Hoe we voorbij het neoliberalisme komen

Hoe vaak is het neoliberalisme al wel niet doodverklaard? In ieder geval vaak in de financiële crisis van 2008 en met de komst van de coronacrisis al voordat er een crisis was. De een na de ander verklaart het einde van het neoliberale tijdperk. Vaak al zonder dat er werkelijk veranderingen in gang zijn gezet. De wens is toch maar al te vaak de vader van de gedachte. Serieuze socialisten verdoen hun tijd met dit wensdenken. Voor socialisten die het menens is moet wensdenken plaatsmaken voor plannen.

Er waart weer eens een spook door Europa. Het blijkt vooral een dodelijk virus in plaats van sociale verandering. Opnieuw blijkt het erg verleidelijk om grote gebeurtenissen aan te grijpen om een wens tot werkelijkheid te verklaren. Maar het voortschrijden van de geschiedenis is een grillig proces. Voorspellingen zijn uit den boze. Zeker op een moment dat alle ingrediënten waar de voorspellingen op gebaseerd zijn door elkaar gehusseld worden - dat is wat crises doen. Zij breken met het verleden doordat een grote en plotselinge verandering elk extrapoleren op basis van het verleden zinloos maakt. Er is nog helemaal niet te overzien welk effect die grote verandering op alle aspecten van het leven heeft. Een crisis is onzekerheid. Dat is waarom dogma’s sneuvelen midden in een crisis. Voor een dogma is toch enigszins de verwachting nodig dat de wereld ongeveer voortgaat zoals die al is.

Nu dogma’s uit de weg gaan, is de hamvraag: hoe komen we voorbij het neoliberalisme?

Het probleem neoliberalisme

Elk plan voor verandering begint met een analyse van het probleem. Het grootste probleem van neoliberalisme in onze tijd is de gierende ongelijkheid. De herverdeling naar boven voert alsmaar de druk op om gewone mensen langzaam maar zeker steeds meer te ontnemen. In de geïndustrialiseerde landen is de toename van onzekere contracten, het achterblijven van loon en het ontoegankelijker worden van publieke diensten hierop terug te voeren. Wereldwijd worden hele samenlevingen verarmd, door belastinginkomsten via belasting­paradijzen weg te sluizen en bestaansvoorzieningen te ondermijnen.

Het is duidelijk dat de middenklasse in veel westerse landen nog altijd comfortabel in het zadel zit. Maar de ontwikkeling dat bijvoorbeeld in de VS steeds minder mensen zich tot de middenklasse mogen rekenen, bevestigt dat uiteindelijk de middenklasse hier ook niet veilig is.

Het onttrekken van welvaart aan gewone mensen, waar een kleine groep superrijken beter van wordt, is een tijdbom onder de democratie. Ook met vrije politiek en verkie­zingen, is er geld nodig om te winnen en invloed te krijgen. Naarmate een kleine groep steeds meer geld heeft en de grote groep daaronder relatief steeds minder, is de kleine groep superrijken steeds beter in staat om politieke invloed te verkrijgen. Dat ondermijnt de legitimiteit van de democratie, die juist nodig is om de democratie te laten werken. Ook de legitimiteit van het economisch stelsel verdwijnt als een kleine groep er superrijk van wordt en de rest moet vechten om de kruimels.

De kern van het neoliberale project was en is de winstgevendheid van bedrijven opvoeren, vooral door kapitaal in enkele handen te concentreren. Want als de mensen aan de top maar genoeg geld hebben, dan kunnen zij grote investeringen doen, zodat er werk en welvaart voor de rest komt. Die belastingvoordelen en stijgende topinkomens kwamen echter niet met een verplichting om te investeren. Daarom hebben de superrijken zich in toenemende mate kunnen terugtrekken. Hun welvaart wordt buiten de grenzen gestald, in belasting­paradijzen, en zijzelf trekken zich op exclusieve plaatsen terug met andere superrijken.

De superrijken bedreigen zo onze samenlevingen. Dit vereist antwoorden die het neoliberalisme voorbijgaan.

