Het pensioenakkoord nader beschouwd: Vier onvoldoendes

Foto: Werry Crone / HollandseHoogte©

Op 5 juni 2019 sloten de vakbonden, werkgevers en kabinet het pensioenakkoord. Nagenoeg alle politieke partijen juichten het akkoord toe. Met kritiek zette je jezelf buitenspel, zo was het collectieve oordeel. De SP was desondanks een van de weinige partijen die een zeer kritisch geluid liet horen. En met reden.

Wat was de inzet?

De FNV voerde vanaf januari 2018 campagne voor een goed pensioen. Vier eisen stonden daarbij centraal. Bevriezing van de AOW-leeftijd, indexatie voor iedere generatie, een pensioen voor iedereen en verslechteringen zijn niet acceptabel. Toen de voor 18 maart 2019 in sectoren aangekondigde stakingen moeizaam van de grond kwamen, werd de AOW-eis naar de werkvloer toe aangescherpt. Er verschenen ineens stopborden, buttons, een liedje en grote spandoeken met de tekst66 = genoeg. Nadat het pensioen­akkoord er lag, werd het resultaat meteen positief geframed. De eerste zin in de referendumtekst van de FNV vatte het akkoord als volgt samen:  “In het principeakkoord staan onder andere afspraken over het vertragen van de pensioen­leeftijd, pensioenopbouw voor zelfstandigen en boetevrij eerder stoppen met werken.”  De SP, GroenLinks en de PvdA hebben de vier FNV-eisen vanaf het begin gesteund. En toch komt de SP tot een ander eindoordeel. We leggen het eindresultaat langs de vier eisen.

Wat was de uitkomst?

1. Bevriezen van de AOW-leeftijd

Als je bent afgegaan op de infor­matie van de FNV kan je bijna niet anders dan positief zijn over dit onderdeel van het akkoord. De AOW-leeftijd stijgt minder snel en er komt een onderzoek naar het recht op AOW na 45 jaar werken. Bovendien wordt het “voor mensen met zwaar werk mogelijk om drie jaar eerder te stoppen.” Aldus de summiere letterlijke toelichting van de FNV. Deze weergave is op zijn zachtst gezegd wel erg rooskleurig. Want wat is er werkelijk afgesproken? De AOW-leeftijd wordt de komende twee jaar bevroren en stijgt daarna minder snel. Deze uitkomst is conform de in FNV-beleids­stukken vastgelegde inzet. Maar de actievoerders herkennen deze tekst niet. Zij kwamen in actie voor “Bevriezing AOW” en “66 = genoeg”. En dat is niet binnengehaald. Daar staat tegenover “dat mensen met zwaar werk drie jaar eerder kunnen stoppen.”

Maar is dat wel zo? Precieze bestudering van het akkoord leert dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat door middel van “duurzaam inzetbaar­heidsbeleid” iedereen gezond de nieuwe AOW-leeftijd moet kunnen halen. Duurzaam inzetbaarheidsbeleid is een duur woord voor verbetering van de arbeidsomstandigheden, ontzie-­maatregelen en dergelijke, waardoor de kans groter is dat je tot de AOW-gerechtigde leeftijd gezond in staat bent je werk te blijven doen. Omdat het een paar jaar zal duren voordat dat beleid in gang is gezet en effect heeft, zal de huidige generatie ouderen daarvan geen profijt meer hebben. Daarom wordt het alleen voor die groep mogelijk gemaakt om eerder te kunnen uittreden. Met deze groep voor ogen, wordt de fiscale boete van 52 procent die in 2005 was ingevoerd om eerder uittreden onmogelijk te maken, vanaf 2021 (tijdelijk voor vijf jaar) opgeheven. Daaraan is in het akkoord wel een limiet gesteld; werk­gevers kunnen voorafgaand aan de AOW-leeftijd, maximaal drie jaar lang 19.000 euro per jaar zonder boete uitkeren (zo’n 900 euro netto per maand). Er staat duidelijk kunnen  en dat is dus geen harde afspraak of toezegging van de werkgevers dat ze dat ook daadwerkelijk voor iedereen gaan betalen. In de ouderenzorg en de vleesindustrie hebben werkgevers dit wel toegezegd in de recente cao, maar de eerste indruk is dat slechts een zeer klein deel van de medewerkers aan de voorwaarden voldoet.

