publicatie

Tribune 7/2011 :: ‘Chronisch honger voor meer dan een miljard mensen’

Tribune, september 2011

Interview

Hoogleraar Jan Douwe van der Ploeg over China en de boeren, Afrika en de honger, de wereld en de toekomst

‘Chronisch honger voor meer dan een miljard mensen’

tekst: Jan Marijnissen foto’s: Suzanne van de Kerk

China is booming. Andere landen in Zuidoost-Azië, Afrika en Zuid-Amerika lukt het moeilijk de honger uit te bannen. Valt er van China te leren? Hoe effectief is onze ontwikkelingshulp? Lossen we ooit het hongervraagstuk op? En welke rol kan de VN spelen?

We treffen elkaar op historische grond: hotel De Wereld in Wageningen. Het hotel ligt aan het 5 Mei Plein, de plek waar vele jaren op Bevrijdingsdag door Prins Bernhard een defilé van oud-strijders werd afgenomen. Midden op het plein staat een monument. Een ander monument dat speciaal voor deze plek vervaardigd is, staat bescheiden ergens aan de rand van het plein. Het monument – een grote toorts – werd door de bevolking afgewezen omdat het verkeerde associaties kon wekken. Het hotel is eigenlijk gesloten, maar een vriendelijk verzoek aan de dienstdoende chef heeft ertoe geleid dat we zelfs in de beroemde zaal, waar in 1945 de capitulatie van Duitsland getekend werd, plaats hebben mogen nemen.

Ik merk al snel dat het uitgebreide voorwerk dat ik gedaan heb voor ons gesprek achteraf niet nodig is geweest. Vrijwel onmiddellijk wordt duidelijk waar ons gesprek voornamelijk over zal gaan: China, het land dat hem overduidelijk uitermate fascineert.

‘Wat mij meteen opviel is de open en kritische houding van de mensen. Ze zijn trots op hun onafhankelijkheid, op de partij en op hoe hun land zich heeft ontwikkeld. Tegelijkertijd zijn ze uitermate kritisch over wat er op dit moment gebeurt.’

Wat geldt de kritiek?

‘In het dagelijks leven geldt de kritiek vooral het zware, drukke bestaan dat de mensen lijden. Er is ook veel kritiek op de situatie in de fabrieken. Denk dan vooral aan de arbeidsomstandigheden en de reis- en werktijden. Hoewel het land snel industrialiseert, zijn de boeren nog wel de belangrijkste factor.

Op het platteland is er veel onvrede vanwege de achterstand op de stad. Men vreest dat de boeren in opstand komen en men weet wat dat betekent: een nieuwe omwenteling. In China bestaat er dan ook een heuse landbouwpolitiek. Men doet er alles aan om de boeren tegemoet te komen. Met de mond liberaliseren ze, ook internationaal. Maar in de praktijk voeren ze een beleid dat ertoe leidt dat de landbouwprijzen stijgen, en daarmee de inkomsten van de boeren, dat de boeren geen belasting hoeven te betalen, en dat ze gratis medische verzekeringen krijgen. Er wordt veel geïnvesteerd in het platteland.

Zal ik even doorgaan? China heeft weinig goede landbouwgrond beschikbaar per hoofd van de bevolking. Sinds de onafhankelijkheid in 1948 zijn de Chinezen in staat geweest om de landbouwproductie permanent te laten stijgen, met uitzondering van de periodes van mislukte grootschalige revolutionaire experimenten. Ook zijn ze erin geslaagd de armoede op het platteland ver terug te dringen. Vroeger had 70 procent minder dan 1 dollar per dag te besteden, nu is dat percentage gezakt tot 2 à 3 procent. Als je dit vergelijkt met Afrika, de oefenontwikkelingstuin van het Westen, dan zie je daar het tegenovergestelde: daar stagneert de groei van de voedselproductie en neemt de armoede toe.’