Sterke ideeën

Om te beginnen hebben we duidelijke en sterke ideeën nodig over de toe­komst die we willen. Zonder doel is er geen goede strategie mogelijk, dan is het vooral heel veel werken terwijl het een verrassing is waar je uitkomt. Toch is dat maar al te vaak wat we doen. Wat dat betreft kunnen we veel leren van de jongeren die in de jaren negentig in verzet kwamen tegen de Servische dictator Slobodan Milošević. Wat velen niet lukte, wist hun beweging Otpor gedaan te krijgen: met massale acties de Servische oppositie verenigen en Milošević verdrijven. Een aantal leiders van Otpor documenteerden wat ze daarbij leerden en richtten CANVAS op (Center for Applied Nonviolent Action and Strategies – op www.canvasopedia.org verzamelden ze veel nuttige informatie).

Een belangrijk element dat Otpor aan de overwinning hielp, was het inzicht dat je eerst moet bedenken wat het grote doel is en van daaruit terugredeneren naar wat er nu moet gebeuren. Zij maken onderscheid in drie belangrijke stappen: 1) het grote doel, 2) de campagnes waarmee het doel bereikt wordt en 3) welke specifieke acties in die campagnes gedaan worden.

Eerst weer even terug naar de probleemanalyse.

Om de problemen van het neoliberalisme te overwinnen zijn fundamentele veranderingen nodig. De ongelijkheid moet verkleind worden om de legitimiteit van de democratie te behouden en een beter economisch stelsel te krijgen.

Een belangrijke oorzaak voor de groeiende ongelijkheid is het achterblijven van de lonen bij de sterk gestegen dividenduitkeringen aan aandeelhouders. Sinds 1980 zijn de lonen slechts met een factor 1,5 gegroeid, terwijl de dividenduitkeringen stegen met een factor 11. Om de ongelijkheid te verkleinen moeten de lonen significant omhoog, ten koste van dividenduitkeringen. Ook internationaal stijgt de ongelijkheid. De concentratie van geld in handen aan de top leidt bij de armsten tot een steeds groter gebrek.

Er is een belangrijke reden voor het achterblijven van de lonen bij de groei van dividenduitkeringen. De aandeelhouders beslissen zelf in de aandeelhoudersvergadering over hun beloning, terwijl de eigenaars over de lonen van medewerkers meebeslissen in de onderhandelingen voor een cao. Om gelijkheid te bevorderen is hier een antwoord op nodig dat neolibe­ralisme niet kan bieden. Medewerkers moeten daarvoor mede-eigenaar worden.

Tot slot, als het over ongelijkheid gaat, moeten we het ook over belasting hebben. De staatsschuld is sterk gestegen tijdens de coronacrisis. De meeste partijen zijn het er inmiddels wel over eens dat het niet kan om deze crisis te laten betalen door de publieke sector, zoals dat gebeurde met de financiële crisis van 2008. De uitweg is om niet de uitgaven te verminderen, maar de inkomsten te vergroten. Kapitaal is jarenlang steeds minder belast en arbeid steeds meer. Nu veel bedrijven desondanks op de been worden gehouden in de coronacrisis, is het een kwestie van solidariteit om kapitaal in het vervolg weer te laten bijdragen door hogere belastingen te innen. Zo voorkomen we dat opnieuw de publieke sector opdraait voor een crisis, terwijl onder andere juist de zorg het leven op de been hield tijdens de coronacrisis.

Terug naar Otpor. Hun drie-stap – het terugredeneren van het grote doel naar het nu – is voor de SP met deze analyse als volgt in te vullen.

  1. Ons grote doel is socialisme als vervanger voor neoliberalisme. Socialisme waarin vrijheid, gelijkheid en solidariteit gelden. Het zal altijd een discussie zijn wanneer en of dat doel behaald is. Daarentegen vestigde Margaret Thatcher het neoliberalisme in Groot-Brittannië in tien jaar. Dan moeten wij ons doel in zo’n vijftien jaar kunnen bereiken, vanaf het moment dat we het tij mee hebben.
     
  2. Om dat te bereiken moet er een aantal fundamentele veranderingen plaatsvinden. Daar hebben we campagnes voor te voeren en te winnen. Zoals uit de bovenstaande analyse volgt, zijn dat campagnes die de machtsverdeling tussen kapitaal en arbeid verschuiven. Denk aan medewerkersdemocratie in bedrijven, aan systematisch hogere lonen ten koste van dividenduitkeringen, aan het uitbannen van onzekere contracten, aan een sterke publieke sector en aan een ander belastingstelsel dat kapitaal belast in plaats van arbeid. 

