Crisis in het polderparadijs

De Nederlandse Droom verkleurt, zoals een oude foto dat doet. Een foto met een gezin aan tafel, dat met hard werken een aangenaam middenklassebestaan heeft bereikt. De schooldiploma’s aan de muur tonen de mogelijkheden die hun kinderen hebben. De belofte dat we een samenleving opbouwen waarin kennis, macht en welvaart gespreid zijn, verbleekt. Dit is geen specifiek Nederlands fenomeen, de onvrede daarover evenmin. Het broeit. Zo nu en dan komt het tot uitbarsting, zoals in Frankrijk.

Foto: Spaarnestad photo / W.L. Stuifbergen ©

Nabij een Franse rotonde slepen een paar mensen een hekje de weg op. Getoeter van de vrachtwagen en auto’s wanneer de weg versperd wordt. Je hoort dat het meer instemmend getoeter is dan irritatie. Ondertussen maakt een oudere man, in de provi­sorische hut op de rotonde, koffie voor de activisten en sympathisanten. Het is in Frankrijk inmiddels een bekend tafereel. Het zijn de protesten van gewone mensen in gele hesjes. De aanklacht: machthebbers maken zich druk over het einde van de wereld, maar wij maken ons druk over het einde van de maand. En waar machthebbers het echt voor in de broek doen: twee derde van de Fransen steunt de activisten.

Het zijn niet de mensen die niks te verliezen hebben. Het gemiddelde inkomen van de gele hesjes is zo’n 1.700 euro per maand, blijkt uit onderzoek onder de demonstranten. Het zijn de mensen die in de afgrond staren. Zij verliezen al, of zien het verlies aankomen. En dat beïnvloedt je identiteit. Of zoals de filosoof Friedrich Nietzsche schreef: “Als je lang genoeg in de afgrond staart, dan staart de afgrond terug in jou.” Verder zijn het vooral mensen die het geld met hun hoofd verdienen, niet met hun handen. Een derde van de activisten heeft een beroep in de administratie, in de commerciële diensten, en dergelijke. Oftewel deze mensen werken overwegend in sectoren waar de vakbonden traditioneel slecht georganiseerd zijn. De grote gemene deler is dan ook een algemene verwerping van vakbonden en álle politieke partijen: 81 procent ziet geen enkele rol voor partijen in de protesten en 64 procent ziet de vakbonden liever gaan dan komen. Het collectief op straat en de politieke vertaling ervan in een collectieve wil, komen niet overeen.

Onvrede in de democratie

Het protest van de gele hesjes past in de golf van opstand in de westerse wereld van de afgelopen jaren. Zo hadden we Nuit Debout in Frankrijk, de Indignados in Spanje, de opstanden in Griekenland, de Londense rellen, de rellen in de Parijse banlieues en Occupy. Nieuwer is het met dedain wegzetten van deze protesten als populistisch gevaar of zelfs als een extreemrechtse oprisping. Dat dient niet alleen vooral de machthebbers, het miskent ook het structurele ressentiment in de westerse demo­cratie.

Met het stelsel en de instituties van de liberale democratie is daarentegen weinig mis, zo vindt een groot deel van de mensen. Uit het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) blijkt dat 86 procent van de kiezers de verkiezingen eerlijk vindt verlopen. Al jaren noemt zo’n 90 procent van de mensen democratie de beste regeringsvorm. Over politici denken mensen heel anders. Maar liefst 40 procent vertrouwt het parlement niet en 60 procent vertrouwt politieke partijen niet (NRC, 16-12-2018). Samengevat deugt het stelsel wel, maar de politiek niet.

Mede aan de basis daarvan staat de neoliberale wending van de sociaal­democratische partijen in de jaren tachtig en negentig. De Nederlandse PvdA en haar Europese zusters werden de facto sociaal liberalen. Het sociale beperkte zich tot ‘eerlijke kansen’, de uitkomsten deden er niet toe. De directe gevolgen daarvan kennen we. Onder meer de uitverkoop van de publieke sector – de drager van de beschaving – het uithollen van sociale zekerheid, loonmatiging en flexibilisering van arbeid. In het kielzog van deze koerswijziging lieten de sociaaldemocraten een grote groep kiezers politiek verweesd achter. In dezelfde beweging verdween de klassenstrijd van het publieke toneel. En als de verdediger van arbeiders­belangen ermee stopt, heeft het kapitaal vrij spel. In dit gat kon de SP in de jaren negentig opkomen, maar de klassenstrijd kwam er nog niet prominent mee terug op het publieke toneel. Maar tijden veranderen. Ongelijkheid tussen kapitaal en arbeid is niet langer de paria onder de politieke kwesties.