De echte test zit bij de politie. Tot nu toe weigert het kabinet een collectieve regeling te treffen, die iedere agent het recht geeft om drie jaar eerder uit te treden. Als we de brief van Koolmees over het pensioenakkoord aan de Tweede Kamer nog eens nalezen, begrijpen we wat er gebeurt. Het akkoord is gericht op gezond je AOW-leeftijd halen en eerder stoppen is in die lijn slechts tijdelijk mogelijk. In de brief aan de Tweede Kamer zegt Koolmees daar nog over: “Het is essentieel dat ouderen met duurzaam inzetbaarheidsbeleid gezond hun pensioen halen. Ook omdat we ouderen niet kunnen missen op de arbeidsmarkt. Alleen tijdelijk kan er een regeling worden getroffen voor eerder stoppen. Voor het kabinet en sociale partners is hierbij een rand­voorwaarde dat er zowel bij individuele werkgevers als werknemers een prikkel moet bestaan om deze regelingen gericht in te zetten, waardoor er geen generieke regelingen ontstaan.”

Duidelijker kan dit niet: het is niet de bedoeling dat er algemeen geldende regelingen komen. Er komen hooguit maatwerkafspraken voor individuen die het niet meer volhouden.

Maar hoe zit het dan met de afspraak dat iedereen na 45 jaar werken kan stoppen? Die afspraak is in de verste verte niet gemaakt. Aan het eind van het hoofdstuk met veel tekst over duurzame inzetbaarheid, staan drie regels dat komend jaar onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid om na 45 jaar werken te kunnen stoppen. Niets meer en niets minder. In de tekst is geen enkele verplichting afgesproken dat de uitkomsten van dat onderzoek tot aanvullende afspraken moeten leiden. In normaal Nederlands noemen we dat iemand blij maken met een dode mus.

Conclusie

Voor de SP was bevriezing op 66 jaar al een compromis op de weg terug naar
65 jaar. De mensen kwamen in actie voor “66 = genoeg” maar kregen slechts een tijdelijke bevriezing. De FNV is akkoord gegaan met duurzame inzetbaarheid als structurele oplossing om ‘gezond je pensioen te halen.’ Tot nog toe is daar niets van terechtgekomen, waarom zou dat nu dan wel gebeuren? Voor zware beroepen is slechts een tijdelijke mogelijkheid om eerder te stoppen binnengehaald, zonder harde afspraken met de werkgevers over de financiering. Op alle elementen van dit belangrijke onderdeel is de uitkomst onvoldoende.

2. Indexatie voor iedere generatie

In de tekst bij het referendum stond de volgende toelichting. “Er komt een nieuw collectief en solidair pensioencontract, dat werkelijke rendementen eerder kan toekennen aan de deel­nemers. Hierdoor kan het pensioen eerder meestijgen met de prijzen (indexatie). De kortingen op de pensioenen van miljoenen gepensioneerden in 2020 en 2021 zijn waarschijnlijk van de baan en anders in elk geval een stuk kleiner.” Een essentieel element wordt hier verzwegen: er zal ook eerder worden gekort. De nieuwe grens voor verlagen of indexeren ligt bij een dekkingsgraad van 100 procent. Zit een fonds hieronder, dan wordt er gekort; zit een fonds erboven, dan wordt er geïndexeerd. De plussen en minnen kunnen over tien jaar worden uitgesmeerd. De realiteit is echter dat gepensioneerden al tien jaar lang geen indexatie krijgen, waardoor hun koopkracht flink is gedaald. Een pensioenakkoord zou daar toch op zijn minst een eind aan moeten maken. Maar de inkt van het akkoord was nog niet droog, of de discussie barstte al los. Niet over indexatie, maar over verlagingen. Tot op de dag van vandaag verschijnen er berichten dat verlagingen op korte termijn zeer reëel zijn. Eind vorig jaar schreven veertig prominente deskundigen in een duidelijke brief dat er meer dan voldoende vermogen in kas zit om te indexeren. De gehanteerde reken­methode met de lage marktrente is de oorzaak dat indexeren uitblijft en dat tast ook het vertrouwen in het stelsel aan. Het is daarom ook stuitend dat in een akkoord dat de ambitie heeft om
het stelsel fundamenteel te verbeteren, een afspraak over een andere reële reken­methode ontbreekt.