    Als we dit bereiken zijn we van het neoliberalisme af en op z’n minst een goed eind op weg naar socialisme, als we daar dan niet al zijn. Voor dergelijke campagnes is focus en toewijding nodig. Het kan niet allemaal tegelijk, al is het maar omdat de campagnes dan met elkaar concurreren om de aandacht. Als we voor elke campagne drie jaar de tijd nemen, dan hebben we voor deze vijf campagnes dus vijftien jaar nodig.
     
  3. De volgende stap in het terug­redeneren is het maken van specifieke plannen per campagne. Voor elke campagne moet een duidelijk plan geformuleerd worden hoe deze in een beperkte tijd te winnen is. De belangrijkste onderdelen daarvoor zijn: hoe we invloed krijgen, met welke mensen we dat doen, op welke alternatieven, welke machthebbers beïnvloed moeten worden om de alternatieven werkelijkheid te maken, welke tegenstanders we daarbij aantreffen, op welke aspecten in de campagne we de focus leggen en hoe parlementair en buitenparlementair werk elkaar versterken.

Hoe we die oplossingen werkelijkheid maken

Invloed
Dan kijken we eerst naar onze eigen partij. De SP is niet vanzelf zo groot geworden als de partij nu is. Daar is hard aan gewerkt, met een succesvolle strategie. Onder de leden werd een cultuur aangewakkerd van onder de mensen zijn, niet voor de mensen maar met de mensen actievoeren, leden maken om de partij groter te maken en aandacht genereren voor de partij. Deze grondhouding bij de actieve leden werd in de jaren negentig gecombineerd met een partijleider die in publieke debatten opviel met scherpe analyses. In dezelfde periode gaf de PvdA een opening op links door met het neoliberalisme mee te gaan. Daarentegen verzette de SP zich consequent tegen de ontmanteling van de verzorgingsstaat. Dit allemaal tezamen was een erg succesvolle strategie voor de partij en leverde in de piek van 2006 maar liefst 25 zetels op en 50.000 leden in 2007.

Sindsdien is de SP een gevestigde partij die niet zomaar aan de kant wordt geblazen. Ook is de tijd veranderd. In toenemende mate lijkt dit de tijd voor een renaissance van de verzorgingsstaat in plaats van het verder ontmantelen ervan. Dat vergt een volgende stap in de strategie. In plaats van campagnes tegen neoliberale ontwikkelingen zijn dan campagnes voor socialistische vernieuwingen nodig.

Voor fundamentele veranderingen is invloed nodig. Het makkelijkste antwoord op de vraag hoe dat te verkrijgen, is de grootste partij worden. Dat lijkt er nog even niet in te zitten. Sterker nog, in de parlementaire geschiedenis hebben PvdA, GroenLinks en de SP samen nog nooit de meerderheid gehad. Om dan niet te vervallen in hobbyisme, principialisme of fatalisme moeten we strategieën bedenken waarmee we wel fundamentele veranderingen kunnen bereiken.

Het is uiteraard mogelijk om nieuwe organisaties op te richten en daar mensen bij te betrekken om invloed te krijgen. Zo zijn vakbonden en socialistische partijen ooit allemaal begonnen. Maar laten we even kijken hoe de progressieve organisaties er op dit moment voorstaan. De FNV heeft ongeveer een miljoen leden, GroenLinks 30.000, SP 32.000 en PvdA 41.000. De SP, GroenLinks en PvdA behaalden in 2017 samen 37 zetels. Dat staat gelijk aan ongeveer 2,6 mil­joen stemmers. De bestaande progressieve organisaties samen bestaan nog steeds uit miljoenen mensen die potentieel achter de fundamentele veranderingen uit de vorige paragraaf te scharen zijn. Soms zit er overlap tussen de achterbannen. Vaak spreekt elk van deze organisaties een andere groep aan, en dat moeten ze vooral ook blijven doen. Maar om voorbij het neoliberalisme te komen ligt het voor de hand om een coalitie te smeden van de mensen die zich aan deze organisaties verbinden.

