publicatie

Tribune, 12/2005 - 'Ons leven is kapot'

‘Ons leven is kapot'

'We kunnen niet terug en we kunnen hier niet blijven. Wat moeten we?'

Tekst: Ronald Kennedy Foto: Rob Voss

Volgens minister Rita Verdonk is het uitzetbeleid een succes. Maar dat is een kwestie van goochelen met cijfers. Tachtig procent van alle uitgeprocedeerde asielzoekers verdwijnt ‘met onbekende bestemming' uit de statistieken – niet uit de samenleving. Kerkelijke instanties, krakers, hulporganisaties en particulieren proberen het leven van de toenemende stroom illegalen enigszins draaglijk te maken. Het is dweilen met de kraan open. ‘Als het nodig is, slapen mensen hier in het kantoor, op de grond.'

In de kloostertuin van de Zusters van Liefde in Eindhoven hangt een vredevlag pal naast een Jezusbeeld. Een zuster van ver in de zeventig – crucifix om de hals, keurige blouse en plooirok – veegt de herfstbladen van de patio. De zusters hebben naastenliefde niet alleen in het vaandel staan, ze belijden het ook. Al sinds 1987 is het klooster een toevluchtsoord voor vluchtelingen. In de keuken van het klooster maakt een zuster een praatje met een jong Afrikaans gezin, terwijl de koffie pruttelt. Vergeleken met een asielzoekerscentrum is dit een oase van rust en sereniteit.

‘De mensen zijn heel lief voor ons,' zegt Maryam, één van de vluchtelingen die in het klooster verblijft. ‘Maar ons leven is kapot. We kunnen niet terug, en we kunnen niet blijven. Wat moeten we?'

Samen met haar man Izaak is Maryam zes jaar geleden op de vlucht geslagen uit de Kaukasus. Door hun huwelijk – Maryam is islamitisch – werd het jonge stel persona non grata. ‘We waren niet meer veilig,' zegt Izaak die in zijn vaderland een succesvol bedrijf runde. Maryam: ‘Je verlaat niet zonder reden je huis, je werk en je familie.'

In Nederland kreeg het echtpaar twee dochters, Ruth (2) en Rachel (5). Die stellen moeilijke vragen. ‘Waarom koopt papa geen auto? Hebben wij ook een oma en opa? Waarom kunnen wij niet op vakantie?' Veel antwoorden heeft Maryam niet, wel zorgen. ‘Ik ben dankbaar dat we hier worden opgevangen, maar ik ben ook bang. Bang dat we straks weer op straat komen.'

Begin februari 2005 raakte het gezin officieel uitgeprocedeerd. Zonder pardon werd het op straat gezet. ‘We kregen vijftien minuten om onze kamer te verlaten. Daar stonden we met onze dochtertjes.' Het sneeuwde en het was snijdend koud die nacht.

Ruim twee maanden leefde de familie op straat, zwervend van adres naar adres. Het kost Maryam zichtbaar moeite over die periode te praten. ‘We leefden van giften van landgenoten met een asielstatus. Elke dag moesten we op zoek naar eten en een slaapplek. Het was koud en we hadden honger.' Ze haalt diep adem: ‘Ik weet niet hoe we het overleefd hebben.' ‘Geen plek, geen plek', die woorden lopen als een rode lijn door haar verhaal.

‘In vijf jaar tijd zijn we langzaam, beetje bij beetje, gestorven.'

Na de nodige omzwervingen kreeg het echtpaar een kaartje toegestopt, met het adres van de Pauluskerk in Rotterdam. Izaak grijpt naar zijn hoofd: ‘Oh, die Pauluskerk...' Maryam: ‘Er waren daar veel slechte mensen. Drugs en zo.' En er was een tekort aan bedden. Maryam: ‘Ik wikkelde mijn dochter in badlakens en liet haar op een tafel slapen.' Ze wijst naar de twee-jarige Ruth die op de muziek van ‘Jan Huigen in de ton' vrolijk door de kamer huppelt. Vijftien dagen heeft de familie in de Pauluskerk overnacht. Net als de verslaafden moest het gezin elke ochtend vroeg de kerk uit. Ze doolden door de stad, net zo lang tot de nachtopvang weer open ging. ‘We schuilden zo veel mogelijk in winkels om warm te blijven. Geen moeder wil dat haar kinderen aandoen.' Maryam vecht tegen de tranen. ‘Wie wil er nou vluchten? Alles achterlaten? Maar niemand gelooft ons. Na vijf jaar in Nederland hebben we niks.' Izaak zucht: ‘In vijf jaar tijd zijn we langzaam, beetje bij beetje, gestorven.'

