publicatie

Spanning mei 2011 :: Eerste Kamer wil parlementaire enquete naar gevolgen privatisering

Spanning, mei 2011

Eerste Kamer wil parlementaire enquête naar gevolgen privatisering

Tekst: Tiny Kox Foto: Hilz / Hollandse Hoogte Illustratie: Len Munnik

Voor de eerste keer in zijn bestaan wil de Eerste Kamer gebruik maken van zijn grondwettelijke recht om een parlementaire enquête te houden. Samen met de fractievoorzitters van ChristenUnie en PvdA nam SP-fractievoorzitter Tiny Kox het initiatief, waarna een Kamermeerderheid ermee instemde. Een voorbereidingscommissie bereidt nu vraagstelling en werkwijze voor. Onderwerp van de enquête: de gevolgen voor de burgers van 25 jaar privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten.

Dit jaar is het 25 jaar geleden dat de Rijkspostspaarbank en de Postcheque- en Girodienst werden afgesplitst van staatsbedrijf PTT om ondergebracht te worden in de Postbank. De Postbank werd op zijn beurt onderdeel van het private ING-concern, om er uiteindelijk geheel in op te gaan. Deze privatisering, een kwart eeuw geleden, stond aan het begin van een lange reeks van politieke besluiten, waardoor grote delen van de publieke sector stap voor stap naar de markt werden gebracht.

Door 25 jaar privatisering en verzelfstandiging zijn de verhoudingen in de samenleving ingrijpend veranderd, is de rol van de overheid in de economie in het algemeen en in de publieke dienstverlening in het bijzonder verregaand beperkt, terwijl de invloed van de markt – van het bedrijfsleven – op wat voorheen ‘publieke dienstverlening’ heette, buitengewoon sterk werd uitgebreid. Door 25 jaar privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten is ook de positie van de burger wezenlijk anders geworden. Maar is die ook wezenlijk beter geworden? Of verschilt dat van geval tot geval? Hoe beoordelen we na een kwart eeuw deze enorme ombouwoperatie van onze samenleving en onze publieke sector en welke lessen kunnen we er voor de nabije toekomst uit trekken? Daarover houdt de Eerste Kamer binnenkort een parlementaire enquête. Op voorstel van ChristenUnie, SP en PvdA gaat de Senaat onderzoek doen naar de gevolgen van een kwart eeuw privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten voor de burgers van dit land.

Nooit eerder

Het recht van de Eerste Kamer om zo’n onderzoek te doen staat sinds 1887 in de Grondwet, nadat het in 1848 al aan de Tweede Kamer was toebedeeld. De Eerste Kamer maakte er echter nooit eerder gebruik van. Dit wordt dus de eerste keer. Het onderwerp is er belangrijk genoeg voor. En de argumenten om te kiezen voor het middel van de parlementaire enquête, zijn overtuigend. Samen met mijn collega’s Schuurman van de ChristenUnie en Noten van de PvdA heb ik begin dit jaar het idee op tafel gelegd voor het houden van een parlementaire enquête door de Eerste Kamer naar 25 jaar privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten. Na positieve reacties van verschillende kanten hebben we het idee verder uitgewerkt. Inmiddels heeft een meerderheid van de Senaat ingestemd met het idee van een parlementaire enquête. Op dit moment is een voorbereidingscommissie aan de slag om de vraagstelling te formuleren en een voorstel te doen over de werkwijze. Eind mei wordt de Senaat daarover geïnformeerd, waarna de nieuwe Kamer, die op 7 juni wordt geïnstalleerd, het definitieve besluit over de verdere voortgang neemt.

Grote verantwoordelijkheid Staten-Generaal

Vijfentwintig jaar lang zijn in Nederland tal van overheidsdiensten verzelfstandigd of geprivatiseerd. Post, telefonie, openbaar vervoer en energie werden van overheidstaak tot voorwerp van privaat ondernemen. Met de privatisering veranderde ook de positie van duizenden werknemers bij de voormalige overheidsdiensten, terwijl burgers veranderden in consumenten. Verbetering van de dienstverlening aan hen, tegen gemiddeld lagere kosten, was een van de belangrijke aannames die onder het privatiseringsproces lagen. Met elkaar concurrerende bedrijven zouden in staat zijn elkaar te prikkelen tot meer efficiency en lagere kosten, wat uiteindelijk ten goede zou komen aan de consument. Bij onvrede kon de consument overstappen naar de concurrent. Zo zou het marktmechanisme iedereen dienen en zou de samenleving worden bevrijd van logge overheidsdiensten die deden waar ze zin in hadden en burgers weinig serieus namen.

Grote vraag is wat er van die aannames terechtgekomen is en of burgers, werknemers en consumenten echt tevreden zijn over alle verzelfstandigingen en privatiseringen. Een belangrijke vraag, want bij alle besluiten is er steeds op gewezen dat het belang voor de samenleving in het algemeen en de burger in het bijzonder vooropstond. De Staten-Generaal hebben met hun beslissingen over omvangrijke verzelfstandiging en privatisering van overheidsdiensten een grote verantwoordelijkheid op zich geladen. Daartoe waren de beide Kamers ook volledig gerechtigd. Maar na een kwart eeuw is het nodig na te gaan in hoeverre dat besluitvormingsproces adequaat is geweest. En is het belangrijk na te gaan in hoeverre de doelstellingen van de verzelfstandigingen en privatiseringen zijn of worden bereikt.

