Pleidooi voor boerenlandbouw

Nederland is opgeschrikt door grootschalige mestfraude en gesjoemel met het aantal koeien, waardoor het gevaar voor de volksgezondheid toeneemt. De boerenvoormannen huilen krokodillentranen en landbouwminister Carola Schouten wil hard tegen de megafraude optreden. Dat maakt geen einde aan de diepe crisis die de sector doormaakt. Een radicale koerswijziging van de landbouw is noodzakelijk.

Tekst: Jules Iding

Onder de visionaire boerenvoorman en politicus Sicco Mansholt is in de jaren zestig van de vorige eeuw de basis gelegd voor de grootschalige ondernemerslandbouw. Mansholt wilde de honger uitbannen en de boerenstand verheffen, door een goed inkomen te bieden. Schaalvergroting, specialisatie en intensivering leken daarvoor noodzakelijk. De intensieve veehouderij werd geboren. Al in 1972 kwam Mansholt, mede onder invloed van de Club van Rome, tot de conclusie dat hij de verkeerde weg was ingeslagen. Er werd meer dan voldoende voedsel geproduceerd, maar lang niet alle boeren verdienden een redelijk inkomen en de schaalvergroting en intensivering gingen ten koste van natuur, milieu en landschap. Mansholt bleek echter een roepende in de woestijn.

We zijn nu vijfenveertig jaar verder en wat is het resultaat? De agrarische sector, daarin gesteund door de politiek en de Wageningse wetenschap, wist van geen wijken. Schaalvergroting en specialisatie zijn in de hoogste versnelling doorgegaan. Het gemengde agrarische gezinsbedrijf, waarin de productie van melk, vlees en veevoer in evenwicht was met het milieu, is grotendeels uit de markt geprijsd. Er wordt veel meer voedsel geproduceerd dan we in ons land nodig hebben. Nederland, met zijn 0,04 procent van het aardoppervlak, behoort nu met zijn voedselexport tot de top van de wereld. Daarvoor wordt er immens veel veevoer geïmporteerd en blijft er een overvloed aan mest in ons land achter.

Ecologische ramp, gezondheid op het spel

De keerzijde van de medaille is dat zich op het platteland een ecologische ramp voltrekt. Het aantal broedvogelparen op het boerenland is de laatste vijfentwintig jaar met 75 procent achteruit gegaan, het aantal vogelsoorten met 45 procent. De biomassa aan insecten in natuurgebieden is met 75 procent gedaald. In de weilanden verdringt het Engels raaigras alle andere planten. Op de maïsakkers, graanakkers en groenteteeltpercelen worden alle planten die er van nature voorkomen, kapotgespoten met landbouwgif. Het grondwater is aanzienlijk gedaald en de bodem is veelal zo dood als een pier. In het landschap heeft kaalslag plaatsgevonden. De meeste houtwallen, ruige overhoeken en bloemrijke slootkanten zijn verdwenen. Megastallen domineren het landschap.

De intensieve veehouderijen hebben ook steeds grotere effecten op onze gezondheid. Maar liefst vijftig- tot honderdduizend mensen zijn in de laatste tien jaar besmet geraakt met de Q-koorts. Daarvan zijn er inmiddels voor zover bekend 74 overleden. Honderden patiënten zijn er slecht aan toe. Hun leven wordt geruïneerd door chronische vermoeidheid, spier- en gewrichtspijnen, arbeidsongeschiktheid, depressiviteit en financiële nood.

Ook het dierenwelzijn staat op het spel. Melkkoeien worden na 5 jaar afgeschreven, varkens worden in 4 tot 6 maanden vetgemest en kippen gaan al na 6 weken naar de slacht, meestal zonder ooit in de buitenlucht te zijn geweest. Er worden nog steeds te veel antibiotica toegediend.

Band met samenleving verloren

De relaties tussen aarde, boer en consument raken steeds verder verstoord. Het verzet tegen megastallen en mestfabrieken groeit. De overheid en landbouwwetenschap lopen achter de feiten aan. Geen enkele doelstelling om aan deze onverkwikkelijke gang van zaken een einde te maken, wordt gehaald. Van een fundamentele koerswijziging is geen sprake. Het blijft dweilen met de kraan open.

