publicatie

Spanning, juni 2006 :: De PvdA en Groenlinks na het referendum

Spanning • juni 2006

Ondertussen bij de buren …

De PvdA en GroenLinks na het referendum

Het overdonderende ‘Nee’ van 1 juni 2005 heeft de linkse voorstanders van de Europese Grondwet in een lastig pakket gebracht. Een meerderheid van het linkse electoraat keurde de Europese Grondwet af. Het afgelopen jaar is het Europa-debat in GroenLinks en de PvdA op gang gekomen. GroenLinks maakt enkele nieuwe keuzes, maar blijkt grotendeels vast te houden aan de oude koers. De PvdA is kritischer geworden over Europa.

Tekst: Arjan Vliegenthart

GroenLinks: vasthouden aan de oude lijn?

Bij GroenLinks werd de eerste maanden na het referendum nog een aantal steken onder water gegeven naar de SP. Zo verweet GroenLinks-Europarlementariër Joost Lagendijk in de Volkskrant van 7 juli 2005 dat de SP vooral ‘de nationale trom’ roerde en dat dit een linkse samenwerking in de weg stond. Tijdens de Grondwetcampagne had GroenLinks al speciale aandacht gehad voor de SP-kiezer, zoals bleek uit een in juni 2005 verschenen evaluatierapport. De partij had verwacht dat veel SP’ers zich niet thuis zouden voelen in het kamp van Wilders en andere nationalisten en daarom uiteindelijk toch vóór de Grondwet zouden stemmen. Deze bleek echter een misrekening. Doordat de SP het gezicht van de ‘Nee’-campagne werd, voelden juist veel progressieve GroenLinks-kiezers zich aangetrokken tot de argumenten van de SP. Weliswaar stemde een krappe meerderheid van de GroenLinks-kiezers voor de Europese Grondwet, maar meer dan 45 procent stemde tegen het Grondwettelijk Verdrag.

Dat GroenLinks zoveel Europacritici herbergt, is op zichzelf helemaal niet verwonderlijk. GroenLinks is lange tijd zeer kritisch geweest over het proces van Europese integratie. De partij stemde in 1992 tegen het Verdrag van Maastricht en deed in 1997 hetzelfde bij het Verdrag van Amsterdam. Pas met het Verdrag van Nice in 2000 ging de partij om. Nog een stevig deel van de achterban is echter zeer kritisch over het Europese integratieproject, dat volgens hen toch in de eerste plaats het internationale kapitaal en bedrijfsleven dient. De afgelopen tijd kwam daar nog kritiek bij uit een andere hoek. Zo pleitte politicoloog en GroenLinks-Statenlid Harmen Binnema in de Helling, het blad van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, voor ‘gezonde euroscepsis. De linkse kiezers zitten volgens hem helemaal niet te wachten op meer Europa. ‘Deze linkse kiezers vinden dat problemen van werkeloosheid, armoede en vergrijzing geregeld horen te worden binnen de eigen verzorgingsstaat.’

In de onlangs verschenen GroenLinks-memo Vrij Europees houdt de partij echter grotendeels vast aan de vóór het referendum gekozen koers: ‘GroenLinks staat voor een unie die ambitieus voortbouwt op de reeds geboekte resultaten bij de aanpak van milieuproblemen en voedselschandalen. Een unie die doorwerkt aan een gemeenschappelijke rol op het wereldtoneel.’ GroenLinks blijft dan pleiten voor een sterk Europa, dat echter wel democratischer en socialer moet worden. Daarnaast wordt in de memo gepleit voor een ‘Handvest van nationale bevoegdheden,’ beleidsterreinen waarop de Europese Unie niets te zeggen zou moeten hebben. Hierbij denkt de partij bijvoorbeeld aan het Nederlandse softdrugsbeleid en kwesties zoals abortus en euthanasie, maar ook aan de sociale zekerheid en de publieke diensten.

De PvdA: een voorzichtig omdenken?

De PvdA heeft na het Europees referendum een opmerkelijke ommekeer gemaakt. De sociaal-democraten zijn samen met de christen-democraten de motor geweest achter het Europese integratieproces. De partij stemde in het verleden altijd vóór Europese verdragen. Toch bleek tijdens de campagne al dat een groot deel van de achterban serieuze bedenkingen had bij het grondwettelijk verdrag. De partij promootte weliswaar de grondwet, maar wilde tegelijkertijd ook weer niet te veel in hetzelfde kamp belanden als de regering Balkenende. Het resultaat is bekend: de PvdA-kiezers hebben in juni vorig jaar in grote meerderheid, met maar liefst 63 procent, tegen de Europese Grondwet gestemd. Bij geen enkele andere partij was de eigen kiezer het zo massaal oneens met het partijstandpunt.

