren die ik sprak, horen zeggen dat ie zelf gekozen had voor zo’n leven. Allemaal zeggen ze me dat als ze goed konden leven van een minder intensieve productie, ze het onmiddellijk zouden doen.’

Maar hoe doe je dat, als je eenmaal in de fuik zit? Boeren doen enorme, specialistische investeringen om één enkel product concurrerend te kunnen leveren voor de komende twintig, dertig jaar. Zomaar veranderen kan dus niet, zeggen de boeren, zelfs niet als ‘de markt’ erom vraagt. Volgens Jan Douwe van der Ploeg, landbouwsocioloog aan de Universiteit Wageningen, hebben de boeren in Nederland in totaal zo’n 30 miljard schuld uitstaan. Poppe: ‘Al die boeren werken eigenlijk voor de Rabobank.’

Machtsconcentratie in de voedselketen

Voedselimperia

Dit systeem is er duidelijk niet voor de boeren, zegt ook Van der Ploeg. Steeds als het gaat over het belang voor ‘de landbouw’ en ‘de boeren’, moet je eigenlijk lezen: de voedselimperia. Die term geeft Van der Ploeg aan de Unilevers, Nestlés, Danones en Coca-Cola’s van deze wereld. Die controleren de netwerken om voedsel, of de grondstoffen daarvoor, aan te kopen waar dat het goedkoopst is en die, al dan niet bewerkt, te verkopen waar dat het duurst is. Naarmate de tentakels van deze netwerken verder reiken of de wereldwijde ongelijkheid groeit, nemen de winsten van deze imperia dus ook toe. Dat gebeurt vooral vanaf de jaren tachtig, met het wegvallen van internationale belemmeringen op vrij verkeer van goederen en kapitaal. Het is dus geen toeval dat vanaf die tijd de imperia, die al veel langer bestaan, zulke megalomane vormen aannemen dat van een vrije markt welbeschouwd helemaal geen sprake meer is.

‘Je ziet wel eens een partij uien uit Nieuw-Zeeland in de Nederlandse supermarkten,’ zegt Van der Ploeg, ‘of aardappelen uit Oostenrijk. Dan denk je: dat kunnen we toch prima zelf? Maar de logica is, dat zo’n partij de prijs van aardappelen of uien in Nederland zo omlaag brengt dat zo’n imperium ze hier weer goedkoper op kan kopen. En met de transactie als geheel dus winst maakt.’

Een derde van de wereldwijde handel in voedsel vindt niet plaats tussen maar binnen hetzelfde concern. Cargill Brazilië verkoopt bijvoorbeeld veevoer aan Cargill Nederland. Friesland Campina in Nederland verkoopt melkpoeder aan Friesland Campina in China. Op die manier kunnen deze partijen de wereldmarktprijs beïnvloeden zonder van marktmanipulatie beticht te worden: binnen je eigen concern kun je immers niet samenzweren.

Ondertussen zijn het de boeren die wereldwijd tegen elkaar uitgespeeld worden om steeds goedkoper te leveren aan voedselimperia in wier territoria, naar analogie met de vroegere koloniale machten, de zon nooit onder gaat.

Kartelvorming

Hans Huijbers, voorzitter van de boerenvereniging ZLTO, loopt er al heel lang tegen te hoop. ‘Als ik met een paar boeren iets samen wil doen, krijg ik Mededinging aan mijn broek. Maar die voedselgiganten, daar praat niemand over. Want dat betekent dat voedsel goedkoop is voor consumenten, en dus is het goed.’ Mededinging is de Autoriteit Consument en Markt (ACM), die waakt over prijsafspraken van marktpartijen die zo kunstmatig de prijs opdrijven. In 2012 en 2016 kregen telers van paprika daarvoor bijvoorbeeld een miljoenenboete.

Ook het project ‘De Kip van Morgen’ sneuvelde op de Mededingingswet. Op initiatief van Wakker Dier waren boeren en supermarkten overeengekomen om geen plofkip meer aan te bieden. Maar de ACM verbood het. Kartelvorming. Collectief ‘de bodem’ in het aanbod verhogen staat dus haaks op de vrije markt, en die gaat boven alles.

Om dezelfde reden zijn teksten op verpakkingen verboden als ‘dit product is gemaakt op een manier die in dit land verboden is’, of ‘die de meeste mensen hier afkeuren’. In Zwitserland bleek een experiment hiermee ongelooflijk effectief, zegt Van der Ploeg. De Nederlandse instanties verbieden het, en wijzen daarvoor naar Europa. Maar Nederland is binnen Europa juist een van de grootste tegenstanders van het inperken van de vrije markt, omdat onze hele landbouwexport daarop draait.

