Politiseer duur en onrendabel vermogensbeheer pensioenfondsen

De jaarlijkse kosten van pensioenfondsen bedragen 8,4 miljard euro. Dat is aanzienlijk. Deze miljarden klemmen temeer omdat er geen enkel verband is tussen kosten en rendementen van pensioenfondsen. Toch politiseren vakbonden en linkse politieke partijen vermogensbeheer(kosten) niet of nauwelijks.

Tekst: David Hollanders

Het terechte verzet tegen pensioen­verlagingen richt zich bijna exclusief op ter discussie stelling van boekhoud­regels, op grond waarvan pensioen­fondsen er op papier zwak voor staan. Er zijn zeker goede redenen om de zogenoemde rekenrente te veranderen. Die is al jaren (te) laag, zoals 13 oktober jongst­leden nog eens onder het oog is gebracht door tientallen eco­nomen in een open brief aan de fractievoorzitters in de Tweede Kamer.

Vakbonden, maatschappelijke orga­ni­saties en linkse partijen, zouden evenwel óók vermogens­beheer(kosten) (meer) moeten problema­tiseren, politiseren en aanvallen. Dáár valt wat te halen, zowel financieel als politiek-strategisch. Een openlijke strijd tegen vermogens­beheerders kan deelnemers – jong én oud – ­informeren, mobiliseren en verenigen. De belangen van ver­mogensbeheerders staan namelijk lijnrecht tegenover die van alle deel­nemers. De salarissen en bonussen voor de vermogensbeheerders zijn de grootste kostenpost voor pensioenfondsen.
En hoe hoger de kosten, hoe lager de pensioenen en hoe hoger de premies. Een goede aanzet tot polarisatie is de in november 2019 ingediende motie van SP-Kamerlid Van Kent, waarin de regering verzocht wordt “bestuurders van pensioenfondsen en pensioen­uitvoerders onder de Wet normering topinkomens te brengen.”  Maar eerst meer over het dure, onrendabele en vervuilende vermogensbeheer.

Larry Fink (links), grote baas van BlackRock, de grootste vermogensbeheerder in de wereld, heeft al erg veel geld verdiend aan onze pensioenen. Foto: Flickr.com©

Hoge kosten

Als aangegeven waren de totale kosten van pensioenfondsen in 2018 8,4 miljard euro. Dat is opgebouwd uit pensioen­beheerkosten (1 miljard) en vermogensbeheerkosten (7,5 miljard). Pensioen­beheerkosten bestaan vooral uit administratiekosten. Verder worden accountants-, bestuurs-, toezichts- en actuariskosten ertoe gerekend. Deze kostenpost is substan­tieel, maar beter richt men zich op de vermogensbeheerkosten. Dat is met 7,5 miljard de grootste kostenpost.

Onder vermogensbeheer vallen niet alleen de ‘beheerkosten’ van financiële titels (aandelen en obligaties), maar ook de ‘bewaarkosten’, de ‘transactiekosten’ en overige kosten (bijvoorbeeld ‘advieskosten’). Kortom, elk te isoleren aspect van vermogensbeheer is geïsoleerd teneinde het afzonderlijk in rekening te brengen. Gedetailleerde kostenspeci­ficaties veranderen niets aan de uitkomst: uiteindelijk komen de 7,5 miljard euro voornamelijk ten goede aan beleggers en bankiers. Daarbij is ­ 7,5 miljard mogelijk een onderschatting. In 2014 noteerde De Nederlandsche Bank (DNB) althans: “DNB heeft tegelijkertijd aangegeven dat bij de beleggingscategorieën private equity en hedge funds het vermoeden bestaat dat nog niet alle kosten in beeld zijn gebracht.”