Maryam bezoekt wekelijks een psychiater en ze slikt medicijnen. Echt helpen doet het niet. ‘Ik heb voor vijf jaar problemen in mijn hoofd, dat gaat niet weg met een pilletje of uurtje praten.' Als haar echtgenoot even de kamer uit is, praat ze openlijk over de spanningen in het gezin. Izaak heeft last van woedeaanvallen. ‘Dan schreeuwt hij tegen mij of de kinderen. Terwijl het een lieve, rustige man is.' Ze begrijp het wel, zegt ze. ‘Hier wordt een mens toch gek van? Als er geen problemen waren, zou ik meteen terug gaan. Maar we kunnen niet terug en we kunnen niet blijven. Wat moeten we?'

Volgens officieel onderzoek verblijven er in Nederland tussen de 65.000 en 91.000 illegalen. Maar illegalen laten zich niet gemakkelijk registeren. Volgens schattingen van deskundigen gaat het om meer dan 200.000 mannen, vrouwen en kinderen die hier officieel niet zouden mogen zijn. Een groeiend deel daarvan is afkomstig uit de reguliere asielprocedure. Volgens minister Verdonk van Vreemdelingenzaken – zij wil aantonen dat het uitzetbeleid een succes is – valt dat wel mee. 'Slechts' acht procent van alle illegalen zou uit uitgeprocedeerde asielzoekers bestaan. Vluchtelingenorganisaties hebben echter becijferd dat er jaarlijks 15.000 asielzoekers in het illegale circuit verdwijnen. Ze kunnen of willen niet terug naar het land van herkomst. Maar liefst tachtig procent van alle uitgeprocedeerde asielzoekers verdwijnt uit de statistieken. Ze worden geregistreerd als ‘MOB' (Met Onbekende Bestemming vertrokken) en ‘administratief verwijderd', zoals het in vakjargon heet. In de praktijk staan ze op straat – zonder eten, verblijfplaats of inkomen.

Het klooster van de Zuster van liefde in Eindhoven kreeg jaarlijks honderden vluchtelingen aan de deur, vertelt Willem-Jan van Wijk, coördinator van de Stichting Vluchtelingen in de Knel. De Stichting Vluchtelingen in de Knel heeft het werk sinds een aantal jaren overgenomen; de zusters konden de vraag om hulp niet meer aan.

In het klooster is nu nog één opvangadres voor een familie. In totaal kan de Stichting niet meer dan vijftig mensen onderdak bieden op verschillende plekken in Eindhoven. ‘Je moet dus, en dat is hard, keuzes maken,' zegt Van Wijk. ‘Eerste criterium is: hebben we plaats? Dan kijken we naar de procedure. Is er kans op een verblijfsvergunning? Je moet geen pure idealist zijn. Anders houd je het niet vol.'

De Stichting begeleidt op dit moment zo'n honderd gezinnen en alleenstaanden. De hulp varieert van opvang, het geven van taalles, tot het uitdelen van brood. Niet alle vluchtelingen zijn uitgeprocedeerd. Sommigen wachten op de uitslag van hun herhaalde asielaanvraag, hun verblijfsaanvraag vanwege medische redenen of hun ‘buiten schuldprocedure' (wanneer de ambassade van het land van herkomst tegenwerkt). De afloop van dergelijke procedures moeten ze op straat afwachten, zonder voorzieningen. Daarnaast bemiddelt Vluchtelingen in de Knel zo'n duizend keer per jaar bij het verkrijgen van medische zorg. ‘Veel vluchtelingen zijn depressief en hebben psychische problemen,' zegt Van Wijk. Maar er zijn ook mensen met ernstige fysieke problemen. ‘Laatst hebben we een nierpatiënt geholpen aan een dialysebehandeling.'

Achter het klooster staat een grote werkplaats met oude meubels van Emmaus. Die worden door de bewoners opgeknapt en verkocht aan belangstellende Eindhovenaren. ‘Verder worden we financieel gesteund door heel veel lieve mensen met het hart op de juiste plek.'

Door onderdak te verlenen aan illegalen, gaat de Stichting in tegen het landelijke asielbeleid. Van Wijk heeft daar weinig boodschap aan. ‘Als iemand jou om hulp vraagt en je weet dat als je weigert, de consequentie is dat die persoon op straat moet slapen, geef je wel érg weinig om je medemens. Dan kan iedereen wel zeggen dat het niet mag, mij interesseert dat niks. Als het nodig is, slapen mensen hier in het kantoor, op de grond.'

Is dit werk niet frustrerend? Van Wijk vindt van niet. ‘We hebben dit jaar acht mensen alsnog aan een status geholpen.' Maar dat is het niet alleen. ‘Een jongen die weer kan studeren, kinderen die we op een basisschool geplaatst krijgen. Alles wat een beetje helpt hun menswaardigheid terug te geven, noem ik succes.'

