publicatie

Tribune 10/2010 :: Column Jan Marijnissen - De rechter: een beter mens?

Tribune, december 2010

Column

Jan Marijnissen

De rechter: een beter mens?

Een poos geleden was ik gastspreker bij rechters op retraite. Bij binnenkomst werd ik verwelkomd door de president van de rechtbank. Op enig moment vroeg ik hem: ‘Wat gebeurt er met rechters die niet naar behoren functioneren?’ Zijn antwoord: ‘Die gaan naar de WAO.’

Ik besloot de inhoud van mijn toespraak om te gooien. Hij moest niet meer gaan over klassenjustitie, maar over het gebrek aan zelfreinigend vermogen bij de rechterlijke macht. Ik somde op: jullie worden voor het leven benoemd (curieus); jullie opereren geheel zelfstandig; jullie zien niet toe op elkaars functioneren; er is geen controle-instantie die de kwaliteit van jullie werk serieus bewaakt; fouten leiden niet tot sancties; er is geen publieke controle, omdat jullie de pers niet te woord staan; de idee van de trias politica schrijft voor dat jullie onafhankelijk zijn van ‘de politiek’, angstvallig vermijden politici een mening te geven over het functioneren en de uitspraken van de rechterlijke macht.

Het werd een interessante discussie… Nu wil ik graag geloven in het goede van de mens, maar ik weet dat niemand zonder controle en correctie kan. Dat geldt ook voor rechters. Ook zij kunnen vervallen in routinematig handelen en in luiheid en onzorgvuldigheid. De gerechtelijke dwalingen bewijzen dat. Rechters vormen niet een beter soort mensen. Het zijn gewone mensen met normale menselijke neigingen. Volgens een recente publicatie van binnenuit heeft de unieke positie van de rechterlijke macht geleid tot ‘gebrek aan nijver en nederigheid’, ‘een gevoel van onaantastbaarheid’ en ‘veel eigen dunk en een gebrek aan dienstbaarheid’.

We zijn allemaal voor een onafhankelijke rechtspraak. Maar zou dat dan voor de rechterlijke macht zelf niet reden moeten zijn om manieren van serieuze toetsing te introduceren, inclusief een stelsel van sancties? En die ‘benoeming voor het leven’ moet natuurlijk worden afgeschaft.

Jan Marijnissen