Pensioenfondsen stellen dat de kosten van 7,5 miljard relatief laag zijn. Fondsen presenteren hun kosten als percentage van het totaal belegd vermogen. Dat komt neer op circa 0,5 procent en met deze kostenpresentatie lijken de kosten laag. Deze kostenpresentatie is evenwel een keuze en mijns inziens een problematische keuze. Pensioenfondsen relateren zo een jaarlijks terugkerende kostenpost aan een in een eeuw opgebouwd beleggingsbedrag dat de kosten hooguit indirect beïnvloedt. Het wordt simpelweg niet ingewikkelder een aandeel in Shell te ‘beheren’, te ‘bewaren’ of te verhandelen als dat aandeel in prijs stijgt. De redenering van pensioenfondsen lijkt daarbij op de redenering van een huisjesmelker die een huurverdubbeling verdedigt door erop te wijzen dat de huur als percentage van de gestegen prijs van het huizenblok zo laag is. Huizenprijzen beïnvloeden echter de onderhouds­kosten van het huis niet. En een huurverdubbeling is ten opzichte van het inkomen van de huur wél hoog. Net zo is 7,5 miljard euro een hoog bedrag ten opzichte van bijvoorbeeld de premies.

De kostenhoogte komt mijns inziens duidelijker uit door die te relateren aan eveneens jaarlijkse kasstromen. De vermogensbeheerkosten zijn ruim ­23 procent van de jaarlijkse premie­gelden (in 2018 33,2 miljard euro). En vermogensbeheerkosten vormen 24,5 procent van de totale pensioen­uitkeringen (30.8 miljard). Sinds 2008 worden pensioenen jaarlijks gekort (of niet geïndexeerd), tot maximaal 2 procent. Een structurele vermogensbeheerkostenreductie van 0,62 miljard (oftewel ruim 8 procent van de kosten) was toereikend geweest om dat te voorkomen.

Wat levert het product ‘vermogensbeheer’ op?

Naar mijn ervaring vinden mede­werkers van pensioenfondsen of vakbonden de kosten weliswaar ook wel hoog, maar verdedigen zij die uiteindelijk toch met exact dezelfde recht­vaardigingsgrond als die door de financiële sector zelf gegeven wordt. Vermogensbeheer moet op een ‘vrije’ markt ingekocht worden en dat kost nu eenmaal geld. En goed vermogens­beheer kost helaas nog meer geld. Goede vermogensbeheerders zorgen voor hoge rendementen en daar is uiteindelijk elke deelnemer bij gebaat.

Op deze voorstelling van zaken valt veel af te dingen, bijvoorbeeld dat de vakbond zo berust in de chantagemacht van kapitaal. Hier richt ik me evenwel op de vraag of de aanname, als die al leidend zou moeten zijn, aantoonbaar is. Hebben fondsen met hogere kosten ook hogere rendementen? In 2018 is er geen positief verband. Sterker nog, het verband is negatief. Dit blijkt uit cijfers van DNB. Het onderling verband tussen vermogensbeheerkosten (inclusief transactiekosten) enerzijds en het rendement anderzijds is negatief (de correlatie is -0.11). Dit is wel een gemiddeld (lineair) verband, waarbij geen rekening gehouden is met andere factoren die het rendement beïnvloeden. In een eerdere studie doe ik dit laatste wel voor 2015-2017. Ook dan blijkt er geen verband. Kortom, meer geld voor vermogensbeheerders leidt niet (aantoonbaar) tot een hoger rendement. Dat alleen al zou reden moeten zijn vermogensbeheerkosten aanzienlijk te verminderen. Er zijn ook nog andere redenen.

Vermogensbeheer in feite publieke sector

Er is nog een reden om de jaarlijks aan de financiële sector overgemaakte 7,5 miljard euro af te wijzen. Het salaris van menig vermogensbeheerder is een veelvoud van dat van de minister-president. Het is niet zelden hoger dan dat van DNB-president Klaas Knot, de meestverdienende in de quasi-publieke sector. En uiteraard verdient bijna elke medewerker van de pensioenuitvoerders van ABP en PFZW beduidend meer dan wat ambtenaren en verpleeg­kundigen, voor wie zij heten te beleggen, verdienen.