De vluchtelingenproblematiek is te veel gepolitiseerd, zegt Van Wijk spijtig. ‘John Locke, een van de grondleggers van het liberalisme, was zelf vluchteling. Hij heeft een groot deel van zijn werk in Nederland kunnen schrijven. En dan te bedenken hoe liberalen hier nu met vluchtelingen omgaan.'

Het honk van de linksradicale organisatie Fabel van de Illegaal in Leiden lijkt in niets op de stichtelijke omgeving van het klooster in Eindhoven. Toch hebben de activisten van krakersbolwerk Vrijplaats Koppenhinksteeg minstens één ding gemeen met de Zusters van Liefde. Ook zij proberen uitgeprocedeerde asielzoekers een menswaardig bestaan te bieden. En als het even kan een verblijfsvergunning.

‘Ik zit vaak alleen op mijn kamer. Denken. Niet aan de toekomst. Want dat is moeilijk. Het leven is kapot.'

Drie maanden geleden kwam de negentienjarige Esperanza uit Angola hier voor het eerst, tijdens de wekelijks inloopmiddag. Sindsdien is ze kind aan huis. In de leeskamer warmt ze zich aan een kacheltje en lacht zenuwachtig. ‘Ik lach heel veel om niet te huilen.' In Angola werden haar ouders vermoord. Drie jaar geleden kwam ze naar Nederland. ‘Mijn oom zei dat de Nederlanders me goed zou opvangen. Ik zou een huis krijgen, geld, eten en een verblijfsvergunning. Ik was pas vijftien, wist ik veel.' Het eerste Nederlandse woord dat ze leert, is ‘asiel'.

Omdat ze een minderjarig is, krijgt ze een voorlopig status. Maar de IND betwijfelt het vluchtverhaal van Esperanza en wil evenmin geloven dat ze pas vijftien is. In juli 2005 wordt ze uit het asielzoekerscentrum ‘verwijderd' en op straat gezet. De zogenaamde ‘leeftijdmachine', het omstreden botonderzoek waarvan de IND zich bedient, zou hebben aangetoond dat Esperanza veel ouder is dan ze zegt.

‘Ik kende maar één iemand die me kon helpen, een Angolees meisje in het AZC Groningen. Dus ging ik naar haar toe.' Op het AZC kan ze de kamer van haar vriendin niet verlaten. ‘Niemand mocht weten dat ik daar zat.' Een maand later raakt ook haar vriendin uitgeprocedeerd. Esperanza staat weer op straat. ‘Als meisje alleen voelde ik me niet veilig. Ik was bang dat iemand verkeerde dingen met mij zou doen.'

Na een lange omzwerving komt ze uiteindelijk in Leiden terecht, bij de Fabel van de Illegaal. Ze woont nu in een kraakpand en verdient wat geld als schoonmaakster. ‘Het liefst wil ik werken als kinderoppas', zegt ze. ‘Nog liever wil ik studeren, maar dat mag niet. Ik lees veel boeken om Nederlands te leren.' Zenuwachtig lachend: ‘Ik zit vaak alleen op mijn kamer. Denken. Niet aan de toekomst. Want dat is moeilijk. Het leven is kapot.' Kan ze niet beter terugkeren naar Angola? Ze schrikt: ‘Ik kan niet terug. Ik ben bang.'

‘Als je een leven op straat prefereert boven terugkeer naar je eigen land moet je wel erg wanhopig zijn.'

Ook de Fabel van de Illegaal wordt geconfronteerd met een groeiende vraag om hulp, vertelt medewerker Harry Westerink. ‘Het merendeel van de uitgeprocedeerde vluchtelingen verlaat Nederland niet, hoe graag de overheid dat ook wil.' Omdat asielzoekers steeds sneller worden afgewezen, verwacht hij dat de problemen alleen maar groter zullen worden. ‘Illegale prostitutie, besmettelijke ziekten als open TBC, bedelende kinderen of vrouwen die zich laten verkrachten voor een slaapplaats – het is nu al realiteit. De overheid is bezig een totaal verpauperde onderklasse te creëren.'

Geven organisaties als de Fabel van de Illegaal geen valse hoop aan uitgeprocedeerde asielzoekers, zoals Verdonk beweert? ‘Het is precies andersom,' vindt Westerink. ‘De overheid schept wanhoop voor mensen die toch al wanhopig zijn.' Het besluit om in Nederland te blijven, wordt niet ingegeven doordat er opvangplekken zoals de Fabel bestaan, meent Westerink. ‘Als je een leven op straat prefereert boven terugkeer naar je eigen land, moet je wel érg wanhopig zijn. Wij proberen dat leven wat dragelijker maken. Door te zoeken naar woonruimte, wat inkomsten of een betrouwbare arts. Veel meer kunnen wij ook niet.'

