Hoe we de zeggenschap over onze energie kwijtraakten

De liberalisering van de energiemarkt kreeg in Nederland vorm met de Elektriciteitswet (1998) en de Gaswet (2000) onder het tweede ‘paarse’ kabinet (1998-2002). Net als bij de post en de telefonie ging Nederland bij het privatiseren van energiebedrijven veel verder dan andere Europese landen. Ondanks waarschuwingen van onder andere de SP, werd de zeggenschap over onze energie voor een belangrijk deel weggegeven. Daar plukken we nu de wrange vruchten van.

Begin jaren negentig waren de elektriciteitsbedrijven nog bijna allemaal in handen van lokale en provinciale overheden. Hun aantal was in de loop van de jaren negentig wel flink afgenomen door schaalvergroting en fusies. Bij de invoering van de Elektriciteitswet in 1998 waren er nog vier grote spelers over. Tot die tijd zorgden de nutsbedrijven voor de hele stroomketen, van productie, transport en distributie via het net, tot levering aan bedrijven en huishoudens. Dat moest anders vond de Europese Commissie. Er moest een einde komen aan het ‘natuurlijke monopolie’ van de geïntegreerde nutsbedrijven en de energiemarkt moest geliberaliseerd worden. Meer concurrentie zou tot meer efficiëntie en lagere prijzen leiden.

 

De SP voert actie tegen de verkoop van Nuon.

Nederland loopt voorop

Met de Elektriciteitswet uit 1998 en de Gaswet uit 2000 gaf de Nederlandse regering gehoor aan die oproep uit Brussel. De Elektriciteitswet zorgde ervoor dat de productie en levering van elektriciteit aan de Europese markt werden overgelaten, en de Gaswet regelde de liberalisering van de gasmarkt. Nederland liep daarmee voorop in Europa. De gedachte was dat aansluiting bij de Europese markt goed zou zijn voor onze economie, want Nederlandse energiebedrijven konden dan op een grotere markt actief zijn. En als klein land met een kleine thuismarkt moest je volgens het kabinet wel voorop lopen, want anders miste je de boot. Ook in de Tweede Kamer was er veel steun voor het liberaliseren van de energiemarkt. Alleen de SP en GroenLinks waren tegen. Toen de productiebedrijven voor elektriciteit al snel in buitenlandse handen kwamen, namen de zorgen in de Tweede Kamer echter toe. Want wat als niet alleen de productie in buitenlandse handen kwam, maar ook de netwerken? Zou de leveringszekerheid dan nog wel gegarandeerd zijn? Sinds 1998 was staatsbedrijf TenneT verantwoordelijk voor het beheer over het landelijke transportnet voor het elektriciteitsverkeer, maar ook dit bedrijf stond op de nominatie om geprivatiseerd te worden. Dat mocht niet gebeuren, vond een meerderheid in de Tweede Kamer. De infrastructuur voor het transport en de distributie van elektriciteit werden als te belangrijk gezien om aan de markt over te laten. Zeer tegen de zin van VVD-minister Jorritsma van Economische Zaken, riep de Tweede Kamer op tot een privatiseringsmoratorium. Totdat er een definitieve wettelijke regeling was, mochten de energiebedrijven niet verder geprivatiseerd worden. Die regeling kwam er uiteindelijk met de Wet Onafhankelijk Netbeheer (ook wel de Splitsingswet genoemd) van minister Laurens-Jan Brinkhorst (D66). De wet schreef een harde splitsing voor tussen productie, leverantie en distributie van elektriciteit. De productie en leverantie mochten vermarkt worden, de netwerken moesten in overheidsbeheer blijven. Voor de geïntegreerde nutsbedrijven betekende dit dat zij hun netwerkbedrijven moesten overdragen aan de landelijke netbeheerder TenneT.

Het gelijk van de Eerste Kamer

Na een lange discussie stemde de Tweede Kamer in 2006 met het splitsingsvoorstel in. De Eerste Kamer was echter een stuk kritischer. De senaat vroeg zich af of Nederland zichzelf met dit voorstel niet in de vingers sneed. Een dergelijke harde splitsing werd namelijk niet door Brussel geëist en in andere Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland, waren de energiebedrijven nog stevig in handen van de overheid. Op deze manier zou het wetsvoorstel vooral tot meer machtsconcentratie leiden bij enkele Europese energiereuzen en zou Nederland de controle over zijn eigen energiebedrijven kwijtraken. De Eerste Kamer wilde daarom dat het splitsingsvoorstel werd uitgesteld. Maar minister Van der Hoeven (CDA), die Brinkhorst was opgevolgd als minister van Economische Zaken, wilde daar niet van weten en liet het voorstel begin 2007 in werking treden. De nutsbedrijven Eneco en Delta probeerden de wet nog via de rechter tegen te houden, maar tevergeefs. Ook zij moesten hun netwerkbedrijven afsplitsen.

Ondertussen wilden de provincies en gemeenten hun aandelen in de publieke energiebedrijven verkopen. De SP, die zich altijd al had uitgesproken tegen de liberalisering van de energiemarkt, voerde met de leus ‘Ze zijn nuts! campagne tegen de op handen zijnde verkoop van Nuon en Essent. Ondanks veel steun onder de bevolking voor de campagne, ging de verkoop van twee van de grootste publieke energiebedrijven toch door. Nuon kwam in 2009 in handen van het Zweedse staatsbedrijf Vattenfall, Essent werd in hetzelfde jaar eigendom van het Duitse RWE (om in 2019 te worden doorverkocht aan het Duitse E.ON). Alleen Eneco, het derde grote publieke energiebedrijf, bleef aanvankelijk in handen van gemeenten en provincies. Totdat ook dit nutsbedrijf in 2019 werd verkocht aan de Japanse bedrijven Mitsubishi en Chubu Electric Power. Zo verloor Nederland de zeggenschap over zijn belangrijkste energiebedrijven, waardoor het veel lastiger is geworden om te sturen op zaken als betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid.

Om weer grip te krijgen op de energierekening, om te voorkomen dat de leveringszekerheid in gevaar komt, en om de duurzaamheidsambities te kunnen realiseren, is het van groot belang dat de overheid de grote energiebedrijven weer in publieke handen neemt. Dan maak je van energie weer een publiek goed, in plaats van een commercieel product waar winst op te halen valt.