Ongelijkheid

Het woord middenklasse is eigenlijk altijd al een vreemde eend in de bijt geweest tussen de begrippen werkende klasse en kapitalistische klasse. Het woord poetst bij velen een werkers­klasse-achtergrond weg. Meestal worden met middenklasse geschoolde, werkende mensen bedoeld die redelijk tot goed betaald worden. Voor zover het woord betekenis had, is de middenklasse volgens de geograaf Christophe Guilluy echter aan het verdwijnen. Onder invloed van de globalisering worden de West-Europese samenlevingen herschikt tot een onderkant en een bovenkant. “De oude lagere middenklasse werd de onderkant. De veel kleinere upper-middleclass vormt met de oude elite de bovenkant”, zegt Guilluy in een interview in Trouw.

Dat zie je ook geografisch terug. Guilluy onderzocht twintig jaar lang de spreiding van mensen uit verschillende klassen in Frankrijk. Hij concludeert dat: “(...) de lagere middenklasse – arbeiders, kleine zelfstandigen en gepensioneerden – zich heeft verwijderd van de vijftien grote steden. Voor het eerst in de geschiedenis wonen ze in meerderheid – 75 à 80 procent – niet meer in die gebieden waar het geld echt wordt verdiend. De logica van de economie en de huizenprijzen heeft ze naar de periferie verdreven.” Het geglobaliseerde kapitaal heeft deze mensen niet nodig. Het is volgens hem een tendens in alle West-Europese landen, van Zweden tot Groot-Brittannië.

De Nederlandse vermogensstatistieken laten een vergelijkbare herschikking van de samenleving zien. De onderste 10 procent zakte in tien jaar tijd verder weg in de schulden. De 10 procent daarboven kwam in de schulden terecht. Van de 70 procent in het midden nam het vermogen af. De bovenste 10 procent ging er onder­tussen fors op vooruit, terwijl die überhaupt al flink boven de andere groepen uittorende. De financiële crisis van 2008 was niet meer dan een dipje in de groei van het vermogen van de top. De onderkant ligt in het water, het midden staart in de afgrond en de bovenkant zit hoog en droog.

Ook groeien de scheidslijnen langs onderwijsdiploma’s. We weten uit verschillende onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat hoger en lager opgeleiden gescheiden van elkaar wonen, een partner uitzoeken met hetzelfde onderwijsniveau als zijzelf en verschillende inkomens tegemoetzien in hun leven. Het scheiden van hun werelden gaat gepaard met het uiteenlopen van politieke voorkeuren. Dat verschil zien we bijvoorbeeld duidelijk terug in de steun voor het referendum. Tot 2015 was er onder hoog-, midden- en laagopgeleiden brede steun voor het referendum. Maar na het referendum over de Brexit en die over het associatieverdrag met Oekraïne, is de steun onder hoogopgeleiden verdampt, terwijl die onder middelbaar en laagopgeleiden hoog is gebleven.

Links populisme

Die groei in ongelijkheid is volgens de socioloog Wolfgang Streeck een logische uitkomst van kapitalisme. Hij stelt dat kapitalisme in de kern een ongelijke orde is. Een kapitalistische economie produceert namelijk grote verschillen in inkomen en status. Democratie is daarentegen een egalitaire kracht in de samenleving. Iedereen heeft een stem. Zo bestaat er een fundamentele tegenstelling tussen democratie en kapitalisme. Na de Tweede Wereldoorlog lukte het om kapitaal aan democratische banden te leggen. Maar door te globaliseren heeft het kapitaal zich daar vanaf eind jaren zeventig aan ontworsteld. Mensen aan de bovenkant plukken daar de vruchten van, of verwachten dat te gaan doen. De rest wordt bezorgd wakker uit de Nederlandse Droom. Dit is de onderstroom die als onvrede steeds meer komt boven­drijven.

De filosofe Chantal Mouffe stelt dat we in een ‘populistisch moment’ leven. Een moment waarin de dominante politiek kan veranderen, als gewone mensen zich ermee gaan bemoeien. Die mogelijkheid is er volgens haar doordat de westerse democratie hol is geworden. De kernwaarden van de liberale demo­cratie zijn vrijheid en gelijkheid, maar neoliberalisme bevordert alleen economische vrijheid. Het afwentelen van de crisis van 2008 op gewone mensen was daar voor velen het bewijs van. De neoliberale hegemonie is dan ook aan het wankelen sinds de crisis van 2008, zo stelt Mouffe vast.

Mensen staan nu op om hun eerlijke deel op te eisen. Onderliggend is volgens Mouffe de eis dat vrijheid en gelijkheid geen belofte meer zijn, maar werkelijkheid worden. De opstanden in de westerse wereld van de afgelopen jaren gaan dan ook telkens gepaard met een roep om échte democratie. Waar vrijheid en gelijkheid terrein winnen, moet kapitalisme inleveren. In For a Left Populism pleit Mouffe voor een links populisme. Waarbij linkse partijen gewone mensen als een ‘wij’ mobiliseren tegenover ‘zij’: de kleine groep machtigen. Waarbij socialistische partijen de belangen van werkers weer prominent in het publieke debat verdedigen. En waarbij we kapitaal beteugelen door democratie te versterken. De klassenstrijd wordt immers al gevoerd, maar kapitaal is al te lang aan de winnende hand. De vraag is: hoe lang nog?