Inmiddels gewend aan het idee dat we het vooral over China gaan hebben in dit gesprek, stel ik de volgende vraag. Hoe zijn de eigendomsverhoudingen op het Chinese platteland?

‘Formeel is de grond van het collectief verenigd in de dorpscomités, maar het feitelijke bezit is individueel. Dat ligt vast in contracten van tien à twintig jaar, inmiddels dertig jaar. Daarnaast is de formele rechtspositie van de boeren recentelijk sterk verbeterd.’

Eigenlijk is het platteland dus verdeeld onder de kleine boeren?

‘Om het plastisch te zeggen: het gemiddelde boerenbedrijf in China is 5 mu. Eén mu is een-vijftiende hectare. Het platteland is dus eigenlijk één gigantisch complex van moestuinen van eenderde hectare. Als je met de trein van Beijing naar Shanghai gaat, rij je door die eindeloze vlaktes met tuintjes… de Flevopolder valt erbij in het niet.’

Meerdere oogsten per jaar?

‘Ja, mede daardoor halen ze zeer hoge hectare-opbrengsten.’

Het is wel allemaal handwerk, denk ik, wanneer je in zo’n kleine tuin moet werken.

‘Nee, ze zijn volop aan het mechaniseren en hebben het gebruik van trekdieren sterk teruggebracht. Die moeten immers ook eten en verzorgd worden. Vaak zie je dat mensen samen een combine huren om het graan op alle akkers tegelijk binnen te halen. Maar je ziet ook nog steeds schrijnende toestanden, hoor. Wat te denken van mensen die een ploeg trekken. Het doet pijn aan je ogen als je het ziet.’

Hoe zit het met de urbanisatie, de trek naar de stad?

‘In Afrika en Zuid-Amerika hebben we een eindeloze trek gezien als eenrichtingsverkeer. Allemaal naar de stad, met gigantische krottenwijken als gevolg. In China zijn het meer cyclische bewegingen, van en naar de stad. Als achttienjarige trek je naar de stad, je werkt daar in de grote industrie, verpatst het geld, komt bij zinnen, raakt verloofd en getrouwd, en de vrouw gaat weer naar het dorp. De man gaat nog een aantal jaar door in de industrie, probeert een baan dichterbij te krijgen en komt regelmatig naar huis, in ieder geval om te helpen in de drukke seizoenen. Uiteindelijk zal het gezin verenigd zijn, er komen kinderen, daar worden dan weer huizen voor gebouwd, zodat die later ook weer terugkomen.’

De familiaire banden zijn sterk?

‘Zeker. Het ideaalbeeld is dat de drie generaties samenwerken: de grootouders zorgen voor de kinderen, zodat de vader ver weg kan gaan werken en de moeder dichtbij. Natuurlijk heeft deze aanpak ook een schaduwzijde. Van de kinderen wordt immers verwacht dat zij voor hun ouders zorgen en dat is veelal financieel beslist niet makkelijk.’

De wereldbevolking gaat naar 9 miljard. Wat vind je van de eenkindpolitiek in China?

‘Je mocht in de stad één kind en op het platteland twee kinderen. Historisch gesproken was het onvermijdelijk en ook goed. Maar het is ook goed dat men er nu geleidelijk afscheid van neemt. Want het was voor veel mensen hard en pijnlijk. Het heeft natuurlijk iets onmenselijks. Maar anderzijds moet gezegd worden dat mede dankzij die maatregel China zich zo heeft kunnen ontwikkelen. Je hoeft alleen maar naar landen als India, Pakistan en Bangladesh te kijken: zie hoe schrijnend het daar is.’

In het Westen heeft de vooruitgang zich vertaald in individualisering. Hoe ligt dat in China?

Hij aarzelt en vraagt: ‘Is dat nou zo? Ik heb het idee dat we steeds nieuwe stamverbanden creëren. Alle motorrijders lijken op elkaar en gedragen zich op dezelfde manier. Alle mannen van onze leeftijd die denken dat ze nog een keer de Mont Ventoux moeten beklimmen lijken op elkaar. Je ziet het ook in Wageningen op 5 mei. Jongeren trekken naar de verschillende plekken waar verschillende muziekstijlen te horen zijn en waar de bijbehorende scene zich dan verenigt.’