De boeren vragen niet veel, zegt Huijbers. Eén cent op een liter melk, twee cent op een kilo vlees, een tiende cent op een ei, een honderdste cent op een bloem: het maakt op het gemiddelde boerenerf het verschil tussen rode cijfers en een zorgeloos leven. ‘Het probleem is dat veel bedrijven die centen wel uit jouw kontzak proberen te halen, maar niet met het doel die bij mij terecht te laten komen.’

Coöperaties de markt op

Wat ook niet helpt is dat de voormalige boerencoöperaties een verlengstuk geworden zijn van diezelfde marktkrachten waartegen de boeren zich ooit juist collectief wilden beschermen.

Friesland Campina heeft uit de statuten gehaald dat het een zo hoog mogelijke melkprijs voor de Nederlandse boeren wil bedingen. In plaats daarvan heeft het juist belang bij een lage inkoopprijs van Nederlandse melk, omdat het concern daarmee een groter deel van de wereldmarkt kan pakken. De logica erachter is dat een groot marktaandeel op de wereldmarkt goed zou zijn voor de Nederlandse boeren, die die melk dan kunnen leveren.

De Rabobank heeft al helemaal een interessante draai gemaakt. Van boerenleenbank is deze bank verworden tot, in eigen woorden, een ‘wereldspeler van formaat in de food en agri-business’. Elke boer in Nederland kent wel verhalen van collega’s die van de Rabobank geen lening kregen voor een project dat vervolgens werd uitgevoerd door een meer kredietwaardige speler met geld van dezelfde Rabobank. De leenbank voor boeren onderling is dus verworden tot de bank die de productiecapaciteit concentreert bij de allergrootste spelers en menig kleine boer de nek omdraait. Hier, en nog veel meer in ontwikkelingslanden.

Denkfout

‘Het hele systeem is gebaseerd op een denkfout’, zegt Van der Ploeg. Namelijk dat boeren entrepreneurs zouden zijn, met als hoogste doel winstmaximalisatie. Van der Ploeg maakt onderscheid tussen boerenlandbouw en ondernemerslandbouw. Boerenlandbouw draait op natuur – dus planten, dieren, bodem, ecosystemen – en arbeid, waaronder de kennis van boeren over die natuur. Ondernemerslandbouw draait op technologie en externe financiering, waarmee de boer zich juist kan loszingen van de beperkingen van natuur en arbeid.

De boer als ondernemer bestaat vooral op de spreadsheets van het ministerie van Landbouw, de Universiteit Wageningen en de Rabobank, zegt Van der Ploeg. Voor deze ‘virtuele boer’ worden alle modellen en al het beleid gemaakt: de boer die als ondernemer handelt wordt bevoordeeld. Maar tachtig procent van de Nederlandse boeren is van de eerste categorie, zegt Van der Ploeg, namelijk de boer die wil werken met natuur en arbeid. De boer wil de grenzen van zichzelf en de natuur niet eindeloos oprekken met als enige doel meer en goedkoper te produceren, maar wordt gedwongen dat toch te doen.

Wat is de toekomst van de landbouw in Nederland? Bij ongewijzigd beleid gaan we naar een model toe van ‘landbouw zonder boer’, zegt Van der Ploeg, waarin het meest rendabele steeds al het andere uit de markt zal drukken. Een groeiend deel van de Nederlandse landbouwexport – nu 90 miljard per jaar – komt niet meer van het land. Het is kennis en technologie, als melkrobots, hoogproductieve dierrassen en megastallen. Dat exporteren levert meer op dan zelf landbouwproducten verbouwen. Het Nederlandse platteland wordt dan in toenemende mate een etalage voor onze kennis naar het buitenland, een grote openluchtshowroom. Ons voedsel kopen we dan wel elders op de wereld in.

Wat als we dat niet willen? Boeren kunnen en willen veel meer zijn dan alleen voedselproducent, zegt Huijbers. Hij ziet ruimte op het gebied van recreatie, educatie, zorg, het beheer van landschap, natuur en water, en opwekking van duurzame energie. Boeren kunnen zo het platteland leefbaar houden én bijdragen aan een oplossing van de grote vraagstukken van deze tijd. Maar dan moeten we wel bereid zijn boeren in Nederland een eerlijke prijs te betalen. ‘Het systeem is bijna failliet.’

Alles begint met het instellen van plafonds op de productie en het reguleren van de vrije wereldmarkt, zegt Van der Ploeg. En ja, daarvoor moet het systeem om.