De participatiesamenleving als schaamlap voor sociale kaalslag

Dit jaar is het vijf jaar geleden dat het woord participatiesamenleving zijn intrede deed in het politieke en maatschappelijke debat. De participatiesamenleving was het liberale antwoord op de economische crisis en de rechtvaardiging van stevige bezuinigingen op de zorg, de sociale werkvoorziening en de bijstand. Maar hoe pakte het in de praktijk uit? Tijd voor een evaluatie.

‘Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.’

Koning Willem-Alexander tijdens de troonrede 2013

Tijdens de eerste troonrede van koning Willem-Alexander en de eerste Prinsjesdag van het kabinet-Rutte-Asscher, klonk daar opeens dat nieuwe woord: participatiesamen­leving. Een samenleving waarin mensen verantwoordelijk zijn en zich verantwoordelijk voelen voor hun eigen leven en dat van hun omgeving. ‘Wanneer mensen zelf vormgeven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land van zelfbewuste mensen’, aldus het toen net aangetreden kabinet van liberalen en sociaaldemocraten.

Mooie woorden, die echter de harde boodschap van bezuinigingen verhulden. Omzien naar elkaar werd het verplichte alternatief voor een overheid die taken zou afstoten en vooral kwetsbare burgers de kosten van de crisis zou laten betalen. En daarmee maakte het begrip eigenlijk meteen een valse start. Want alle mooie woorden ten spijt, komt de boodschap die met de bezuinigingen gepaard gaat toch vooral aan als: zorgt u maar goed voor uzelf, want de overheid is er niet meer voor u.

Illustratie: Marc Kolle

Mooie woorden, geen geld

De gevolgen zijn de afgelopen jaren dan ook navenant geweest. In de praktijk betekende participatiesamenleving voor mensen in de bijstand verplicht vrijwilligerswerk in ruil voor een uitkering en een lager bedrag per maand wanneer je met een uitkering met meerdere mensen op één adres woonde. Of je nu mantelzorg verleende of opgroeiende kinderen had die 18 werden of niet. In de zorg deed het keukentafelgesprek zijn intrede, wat in de praktijk toch vooral minder huishoudelijke hulp en andere zorg aan huis betekende. Tegelijkertijd moesten verzorgingshuizen de deuren sluiten en moesten mensen langer zelfstandig thuis blijven wonen – of dat in de praktijk nu kon of niet. En ook bij de sociale werkvoorziening betekende de participatiesamenleving toch vooral dat de broekriem moest worden aangehaald. Het mooie idee dat mensen met een arbeidshandicap bij gewone werkgevers aan de slag zouden gaan, werd nagenoeg onmogelijk doordat er tegelijkertijd 1,2 miljard euro bezuinigd moest worden op deze mensen. Mooie woorden, geen geld en nauwelijks resultaat, moet de conclusie zijn na drie jaar Participatiewet.

Toch ging de invoering van de verschillende voorgestelde maatregelen niet zonder slag of stoot. Neem bijvoorbeeld de kostendelersnorm, in de volksmond vaak de mantelzorgboete genoemd. Verschillende maatschappelijke organisaties schoten in het verweer tegen de gedachte dat mensen die naar elkaar omzien en voor elkaar zorgen, gekort zouden moeten worden op hun uitkering of AOW. In Amsterdam presenteerden zij een zwartboek met misstanden die het gevolg waren van deze maatregel. En deels hadden zij daarmee succes. Zo werden de scherpste randjes van de wet gevijld en werd de maatregel uiteindelijk niet ingevoerd voor mensen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Maar het is roeien tegen de stroom in.

De introductie van de participatiesamenleving en de daarmee gepaard gaande bezuinigingen werden door het kabinet vakkundig op het bordje van de gemeentes gelegd. In het kader van de decentralisaties werden deze verantwoordelijk voor de re-integratie van mensen zonder werk, de jeugdzorg en de langdurige zorg. Hiermee werd een ander – in principe mooi – beginsel misbruikt om pijnlijke maatregelen over de schutting te kieperen. Het idee dat gemeenten door lokaal slimmer te werken geld kunnen besparen, klopt in beginsel. Als je het geld dat je voor zorg, sociale zekerheid en onderwijs krijgt bij elkaar legt en dat vervolgens met de nodige vrijheid mag besteden, kun je met minder toe. Dat vraagt alleen een heel nieuwe manier van werken. Dat kost tijd en die tijd moet je ook gegund worden. Denemarken bijvoorbeeld maakte aan het begin van dit millennium eenzelfde soort decentralisatie door. Het duurde daar vijf jaar voordat de eerste kostenbesparingen zich voordeden. Het kabinet-Rutte-Asscher nam deze tijd helaas niet: de rigoureuze bezuinigingen waren nodig om het begrotingstekort te dichten. En daarmee werden gemeenten in de praktijk met schier onmogelijke opgaven opgezadeld.

Overheid moet bondgenoot zijn

Sterker nog, in de praktijk is het tegenovergestelde vaker het geval. In de criminologie bestaat er de zogenaamde broken glass theory. Deze theorie gaat er kort gezegd vanuit dat vuil extra vuil aantrekt. In wijken waar de overheid de openbare ruimte laat versloffen, ontstaat een gevoel van onveiligheid waardoor de inwoners van deze wijk minder snel geneigd zullen zijn om de handen ineen te slaan en op te komen voor de leefbaarheid van hun buurt. Terwijl als overheid en bewoners samen optrekken om de leefbaarheid van een buurt te verbeteren, er het meeste kans op succes is.

En juist daar is het de afgelopen jaren misgegaan. Een overheid die zich terugtrekt, kan burgers minder aanspreken op het gemeenschappelijk belang. Het morele leiderschap van de politiek vervaagt dan. En juist dat is wat onze tijd nodig heeft: politici die – of het nu landelijk is of lokaal – zich willen laten aanspreken op wat van ons allemaal is en vanuit hun verantwoordelijkheid met mensen samen kijken naar wat er praktisch moet gebeuren.

Een samenleving waarin iedereen kan meedoen vraagt om een meer actieve overheid, niet om een overheid die de boel op zijn beloop laat. Dan zullen er ook vanzelf mensen zijn die daaraan een steentje willen bijdragen. Niet omdat het moet, maar omdat de meeste inwoners van dit land vanuit zichzelf best bereid zijn om te kijken naar anderen. Daar hebben ze wel bondgenoten bij nodig. En als hun blik dan naar de overheid gaat en die geeft niet thuis, zal het animo om mee te doen ook afnemen.

Arjan Vliegenthart was de afgelopen vier jaar namens de SP wethouder Sociale Zaken in Amsterdam. Hij schreef over zijn ervaringen als wethouder het boek Onder Amsterdammers (2018).