Oké, maar dat is zelfgekozen verband. Maar hoe zit het met het unieke familiaire verband?

‘Ja, daar heb je gelijk in. Die bloedbanden worden minder belangrijk naarmate mensen financieel onafhankelijker worden van elkaar.’

‘Vroeger had in China 70 procent van de mensen minder dan 1 dollar per dag, nu is dat 2 à 3 procent’

Toen je in China ging werken, kon je nader kennis maken met een land dat voor veel andere mensen nog zo veel geheimen herbergt. Wat viel je het meeste op?

Hij denkt lang na. ‘Sommige dingen denk je te weten, maar pas later kom je er achter wat er écht aan de hand is. Wat me persoonlijk bijvoorbeeld echt fascineert is dit. Mannen van vijfenzeventig die op een helling terrassen aan het aanleggen zijn – echt zwaar werk – en dat doen voor hun kinderen. En, let wel, die kinderen zijn veertig en werken ver weg ergens in een fabriek. Dat boeit me enorm. Dat is in het klein het grote verhaal van China. Mensen die met hun minuscule bedrijfjes, die heel ingewikkeld zijn ingevlochten in een zich steeds veranderende maatschappij, blijven hechten aan twee dingen. Allereerst autonomie. Ik bedoel daarmee de extreme wil tot zelfredzaamheid. Komt er een crisis en sluit de fabriek, zorg dan dat je een stukje grond hebt op het platteland zodat je weer verder kunt. Wees zelfstandig. En als tweede de onverwoestbare drang om vooruit te komen. Ontwikkel het land, ook al is het nu dor omdat de grond het water niet vasthoudt. We bouwen terrassen, zodat over een paar jaar deze helling groen is.’

Bestaat er een wrok op het platteland jegens de stad?

‘Dat is een grote zorg van de overheid en de partij. Als de inkomenskloof te groot wordt dan kan het gaan borrelen en ontploffen. Er zal gestreefd moeten blijven worden naar een evenwicht. Het woord ‘harmonie’ heeft in China een grote en belangrijke betekenis. Hier wordt het vaak truttig gevonden, maar daar niet. Ook intellectuelen lachen daar niet om. En ze laten het niet bij woorden, ze maken er ook écht werk van.’

Echt harmonieus kun je China toch niet noemen?

‘Klopt, het land is verre van harmonieus, maar de Chinezen vinden wel dat het die kant op moet. Op het platteland zijn er jaarlijks honderdduizenden geregistreerde uitbarstingen van geweld, zoals ontvoeringen van functionarissen van de partij, gebouwen die bezet worden, demonstraties, blokkades, brandstichtingen. Allerlei misstanden liggen aan dat geweld ten grondslag. Bijvoorbeeld partijmensen die voor een luttel bedrag land onteigenen en dan duur verkopen aan een ontwikkelaar. Om aan dat soort mistanden een eind te maken heeft het Centraal Comité van de partij ook besloten de rechtspositie van de individuele boer te versterken. Corruptiebestrijding staat hoog op de agenda.’

‘Op alle terreinen organiseert China structureel experimenteerruimte, daardoor leren de mensen veel en snel’

Bestaan er nog communes, zoals ten tijde van de culturele revolutie?

‘Nee, dat is verleden tijd. Daar is al jaren geleden door een dreigende boerenopstand een eind aan gemaakt. In de provincie Anhui begon dat met boeren die het vertikten zo te werken en besloten massaal te gaan bedelen. Dat leidde tot zo’n enorme schok dat men besloot om te gaan experimenteren met andere verhoudingen. Toen bleek dat het individueel bewerken van de grond leidde tot een enorme zwieper vooruit voor de productie, heeft men geleidelijk de communes ingeruild voor de nieuwe verhoudingen en de nieuwe aanpak.’