De mensen
Van het vestigen van de sociaaldemocratie na de Tweede Wereldoorlog en het neoliberalisme in de jaren tachtig kunnen we hiervoor een aantal belangrijke dingen leren. Zowel bij de vestiging van de sociaaldemocratie als van het neoliberalisme had de middenklasse een belangrijke rol. Een voorbeeld is hoe de PvdA na de Tweede Wereldoorlog in De Weg naar Vrijheid analyseerde hoe de klassen zich ontwikkelden. In 1951 stelden de onderzoekers in deze studie vast dat de middenklasse inmiddels net zo groot is als de klasse van fabrieksarbeiders waar de partij altijd voor opkwam. “De middengroepen zijn alleen reeds quantitatief van te groot belang dan dat welk program ook haar zou kunnen negeren”, schrijft de plancommissie op pagina 242. Vervolgens wordt de analyse gemaakt dat een groot deel van de middenklasse in de eigen bestaanszekerheid wordt aangetast. Mede doordat zij zich minder goed georganiseerd hadden dan de fabrieksarbeiders in hun vakbonden. De PvdA realiseerde zich dat de middenklasse aanspreken door voor hun bestaanszekerheid op te komen een sleutel tot succes voor de partij kon betekenen.

Hoewel de middenklasse opnieuw een gebrek aan bestaanszekerheid ervaart, is de situatie tegenwoordig anders. In de jaren vlak na de oorlog was de PvdA oppermachtig op links en waren de banden met het Nederlands Verbond voor Vakverenigingen (NVV, een van de voorlopers van de FNV) erg nauw. Wat er aan strategie voor het vestigen van de sociaaldemocratie was, kwam vanuit een selecte groep mensen in de PvdA en de NVV. Nu zijn er op links drie politieke partijen en is de NVV met het Nederlands Katholiek Vakverbond gefuseerd tot de FNV. Dat maakt het misschien lastiger om een coalitie te sluiten voor medewerkersdemocratie in bedrijven, voor systematisch hogere lonen ten koste van dividenduitkeringen, voor het stellen van het vaste contract als norm, voor een sterke publieke sector en voor een ander belastingstelsel, dat kapitaal belast in plaats van arbeid. Aan de andere kant kunnen drie verschillende partijen meer verschillende mensen enthousiasmeren dan een enkele partij alleen. Wat de SP niet lukt, een groot deel van de middenklasse aanspreken, kunnen GroenLinks en PvdA bijdragen. En wat hen niet lukt, praktisch geschoolden en mensen met een laag inkomen mobiliseren, voegt de SP toe.

Ook de neoliberalen richtten zich eind jaren zeventig op de midden­klasse. Het was voor Margaret Thatcher zeker geen gebruikelijke achterban. Maar ze wist een deel van de middenklasse te winnen door de onvrede over het logge en bureau­cratische karakter van de verzorgingsstaat destijds te mobiliseren. Zo kwam ze ook aan steun onder voormalige Labour-stemmers en wist ze in tien jaar tijd Groot-Brittannië ingrijpend te veranderen.

Hiervan kunnen we leren dat het voor een progressieve kracht niet voldoende is om alleen een achterban te hebben onder de mensen die er het minste aan toe zijn. Om met een inspanning van FNV, PvdA, GroenLinks en de SP van het neoliberalisme af te komen, moet de gehele klasse van loonafhankelijken bevoordeeld worden.

De heersende opinie
Voor een fundamentele verandering is het nodig om te analyseren hoe de gevestigde consensus in elkaar steekt. Door welke veronderstellingen wordt de consensus op een specifiek onderwerp ondersteund en welke organisaties voeden dit geloof? Wanneer dit duidelijk is, kunnen deze organisaties en het geloof bekritiseerd worden. Tegelijkertijd dient een alternatief naar voren te worden geschoven. Zo is de heersende opinie te veranderen.

Met name bij de vestiging van het neoliberalisme wordt dit duidelijk. Om maar een voorbeeld te noemen: voorvechters van het neoliberalisme hadden door dat het vaste arbeids­contract en collectieve loonvorming een belangrijke sta-in-de-weg waren voor de hervormingen die zij wilden doorvoeren. De vakbonden realiseerden daarmee namelijk een spreiding van welvaart en zekerheid in het leven en gaven daarmee gewone mensen veel vrijheid. Neoliberale voorvechters bekritiseerden dit. Zij noemden vakbonden kartels die de prijs onnodig opdreven, zodat producten duurder dan noodzakelijk waren en bedrijven niet genoeg overhielden voor investeringen. Flexibilisering van arbeid was daar volgens hen de oplossing voor. En zo geschiedde.