In reactie op dit ‘Nee’ kregen de stemmen binnen de PvdA die kritisch waren over het huidige Europese integratieproject het afgelopen jaar een zwaarder gewicht. Het Europa-programma van de partij is bijgebogen in een minder ambitieuze en meer realistische richting. Prominent lid en Buitenhofcommentator Ronald Plasterk had zich al tijdens de campagne tegen de Europese Grondwet uitgesproken en schrijft nu mee aan het partijprogramma voor 2006. daarnaast publiceerde de PvdA in oktober 2005 de discussienota Europa: Vertrouwen Herwinnen. Hierin komt duidelijk naar voren dat de PvdA een kritischere houding ten opzichte van de Europese Unie zou moeten innemen. Het ‘Nee’ tegen de Grondwet ‘heeft onmiskenbaar tot gevolg gehad dat de politiek, ook de PvdA, weer met beide benen op de grond is gezet.’ De partij pleit onder meer voor het versterken van de rol van nationale parlementen, die als ‘poortwachter’ moeten optreden bij Europese besluitvorming. De politieke discussie zal volgens de PvdA veel vaker op het nationale terrein gevoerd moeten worden en niet via de achterdeur van Europa. Daarnaast dient de interne markt minder dominant te worden. Onder het mom van de interne markt zijn volgens de partij veel te veel competenties naar Brussel toegeschoven, ook als zaken prima op nationaal niveau geregeld hadden kunnen worden.

Perspectieven voor linkse samenwerking

Wat betekenen deze ontwikkelingen nu voor de linkse samenwerking? Hoewel het duidelijk is dat de verschillende partijen wel degelijk andere accenten leggen, zijn er tal van terreinen waarop samenwerking wel degelijk mogelijk is. Kort na het referendum pleitten GroenLinks-senator Leo Platvoet, PvdA-kamerlid Diederik Samson en Tiny Kox in de Volkskrant al voor verdere samenwerking: ‘Linkse partijen die in de afgelopen campagne tegenover elkaar stonden, kunnen nu gaan werken aan voorstellen voor een democratischer, socialer en groener Europa’.

Een aantal thema’s springt daarbij met name in het oog. Neem nu de Lissabon-agenda, die van de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende economie moet maken. De beleidsdoelstellingen van deze Lissabon-agenda vormen op dit moment het hart van het Europees economisch beleid van liberalisering en deregulering. En juist hier kunnen de drie partijen zich vinden in een gedeelde kritiek, die ook door andere maatschappelijke organisaties wordt gesteund. Zo bekritiseerde Harry van Bommel de Lissabon-agenda in het Friesch Dagblad van 27 april 2006, onder meer omdat deze strategie leidt tot een ‘afkalving van de publieke sector en tot inperking van de mogelijkheid van lidstaten om eigen beleid te voeren.’ PvdA-kamerlid Frans Timmermans, in de campagne voor de Europese Grondwet één van de meest uitgesproken ‘ja’-stemmer, lijkt Van Bommel’s visie grotendeels te onderschrijven. In een artikel in Socialisme en Democratie, het blad van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, schrijft Timmermans dat het doel om Europa tot de meest dynamische economie in de wereld te maken ‘geen doel is, maar een middel’: ‘Het zal de gemiddelde Europeaan namelijk volstrekt koud laten of wij de meest dynamische economie hebben… Europese burgers zijn er slechts geïnteresseerd in de vraag of wij in de globalisering kopje onder gaan. Of dat de overheden van de Europese landen er in slagen duurzaam de zekerheden overeind te houden die wij allemaal belangrijk vinden.’ Ook GroenLinks en de FNV keerden zich tegen de Lissabon-agenda. De FNV was bijzonder kritisch over de werkgroep die onder leiding van oud-premier Wim Kok de Lissabon-doelstellingen moest evalueren. De FNV was vooral bezorgd over de buitengewoon grote aandacht binnen deze werkgroep voor het vergroten van het concurrentievermogen van de Europese Unie en de constante vergelijking met de Verenigde Staten. In plaats van naar Amerika is de FNV er voor om meer naar de Scandinavische landen te kijken, die een veel stevigere welvaartsstaat combineren met economische groei. Ook Bos stelde zijn partij dit ‘Scandinavische model’ tot voorbeeld.

Ook op andere terreinen, zoals het versterken van de democratische controle op het besluitvormingsproces en de noodzaak voor een heldere afbakening van nationale bevoegdheden kunnen de drie linkse partijen elkaar vinden. Daarbij moeten we ook tegelijk realistisch zijn. Over de uiteindelijke vorm van de Unie verschillen de partijen van mening en ook op belangrijke thema’s zoals de vraag of Europa zich als wereldmacht ten opzichte van de Verenigde Staten zou moeten profileren scheiden de geesten. Maar een jaar na het referendum lijken op Europees gebied de mogelijkheden tot samenwerking groter dan men op het eerste gezicht zou verwachten.

Inhoud