Het lijkt me logistiek niet eenvoudig voor die kleine boeren.

‘Wij zijn dat verleerd, maar in China marcheert het allemaal. De boeren rond een stad voeden de inwoners van de stad. Ze treffen elkaar op markten, groot en klein. Ten zuiden van Beijing is er zo een: die is 2 bij 3 kilometer groot. Vrachtauto’s komen uit heel China, en daar tussendoor krioelen die kleine boeren met driewielige tractortjes vol met uien, tomaten, noem het maar op. Wij kennen dat niet meer: grote markten met veel aanbieders en veel kopers. Via de restaurateurs en de tussenhandel gaat alles de stad in.’

Wat is het grootste misverstand over China?

‘Dat wij er niets van zouden kunnen leren, dat wij in alle opzichten beter zijn en alles beter doen. Maar wij zouden echt kunnen leren van hun enorme vermogen om bij te sturen, te leren van fouten en te corrigeren, beslissend en ver voorbij het eigen gelijk, telkens weer. Op alle terreinen organiseren ze structureel experimenteerruimte. Daardoor leren ze veel en snel.

En verder: mijn ervaring is dat de status van Tibet en Taiwan onbespreekbaar is, maar dat je voor de rest over alles een zinnig debat kunt hebben. Dat wordt zelfs zeer op prijs gesteld.’

Over experimenteren gesproken. Ze hebben toch op enig moment gezegd: één land, twee systemen?

‘Klopt. Dat was toen ze in het zuiden veel economische vrijheid introduceerden en gelijktijdig de grenzen opstelden voor buitenlandse investeerders.’

Wordt er nu al geëxperimenteerd met een grootschaliger opzet van de voedselproductie?

‘Ja, zeker. Ook op dat terrein wordt er van alles uitgeprobeerd. Er wordt geëxperimenteerd met grotere percelen voor de individuele boeren, maar ook met zeer grote agrarische bedrijven. Die laatste soms met buitenlandse investeerders en de nieuwste technologie. De enige vraag daarbij is: wat werkt het beste? Ze zijn wars van ideologische fijnslijperij. Deng Xiaoping zei: De rivier oversteken door steeds op een andere kei te springen. Dat idee.’

Giro 555 staat weer op ons beeldscherm.

Tien miljoen mensen dreigen in de Hoorn van Afrika ten prooi te vallen aan honger. ‘Ik word daar ook wanhopig van. Het is ellende in dubbel opzicht. Het eerste is het gegeven dat miljoenen kinderen sterven in de armen van hun moeder omdat zij niet voor eten kan zorgen. De andere ellende is het gegeven dat wij niet in staat zijn daar verandering in te brengen. En dat heeft alles te maken met de westerse onverschilligheid. In de jaren negentig was het aantal mensen dat chronisch met honger te kampen had 850 miljoen, wereldwijd. Toen zijn de millenniumdoelen, waaronder een halvering van dat aantal, afgesproken. En nu zijn we twintig jaar verder, en nu is het aantal verder doorgestegen naar meer dan 1 miljard. Nu er een piek is in de Hoorn van Afrika, is er weer even aandacht voor deze tragedie, maar voor het drama dat daarachter ligt, en al heel lang, hebben we geen structurele aandacht.’

Wie is ‘we’?