Bij het realiseren van deze veranderingen hadden de neoliberalen de steun nodig van de sociaaldemocratie en daarmee de vakbeweging. Tegenover hen werd de flexibilisering sterk verbonden met het hogere opleidingsniveau van de bevolking, die goed in staat zou zijn om voor zichzelf op te komen en die niet, net zoals hun ouders, veertig jaar van 9 tot 5 bij dezelfde baas wilden werken. Voor velen was dat inderdaad een schrikbeeld.  

Een actueler voorbeeld is een analyse hoe het kapitaalkartel opereert. Een van de belangenorganisaties voor bedrijfseigenaren, VNO-NCW, bepleit jarenlang loonmatiging. Het CPB levert daar een uitgekiende onderbouwing bij. Regelmatig publiceren zij onderzoeken die aantonen wat de voordelen van loonmatiging en flexibilisering zijn. Vervolgens zijn er in het parlement een aantal partijen die deze eisen en onderzoeken omzetten in daadwerkelijk beleid. Met name VVD, D66, CDA, PVV en FvD willigen de eis voor lage lonen van VNO-NCW in.

Zoals deze voorbeelden laten zien is het parlement vaak niet politiek leidend. Het is de beweging in het land die de heersende opinie maakt en daarmee het parlement, in welke samenstelling dan ook, dwingt de heersende opinie om te zetten in nieuwe wetten. Een groep goed georganiseerde mensen rondom een standpunt kan de heersende opinie dus flink doen kantelen. Waarna een politieke verandering nodig is. Een goede afstemming tussen buitenparlementair en parlementair werk is daarvoor cruciaal.

Een goed recent voorbeeld daarvan is de campagne voor de afschaffing van het minimumjeugdloon. Met een sterke boodschap, ‘half loon voor heel werk’, flitsende acties met een kleine groep mensen die journalistiek goed werden verslagen en een degelijke onderbouwing, wist een relatief kleine groep mensen de heersende opinie over het jeugdloon om te gooien. Niemand kon meer een goed antwoord geven op wat aan de kaak werd gesteld: waarom krijg je tot je 23 bent tot de helft van het loon voor hetzelfde werk? Lodewijk Asscher (PvdA) was op dat moment minister van Sociale Zaken en kon een succes met jongeren goed gebruiken. Zo wist Young and United in nog geen jaar tijd de heersende opinie te veranderen en dit vast te leggen in een politieke verandering: de afschaffing van het jeugdloon tot 21 jaar.

Buitenparlementaire druk moet daarbij wel gericht zijn. Dat betekent dat het doel heel duidelijk moet zijn, dat duidelijk is op welke beslissers de campagne zich richt en door welke argumenten zij overtuigd raken. Anders is de campagne als een schot hagel op een mug. Helaas zien we dit maar al te vaak. Sympathieke acties, die geen of tijden later pas een vervolg krijgen. Hoe vaak zeggen mensen niet tegen elkaar na een geslaagd actiemoment: ‘En wat zullen we nu doen?’ In een kansrijk campagneplan zit een strakke tijdlijn, met een begin en een eind waarin pieken zijn gepland. Dit betekent ook dat de campagne zich in een beperkt tijdsbestek moet afspelen. Dat geeft urgentie aan de zaak en, net zo belangrijk, het wordt overzichtelijker en aantrekkelijker voor mensen om mee te doen. Betrokken zijn bij een campagne kost immers tijd en die is voor iedereen schaars. De meeste mensen hebben namelijk ook nog een baan, een gezin, sociaal leven en hobby’s om hun tijd aan te besteden. 

De geschiedenis leert ons dat een relatief beperkt aantal mensen bereid is levenslang wekelijks tijd op te offeren voor een verbetering die ze zelf nooit gaan meemaken. Tegelijkertijd zien we ook dat veel mensen te motiveren zijn om mee te doen aan een belangrijke zaak als er een kans op succes is en de campagne een duidelijk begin en eind heeft, in een beperkt tijdsbestek. We hebben in de geschiedenis gezien dat er ondanks ongunstige parlementaire meerder­heden fundamentele veranderingen mogelijk zijn. Cruciaal is dan een strategie die gericht is op het winnen van de heersende opinie. Het maakt kans als er sprake is van focus, als er coalities worden gesloten met groepen die dichtbij staan en als de aanpak campagnematig is en zich afspeelt in een beperkt tijdsbestek van een paar jaar. Na genoeg fundamentele veranderingen, is er geen neoliberalisme meer over. Voor minder doen we het niet.