Conclusie

De kans op indexatie is groter, maar dat geldt ook voor de kans op verlagingen. De voor de hand liggende structurele oplossing, een andere reële rekenrente, is niet binnengehaald.

3. Pensioen voor iedereen

Een steeds groter deel van de werkenden heeft een flexibele arbeidsrelatie. Inmiddels is dat percentage opgelopen tot veertig procent. De explosieve groei is vooral ontstaan bij flexkrachten die geen loon ontvangen als er geen arbeid is, zoals zzp’ers en uitzendkrachten. De OESO heeft recent in een onderzoek geconstateerd dat de enorme omvang geen Nederlands natuurverschijnsel is, maar een gevolg van bewust politiek beleid. Het grootste deel van deze groep heeft niet of nauwelijks pensioen opgebouwd. Dit bevordert de oneerlijke concurrentie tussen werkers. Deze groei in flex tast ook het pensioenstelsel aan. Steeds minder werkenden dragen bij aan het collectieve stelsel. Flexkrachten hebben vaak geen of een slechte pensioenregeling. De FNV heeft eerder berekend dat de werkgevers hiermee jaarlijks 6 miljard besparen. Een ander gevolg van deze ontwikkeling is dat een groot deel van de zzp’ers niet in staat is om hun pensioen onderdeel van de vraagprijs te laten zijn. De oplossing is eenvoudig en ligt voor de hand: verplichte deelname van alle flexkrachten, dus ook zzp’ers, aan pensioen­regelingen. Hierover zijn slechts wat vage proces- en onderzoeksafspraken gemaakt.

Conclusie

Ook voor dit probleem is geen structurele oplossing afgesproken.

4. Verslechteringen zijn niet acceptabel

In het akkoord zitten drie duidelijke verslechteringen: de afschaffing van de doorsneesystematiek, de overstap naar een premieregeling en de mogelijkheid eerder te verlagen. De laatste is hiervoor besproken, de eerste twee lichten we hier verder toe.

Afschaffing doorsneesystematiek
De neoliberalen in de pensioenwereld zijn erin geslaagd de publieke opinie te laten geloven dat de gehanteerde doorsneesystematiek betekent dat jongeren de ouderen zouden subsidiëren. Dat deze stelling op een mythe is gebaseerd, leggen we uit op pagina 16-19. De afschaffing leidt er in ieder geval toe dat een zeer dure overgangsregeling van 60 tot 100 miljard op zijn minst voor een derde, en bij veel fondsen zelfs voor de helft, moet worden opgebracht door de medewerkers. De meeste medewerkers zal dat waarschijnlijk ontgaan. Door de in het akkoord afgesproken stelsel­wijziging (zie verderop) kan de pensioenpremie omlaag. Maar door de premieverlaging uit te stellen, komt er voor dat nieuwe stelsel meer premie binnen dan nodig is. Daarmee wordt een belangrijk deel van de overgangskosten gefinancierd. Daarnaast geeft het akkoord de mogelijkheid om een deel van de buffers te gebruiken voor de financiering van de overgangskosten. Ook dat merken de medewerkers hooguit indirect. Lagere buffers kunnen namelijk de kans op indexeren verkleinen. De afschaffing leidt er dus toe dat medewerkers in totaal minimaal 20 tot 50 miljard moeten bijdragen aan de afschaffing van een goede solidaire regeling.