‘De grote internationale instituties: Wereldbank, IMF, WTO, FAO, noem ze allemaal maar op. Zij hebben de handen van de landbouw afgetrokken. Nu wordt er gezegd: ‘We hebben vanaf 2005 de landbouw verwaarloosd.’ Het is allemaal terug te voeren op het neoliberale waandenkbeeld dat de markt het allemaal wel zal oplossen. Niet dus. Er is niks mis met markten als zodanig, maar je moet ze inkaderen. Ik heb het dan niet alleen over de nationale voedselmarkten, want die zijn eigenlijk meer en meer verdwenen, maar in dit geval juist over de internationale markt. Men heeft de illusie gehad met één, grote wereldmarkt de voedselproductie en –distributie te kunnen reguleren. Ondertussen hebben we onze ogen gesloten voor de slimmeriken die lijnen hebben gelegd tussen de arme en de rijke gebieden en die nu onze producten, zoals asperges, laten produceren in Peru. De organisaties die hadden moeten waarschuwen en optreden tegen deze tendenzen die rampzalig uitpakken voor de boeren en de voedselvoorziening daar, keken de andere kant uit. En nu er weer zo’n drama is, wordt er weer aan de burger gevraagd zijn portemonnee te trekken.’

Wat hebben die mondiale organisaties dan precies nagelaten?

‘Om te beginnen moeten ze de landen in het Zuiden het recht toekennen hun landbouw te beschermen. Wij hebben onze bloeiende landbouw kunnen opbouwen omdat we de boerenstand op allerlei manieren geholpen hebben en beschermd hebben tegen de grillen van de markt. Nu de zuidelijke landen zich willen en moeten ontwikkelen botst een beschermde ontwikkeling met alle regels van de mondiale organisaties. Want die willen maar één ding: totale vrijhandel over de hele wereld. Op de tweede plaats moeten ze helpen met investeren in het platteland, investeringen in de landbouw. Materieel, maar ook in wetgeving. Zorg dat boeren een redelijk bestaan kunnen opbouwen, en niet van hun land verdreven kunnen worden door criminele bendes. Zorg voor een kadaster. Erken boerenbonden.’

Maar men zegt: het komt door de droogte! Twee seizoenen geen regen.

‘Er is een heel oud boek waarin staat: “Een verstandige boer heeft een voedselvoorraad voor zeven jaar.”’

De Bijbel, neem ik aan?

‘Ja. De wereldwijde voedselvoorraad is nu goed voor 42 dagen. Dat is korter dan ooit.’

Maar waar is de FAO, de voedsel- en landbouworganisatie van de VN, dan?

‘Bij uitstek die organisatie zou hier een leidende en coördinerende rol in moeten vervullen.’

Maar wat moeten we nu met de honger in Afrika? Weer Bono van stal halen, weer een avondvullend programma met BN’ers, weer een collecte?

‘Nou kijk, ik zal niet gauw zeggen dat iets zinloos is, maar ik weet er toch genoeg van om te zeggen dat heel veel dingen heel weinig uithalen. Natuurlijk, het zou een schande zijn als we geen 555 organiseerden, want dat zou betekenen dat we onze ogen helemaal zouden sluiten en ons cynische hoofd afwenden. Maar als je me vraagt wie wat moet doen, dan zeg ik wat ik eerder zei: de internationale organisaties kunnen veel meer doen. Maar ze doen het alleen niet.’

Zijn er ook nog lichtpuntjes?

‘Ik zie er drie. In bijvoorbeeld Brazilië zien we nu een trek van de stad naar het platteland. De motivatie? Mensen willen niet dat hun kinderen opgroeien als menselijk vuil. De tweede belangrijke verandering is de samenwerking die boeren – ook internationaal – met elkaar aangaan. Dat zie je steeds meer en dat werpt ook vruchten af. Een derde lichtpunt is dat er in de kritische hoek een herbezinning plaatsvindt op de vraag wat nu eigenlijk boeren zijn. Vaak is er door linkse mensen negatief gedacht over de boeren. Ze werden primair gezien als een sta-in-de-weg bij veranderingen. En bovendien, ze zouden op termijn toch verdwijnen. Nu ziet men in dat we de boerenstand niet kunnen missen, en dat die boeren ook een nuttige kracht vertegenwoordigen.’

Is het feit dat landen als India, Brazilië en Zuid-Afrika steeds meer samenwerken ook reden tot hoop?

‘We noemen ze de BRIC-landen. Het goede eraan is dat zij de westerse hegemonie bij de Wereldbank en de WTO doorbreken. Dat leidt tot meer ideeën en een eerlijkere verdeling van de mondiale macht en daarmee van de welvaart.’