Dit wordt, behalve door de vermeende prestaties van pensioenuitvoerders, gerechtvaardigd door de notie dat pensioenuitvoerders als APG en PGGM in de private sector opereren en dat salarissen daar door ‘de markt’ worden bepaald. Formeel is dat zo. Informeel is het flauwekul. Met de vele fiscale vrijstellingen, met de verplichte deelname van bedrijven en van deelnemers, en met de staat als werkgever bij het grootste pensioenfonds ABP is de pensioensector in feite publiek. Dan passen jaarsalarissen met vijf, zes en zeven nullen niet. De tegenwerping dat lagere salarissen tot een uittocht van ‘talent’ leidt, is weinig plausibel. Ten eerste zorgen de ver­onderstelde talenten niet voor hogere rendementen. Ten tweede weten DNB, het CPB, de AFM en het ministerie van Financiën ook capabele mensen te vinden voor weliswaar hoge, maar toch niet exorbitante salarissen.

Destructie van de aarde als verdienmodel

Tot slot is er nog een reden om de uitbesteding van vermogensbeheer aan te vechten. Zelfs als de kosten verlaagd zouden worden en de rendementen verhoogd kunnen worden, moeten deelnemers meer invloed hebben op concrete beleggingskeuzes van vermogensbeheerders. Afgaand op het rapport Still Dirty, Still Dangerous (2018), belegt ABP meer dan 10 miljard euro in de fossiele brandstoffensector. ABP blijkt met name vertrouwen te hebben in de winstgevendheid van Shell en Exxon Mobil. Die bedrijven kunnen echter alleen winst maken door de aarde op te warmen, de luchtkwaliteit te vermin­deren en de planten- en soortenrijkdom te decimeren. Beleggen in Shell is uiteindelijk speculeren op verdergaande exploitatie en daarmee voortgaande destructie van de aarde. Omgekeerd wordt de Shell-aanval op de aarde mede mogelijk gemaakt door de ABP-beleg­gingen. Als er één partij is die daar niet aan mee moet doen, zijn het pensioenfondsen. Fondsen beleggen immers deels ten behoeve van jonge deelnemers. ABP spaart nu voor de oude dag van deelnemers, jong én oud, door te speculeren op opwarming van de aarde. Met name voor jongeren is dat (levens)bedreigend. Cynischer wordt het niet. Deze levensvijandige beleggingen worden bedacht en uitgevoerd door vermogensbeheerders, waarbij het onvergeeflijk is dat pensioenfonds­bestuurders deze dodelijke beleggingen goedkeuren.

Tot slot

Er is alle reden de vermogensbeheer­kosten van pensioenfondsen aanzienlijk te verlagen. Dat lost niet alle pensioenproblemen op, maar verschaft wel financiële ruimte om premies te verlagen en/of uitkeringen te verhogen. Politisering van vermogensbeheer kan daarbij deelnemers verenigen rond een gemeenschappelijk belang en duidelijk maken dat deelnemers over het pensioenvermogen dienen te gaan.

Rest de vraag waarom vakbonden schromen om vermogensbeheer te thematiseren. Dat is wonderlijk en toch ook weer niet. Vakbonden hebben privati­sering, uitbesteding en finan­cialisering in het pensioendomein decennialang gedoogd, of er zelfs actief aan mee­gewerkt, al dan niet in ruil voor een concessie aan de cao-tafel. Zolang de rendementen hoog waren, leek dat ook geen kwaad te kunnen. Toen in 2008 de rendementen bubbels bleken, werden deelnemers gekort. En dus is het tijd dat vakbonden hun non-agressiepact met vermogensbeheerders opzeggen. Vermogensbeheerders hebben dat zelf eigenlijk allang gedaan, want zij hebben nooit bonussen hoeven inleveren en hun salarissen zijn blijven toenemen. Linkse partijen kunnen vakbonden helpen door het voortouw te nemen in de strijd tegen vermogensbeheerders. Met de verwerping van de eerder genoemde motie-Van Kent werd duidelijk dat de strijd niet in de Tweede Kamer alleen gewonnen kan worden. Druk van kiezers op partijen, van vakbondsleden op de vakbondstop en van deelnemers op fondsbesturen, is noodzakelijk. Het is dus zaak vermogensbeheer langdurig te politi­seren, zowel binnen als buiten het parlement, zowel binnen als buiten campagnetijd. 

Dit is een gastbijdrage van David Hollanders. Hij is econoom, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.