Niet alleen kerken, krakers, of hulporganisaties zetten zich in voor uitgeprocedeerde vluchtelingen. Ook verontruste burgers ontpoppen zich als barmhartige Samaritaan. Neem Wim van Staveren en Ineke Goedhart, vijftiger die je niet onmiddellijk met hulp aan vluchtelingen associeert. Wim draagt een stropdas en Ineke een parelketting. Tot voor kort waren het onbekenden voor elkaar. Maar ze bleken zich allebei te hebben ontfermd over de Koerdische familie Kurmanji, afkomstig uit Syrië. ‘Meneer Kurmanji bezorgde bij ons de krant', legt Ineke Goedhart uit, terwijl ze thee inschenkt en koekjes presenteert. ‘We maakten een praatje. Toen vertelde hij over het asielzoekerscentrum en hoe hij daar terecht was gekomen.' Van Staveren: ‘Je schrikt je een ongeluk als je hoort wat die mensen allemaal hebben meegemaakt.'

Van Staveren en Goedhart zijn allebei gelovig en bezoeken op zondag de kerk. Goedhart: ‘Toen we Balkenende als premier kregen, was ik ervan overtuigd dat de situatie voor vluchtelingen zou verbeteren. Hij leest dezelfde Bijbel als ik, maar hij leest hem anders. Jezus zegt dat wat je voor Zijn minste broeders doet, je ook voor Hem doet.' Van Staveren vult aan: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt...'

Bijgestaan door dochter Dunya, een stoere vijftienjarige tiener, vertelt Irina Kurmanji hoe de situatie voor de Koerden steeds moeilijker werd in Syrië. Ze laat de littekens op haar armen zien, resultaat van een ‘bezoek' van de veiligheidsdienst. In 1999 besluit de familie Kurmanji met hun drie kinderen te vluchten. De oversteek naar Italië kostte

zevenduizend euro, ‘daarvoor hebben we ons huis en alle bezittingen moeten verkopen'.

‘Wat heeft leren nog voor zin? We moeten toch weg.'

In Nederland hoopt de familie een nieuw leven te kunnen opbouwen, maar ze belandt van de regen in de drup. De oudste zoon Mohammed droomde ervan vliegtuigingenieur te worden, maar nu is hij elk weekend high, vertelt zijn moeder. Zijn zus Dunya, droogjes: ‘Hij is achttien geworden en mag niet meer naar school. Hij had zoveel potentie, maar nu...' Dunya maakt zelf ook geen huiswerk of repetities meer. Ze is overgestapt van Havo naar Vmbo. ‘Ook dat verpest ik een beetje. Wat heeft leren voor zin? We moeten toch weg.' Het gezin is uitgeprocedeerd en moet op 22 december het asielzoekerscentrum – en Nederland – verlaten.

Dunya's broer van zestien is sinds het suikerfeest spoorloos. In wilde paniek is hij op de vlucht geslagen tijdens een politiecontrole. Ineke Goedhart: ‘Met die brand op Schiphol hád Irina het niet meer. Ze weet niet waar haar zoon is. Misschien zat hij wel op Schiphol in de gevangenis! Dat doet wat met een moeder hoor.' Mevrouw Kurmanji huilt zachtjes: ‘We zijn uit Syrië gevlucht op zoek naar een beter leven. Maar nu is een van mijn zoons verdwenen, de ander is aan de drank en de drugs en ik heb steeds ruzie met mijn man. Hij zegt dat ze ons in de gevangenis gaan zetten, net zo lang tot ze ons kunnen terugsturen naar Syrië.'

Als het Wim van Staveren en Ineke Goedhart ligt, zal het zover niet komen en blijft de familie Kurmanji hier. Van Staveren is desnoods bereid om zijn schuur af te staan. ‘Ik haal de spullen er uit en zet er zo wat bedjes in.' Ineke Goedhart en haar man hebben het zelf niet breed, maar dat zal hen niet beletten de familie Kurmanji financieel te ondersteunen. Ze slaat haar arm om Irina heen. ‘We laten jullie niet in de steek hoor,' zegt ze.

‘Het is niet eerlijk. Je laat mensen vijf jaar aan onze samenleving snuffelen en dan pak je het weer van ze af,' foetert Van Staveren. ‘Wat moet er van zo'n meisje terechtkomen?' zegt hij, wijzend op Dunya. ‘Ik kan maar beter dood zijn,' reageert ze heftig, ‘dit is geen leven om te leven.' Even wordt het heel stil in de kamer.

Inhoud