Even terug naar Afrika. Wat is waar van de verhalen dat er steeds meer land wordt opgekocht door westerse bedrijven en landen?

‘We noemen dat land grabbing. Dat is een sluipend proces, waarvan we waarschijnlijk maar een klein deel echt kunnen zien. We hebben dit in het verleden al vaker gezien: conglomeraten van bedrijven en kapitaalverschaffers die proberen grootschalig land, water of arbeidskracht te verwerven. Na 1880 hebben we dat bijvoorbeeld gezien. Je ziet het vaak gebeuren na een crisis. Wat dit betreft speelt de wereld met vuur. Ook hier: de internationale organisaties signaleren het wel, maar doen er niets aan. Het enige wat ze hebben voorgesteld is een vrijwillige gedragscode. Alsof de ervaringen uit het verleden niet hebben laten zien dat dit elke keer vreselijk ontspoort.

Een van de voorbeelden nu is de aankoop van grond voor bebossing. Dat hangt allemaal samen met die handel in emissierechten. Je krijgt daar enorm veel geld voor vanuit het PES, een fonds. De verleiding is dan groot om hele stukken landbouwgrond op te schonen, mensen eraf en bomen erop. We hebben zoiets ook gezien ten tijde van de opkomst van het kapitalisme in de achttiende eeuw in Engeland. Ook toen zag je een clearance van het platteland. Toen bedoeld om de mensen naar de stad te jagen om daar als proletariaat te gaan werken in de fabrieken. Het ziet ernaar uit dat we nu zo’n clearance gaan meemaken ten behoeve van klimaatbehoud. Een voorbeeld van goede bedoelingen waarbij het middel erger is dan de kwaal.’

Nou heeft China ook een bepaalde reputatie opgebouwd in Afrika. Hoe moeten we daarnaar kijken?

‘Zo kritisch mogelijk. Maar er wordt in het Westen gesteld dat China zich niet mag indekken als het gaat om zijn voedselzekerheid, want ook China zou moeten vertrouwen op de wereldmarkt. Maar China gaat z’n 1,3 miljard inwoners natuurlijk niet afhankelijk maken van die wereldmarkt. Want als er één manier is om grote risico’s te nemen met je bevolking dan is het dat wel.’

› En als we kijken naar China in Afrika als het gaat om de grondstoffen?

‘Dan is mijn reactie: heeft de wereld niet steeds zo gefunctioneerd? Het kapitalisme heeft altijd getracht de grondstoffen te monopoliseren. En nu meldt er zich een andere partij en dan wordt er gezegd: dat mag niet.’

‘De wereldwijde voedselvoorraad is slechts goed voor 42 dagen’

De populariteit van de ontwikkelingshulp blijft maar dalen. Wat vind jij van onze ontwikkelingshulp aan de Derde Wereld?

‘Het is een middel om te laten zien dat het ons ter harte gaat wat er in de wereld gebeurt, maar ons eigenbelang speelt een te grote rol. We hebben te veel onze steeds wisselende stokpaardjes bereden. En we hebben er ook altijd zelf aan moeten verdienen, bijvoorbeeld in de vorm van meer export. Maar dat gezegd zijnde, wil ik wel zeggen dat ontwikkelingshulp wel degelijk zinvol kán zijn. Maar het klopt, ontwikkelingshulp is voor veel mensen een beslagen voorruit geworden. Een van de redenen waarom dat zo is, is het feit dat we het veel te veel een zaak hebben gemaakt van doctorandussen en zogenaamde ontwikkelingsdeskundigen. Terwijl ik ervan overtuigd ben dat het in veel gevallen veel beter is om een voorman ergens naartoe te sturen. Een praktisch iemand die technisch kundig is en kan organiseren. Via deze mensen heb je ook een veel beter communicatiekanaal met de mensen hier.’