Veel boeren zijn door deze ontwikkelingen de band met de samenleving verder aan het verliezen. Belangrijkste oorzaak? Veel te veel dieren en dus veel te veel mest. De nieuwe regering profileert zich als een vooruitstrevend klimaatkabinet ,dat voorop wil lopen om de doelen van het klimaatakkoord van Parijs te halen. De Stichting Natuur en Milieu rekende uit dat daarvoor in 2030 het aantal koeien en varkens met 40 procent moet dalen en het aantal kippen met 20 procent. Maar niets daarvan staat te lezen in het regeerakkoord. Meer (fraudegevoelige) regelgeving, meer controle, meer mestfabrieken, nog verfijndere technieken, nog groter en kapitaalintensiever – dat is het antwoord van de sector, de wetenschap en de overheid.

Macht van het kapitaal

Een blik op de Quote 500 laat zien dat 10 procent van rijkste Nederlanders multimiljonairs zijn die hun geld verdienen in de agribusiness. Het meest lucratief blijkt de handel in diervoeders en zaden. Toch zijn het op wereldschaal maar kleine spelers. Daar zijn het de grote handelshuizen ADM, Bunge, Cargill en het op de Zuidas gevestigde Louis Dreyfus die de dienst uitmaken. Deze hebben samen een omzet van 250 miljard euro en controleren 70 procent van de wereldwijde graanhandel en een groot deel van de sojahandel. Ze breiden hun invloed uit tot de voedingsindustrie en begeven zich via hedging ook op de financiële markten. In feite is er van een echte vrije markt geen sprake meer. De accumulatie van hun kapitaal en kennis vormt hier een ongekende macht, die in staat is de vrijhandel te manipuleren. Op grote schaal slepen ze veevoer en voedsel over de wereld, waarbij ze de landbouw in de Derde Wereld steeds meer in hun greep krijgen. Maar ook onze geïndustrialiseerde landbouw, met hoge kapitaalsinvesteringen, past goed in hun straatje. Deze handelshuizen, en in het verlengde daarvan de supermarktketens, bepalen de prijs voor boer en consument. De marges waartegen boeren hun producten moeten leveren staan sterk onder druk. Van de veeboeren in ons land heeft 40 procent een gezinsinkomen lager dan 22.500 euro per jaar. De keus is dan stoppen, wat op grote schaal ook gebeurt, of gefaciliteerd door de overheid de vlucht naar voren nemen. Nog grootschaliger en kapitaalintensiever produceren waardoor de kostprijs kan worden gedrukt.

Foto: Wytze/flicker.com CC

Boerenlandbouw als alternatief

Met schaalvergroting en intensivering zitten we op een heilloze, doodlopende weg. Boerenlandbouw is het alternatief. Dat betekent: boeren met respect voor de natuur en het landschap, met een hart voor dierenwelzijn en met een goede band met de gemeenschap. De agrarische productie vindt bij boerenlandbouw weer plaats in een gevarieerd landschap, met aantrekkelijke boerenlandnatuur en aangepast waterbeheer. Er is meer oog voor het natuurlijk gedrag van dieren. Het vee heeft meer leefruimte en komt ook buiten. Het antibioticagebruik is geminimaliseerd en de dieren worden tijdig geënt om epidemieën te voorkomen. Er wordt gestopt met het gebruik van landbouwgif en er wordt niet meer gemest dan de gewassen kunnen opnemen. Het gevolg is een aanzienlijke afname van het aantal koeien, varkens en kippen en derhalve afscheid van onze prominente rol op de wereldmarkten en ook afscheid van de mestfabrieken. Het areaal grasland zal afnemen, ten gunste van akkerland dat dan beschikbaar komt voor de productie van eiwitrijk voedsel en veevoer.

Er wordt meer geproduceerd voor lokale en regionale markten, zodat de macht van de grote handelshuizen en supermarkten wordt ingeperkt. De landbouw wordt op deze manier echt circulair en het platteland wordt weer aantrekkelijk voor de grote groep mensen die in de steden en dorpen wonen.

Er zijn voldoende voorbeelden in ons land dat boeren op deze manier ook een goed gezinsinkomen kunnen verdienen. Meestal gaat het om gezinsbedrijven in vele variëteiten. Er zijn er die er zorg of recreatie bijdoen, zelf landbouwproducten verwerken en leveren aan de lokale markten. Het zijn de pioniers die niet geloofden in de koers van alsmaar groter en intensiever. Ze roeiden tegen de stroom van Mansholt in.

Er is alle reden om de koers van onze landbouw radicaal om te gooien. Dat vraagt vooral om politieke moed. De moed om gebaande wegen te verlaten en de relatie tussen aarde, boer en consument na vijfenveertig jaar dwalen te herstellen.

Jules Iding (1948) is landschapsarchitect en werd in 1996 de eerste wethouder van de SP in Oss. Later hield hij zich als eerste gedeputeerde van de SP in Noord-Brabant, bezig met ecologie en handhaving.