Overstap naar een premieregeling

Er komt een nieuw pensioencontract, dat de komende tijd moet worden uitgewerkt. De belangrijkste kaders zijn al vastgelegd. Het nieuwe contract is feitelijk een ‘stabiele premieregeling’, waarbij jaarlijks pensioenaanspraken worden ingekocht zonder zekerheidsmaat. De premie wordt periodiek herijkt in relatie tot de pensioenambitie. Bij een groot deel van de fondsen is de hoogte van de premie nog afhankelijk van de gedefinieerde pensioenambitie (75 procent van het gemiddelde loon). Dus welke premiehoogte is nodig om 75 procent van het gemiddelde loon te realiseren? Dat wordt nu voor elk fonds precies omgedraaid: welke ambitie kunnen we realiseren met de beschikbare premie? De pensioenuitkering wordt daarmee afhankelijk van de beschikbare premie. De werkgever krijgt hierdoor redelijke zekerheid over de omvang van zijn kosten. Het sturen met een buffer op nominale zekerheid wordt nu losgelaten. Zoals kritisch PvdA-lid en pensioendeskundige Gerard Bosman verzuchtte in zijn analyse van het pensioenakkoord: “Het heeft de schoonheid van de eenvoud: gewoon geen beloften meer doen.” Verzekeraars zien hun kans schoon dankzij de toegenomen onzekerheid. De belangstelling voor meer individuele pensioenen of levens­verzekeringen zal daardoor namelijk alleen maar groter worden. Gerard Bosman: “Het vertrouwen dat mensen hebben in een goed (toekomstig) pensioen kreeg de afgelopen jaren harde opdonders. En dan kan een vicieuze cirkel ontstaan: als het collectieve systeem blijkbaar zo onzeker is, spaart iedereen die het kan betalen liever z’n eigen kostje bij elkaar – en wie dat niet kan betalen is de klos. Het concept-akkoord maakt stappen richting meer keuzes in het collectieve pensioen. In de premieopbouw, in het beleggingsbeleid en in het geven van de mogelijkheid om 10 procent van je aanvullend pensioen in één keer op te nemen. Daar zitten niet alleen grote risico’s aan verbonden, ze vergroten ook de ongelijkheid.”

Conclusie

Afschaffing van de doorsnee­­syste­matiek, de overstap naar een premie­regeling, en de mogelijkheid eerder te verlagen, zijn duidelijke verslechteringen waarmee veel geld is gemoeid.

Maximaal haalbare? 

De inhoudelijke beoordeling van het akkoord, gerelateerd aan de actie-inzet, levert vier keer een onvoldoende op. Een resultaat met vier keer een onvoldoende op je hoofdpunten, valt niet in de ­cate­gorie 'je-moet-compromissen-­sluiten' of 'je-kunt-niet-alles-krijgen'. Toch straalde de gehele polder uit, dat dit, na tien jaar ploeteren, het maximaal haalbare was. Een afwijzing zou betekenen, dat de politiek het pensioen zonder de polder gaat hervormen. En dan zou de uitkomst nog wel eens slechter kunnen zijn, zo waarschuwde het progressieve deel van de polder. 

Uiteraard valt er naast een inhoudelijke, ook een strategische afweging te maken. Of dit akkoord het maximaal haalbare was, was vooral afhankelijk van de vasthoudendheid van de PvdA en GroenLinks en de actiebereidheid van de vakbonden. Als de PvdA en GroenLinks hadden vastgehouden aan de actie-inzet, had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer gehad voor dit akkoord. Helaas deden zij dit niet. Deze partijen hadden zich moeten realiseren dat hervorming van het pensioen zonder steun en medewerking van de polder eigenlijk onmogelijk is, of in ieder geval heel erg langzaam zal gaan.

De actiebereidheid bij de vakbondsleden was er wel degelijk. Vooral bij de belangrijke sectoren in het zware, fysieke werk. En de publieke opinie had met name voor deze groep werkers veel begrip en sympathie. Ook de acties in Frankrijk laten zien dat de sympathie van de publieke opinie groot is en dat de Franse regering zelfs gedwongen is haar pensioenplannen in te trekken (zie p. 14-15). Er was en is dus meer mogelijk dan er met dit akkoord bereikt is. De kans dat het akkoord bij de uitwerking alsnog sneuvelt, is overigens ook niet geheel ondenkbeeldig. Eenieder die dacht dat met het sluiten van dit akkoord het dossier gesloten kan worden, komt dan ook bedrogen uit.