Moeten we het aantal landen waaraan wij hulp geven niet verder terugbrengen, en dan het hele land mobiliseren om die landen gedurende bijvoorbeeld tien jaar op een hoger plan te brengen?

‘Als de hulp praktisch is en zichtbaar ergens toe leidt, zijn de mensen graag bereid dat te steunen. Dat zie je aan al die geslaagde initiatieven die gewone mensen nemen voor projecten elders. De lijnen zijn dan kort en informeel. Dat helpt. En als dan iedereen zijn steentje bijdraagt – de scholen en de universiteiten; de fabrieken en de bouwbedrijven; de boeren en de vervoersmensen – dan gaat het ook weer leven.’

Hoe gaan we de mondiale problemen in de globaliserende wereld te lijf?

‘Vroeger wilden we lokale problemen oplossen met één mondiaal antwoord. We hadden één bepaalde receptuur, waarvan we dachten dat die overal toepasbaar was. Neem de FAO. Die had de receptuur voor het oplossen van voedselproblemen. De WTO wist hoe je de economie en de markten moest organiseren. Nu breekt steeds meer het inzicht door dat we mondiale problemen hebben die we lokaal moeten oplossen. Standaardoplossingen werken niet; ze houden te weinig rekening met de lokale omstandigheden en ontwikkeling. Misschien is dat ook wel de verklaring voor de machteloosheid van de VN en haar organisaties.’

Hoe organiseren we de wereld zodanig dat de almacht van het internationale kapitaal wordt doorbroken om zo welvaart en beschaving veilig te stellen?

‘We hebben óók internationale arena’s nodig waar onrecht en misstanden kunnen worden aangeklaagd. Natuurlijk zoekt het kapitaal de plekken met de laagste belasting en kosten. Het creëert zelfs eigen rioolputten om het laagste punt te vinden. Maar ondertussen is het ook nodig dat mensen nadenken wanneer ze die asperges uit Peru uit het rek pakken, of liever niet pakken. Willen we die betere wereld daadwerkelijk bereiken dan zal de strijd op vele fronten, met vaak verschillende middelen, moeten worden gestreden. Het vergt economische strijd, maar ook sociaal-culturele strijd, waarin de vraag centraal staat: wat deugt wel en wat deugt niet en waarom. Het betekent dingen zichtbaar maken, mensen voorlichten. En het behelst de goede bondgenoten zoeken.’

Is er nog een rol weggelegd voor de VN?

‘Ik ben daar somber over. Neem de FAO. Die organisatie is helemaal vastgelopen, niet in de laatste plaats door corruptie. De goede mensen zijn daar vertrokken omdat er bijna niet viel te werken. Gelukkig komt er nu een nieuwe directeur-generaal, een Braziliaan die mede aan de basis heeft gestaan van de Lula-beweging.’

Jan Douwe van der Ploeg is hoogleraar Rurale Sociologie aan de universiteit Wageningen, de universiteit waar hij ook aan studeerde. ‘Ik wilde de wereld verbeteren.’ Hij is een man van de wereld; geboren en getogen in Friesland, bereisde hij de hele wereld. Hij werkte in Peru, Colombia, Guinee-Bissau en Italië. Sinds een paar jaar is Van der Ploeg ook hoogleraar aan de Universiteit van Beijing, waar hij doceert en onderzoek doet. Er zijn verschillende boeken van zijn hand verschenen. ‘Ik opereer op het snijvlak van wetenschap, praktijk en beleid.’

Zijn Friese afkomst verloochent hij niet. Integendeel, zo is hij al jaren als adviseur betrokken bij de gebiedscoöperatie NFW, Noordelijke Friese Wouden. Een samenwerkingsverband van boeren en andere grondgebruikers, met een totale oppervlakte van zo’n 50.000 hectaren in het noordoosten van Friesland. Doel van de NFW is regionale zelfsturing, door middel waarvan de regionale economie versterkt en gelijktijdig verduurzaamd wordt.