In de Eerste Kamer zijn, als er beslissingen over verzelfstandiging of privatisering voorlagen, altijd vragen gesteld over de effectiviteit van de te nemen besluiten. En soms ook over de kwaliteit van de besluitvorming. Die vragen zijn er nog steeds – en hebben een antwoord nodig. Een zichzelf respecterend parlement, zeker dat deel dat zich graag Kamer van Heroverweging en Herbezinning noemt, moet het aandurven om na verloop van een serieuze periode de besluiten die het genomen heeft tegen het licht te houden. Ook moet het nagaan of de besluiten hebben geleid tot wat beoogd werd – of niet.

Fundamentele vragen, specifieke aanpak

Dergelijke fundamentele vragen vereisen een specifieke aanpak. Gewone middelen als het stellen van vragen aan de regering, het houden van een beleidsdebat of het doen van een interpellatie schieten daarvoor tekort. Het instrument van de parlementaire enquête is in de Grondwet opgenomen om in bijzondere gevallen een onderzoek door het parlement zelf mogelijk te maken. De Eerste Kamer kreeg zijn enquêterecht, toevallig of niet, in hetzelfde jaar dat de parlementaire enquête van de Tweede Kamer plaatsvond naar de toestand in de Nederlandse fabrieken en werkplaatsen en veel stof opwierp. Dat parlementaire onderzoek ging na in hoeverre de positie van de arbeiders was gebaat of geschaad door de grote vrijheid die het toen opkomende kapitalisme in de samenleving van de negentiende eeuw had verworven. De conclusies van de parlementaire enquête van 1887 hebben vergaande invloed gehad op de daarna tot stand gekomen sociale en economische wetgeving in ons land.

Het proces van verzelfstandiging en privatisering is het gevolg van politieke besluitvorming. Maar in hoeverre de genomen besluiten adequaat waren en tot de beoogde resultaten leidden, is niet bekend. In een parlementaire enquête kan de Eerste Kamer zelf op zoek gaan naar antwoorden en daarmee nieuwe inzichten verwerven voor toekomstig beleid. In onzekere economische tijden als nu, is het belangrijk dat we leren van het verleden als we opnieuw ingrijpende besluiten voor de toekomst moeten gaan nemen.

Geen politieke koppensnellerij

Het besluit tot het houden van een onderzoek als bedoeld in art. 70 van onze Grondwet, heeft tot nu toe niet de steun van CDA en VVD in de Eerste Kamer gekregen. Ik hoop alsnog op kamerbrede steun als de voorbereidingscommissie haar voorstellen klaar heeft en de nieuwe Eerste Kamer daarover oordeelt. De VVD moet toch bijzonder benieuwd zijn of haar ideologische keuze voor grootschalige privatisering de burgers uiteindelijk gediend heeft. Geen van de privatiseringsbesluiten heeft de VVD overigens in haar eentje genomen. Het waren altijd coalities, met PvdA, D66 of CDA, die de afweging maakten en de knoop doorhakten, vaak met brede parlementaire steun. En het CDA heeft in het verleden over een aantal belangrijke privatiseringsoperaties al eigen twijfels geuit, ook toen die partij in de oppositie zat. Kortom, een zichzelf respecterend parlement moet het aandurven om eensgezind een dergelijk onderzoek te doen. Het wordt, als het aan ons ligt, zeker geen politieke koppensnellerij. We moeten het onderzoek doen om te leren van het verleden en zo nieuwe inzichten te verkrijgen die kunnen helpen om te komen tot betere dienstverlening aan de burgers.

Wat is privatisering?

Privatisering is het proces waarbij het eigendom van bedrijven en diensten overgaat van de overheid naar de particuliere sector. Daarbij wordt publiek eigendom (zoals een staatsbedrijf) in particuliere handen gebracht. Privatisering werd gestimuleerd door de ideologie achter de Washington-consensus. Het is sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw met wisselend succes toegepast in vrijwel de gehele westerse wereld.

In Nederland werden zo onder meer busmaatschappijen, energiebedrijven, de telefonie (tegenwoordig KPN) en de posterijen (tegenwoordig TNT Post) geprivatiseerd. Waar vele partijen tijdens de laatste decennia van de twintigste eeuw positief dachten over privatisering, is de kritiek op privatisering aan het begin van deze eeuw duidelijk gegroeid. Momenteel staat ter discussie welke mate van privatisering van de gezondheidszorg maatschappelijk toelaatbaar is.

Verzelfstandiging is een minder vergaand proces, waarbij een overheidsbedrijf wordt omgevormd in een zelfstandig publiekrechtelijk of privaatrechtelijk bedrijf, maar waarbij de overheid de meerderheid van de aandelen in handen houdt. Verzelfstandiging kan een eerste stap zijn op weg naar privatisering.

Wat is een Parlementaire Enquête?

Een parlementaire enquête is in Nederland een middel dat de Eerste en Tweede Kamer kunnen gebruiken om informatie over een bepaald onderwerp te verkrijgen. Het parlementaire recht een enquêteonderzoek te houden is sinds 1848 vastgelegd in de Nederlandse Grondwet en sinds 1850 verder uitgewerkt in de Wet op de Parlementaire Enquête. Deze wet is in 2008 volledig herzien (Wet op de parlementaire enquête 2008).

De Kamer kan te allen tijde besluiten een enquêteonderzoek te houden; hiervoor is een meerderheidsbesluit nodig. Een enquêtecommissie, bestaande uit Kamerleden, voert dit onderzoek vervolgens uit. De Kamer bepaalt de onderzoeksopdracht. Iedereen in Nederland is op basis van de wet verplicht om medewerking te verlenen aan een parlementaire enquête. Enquêtecommissies kunnen getuigen oproepen en onder ede verhoren. Weigerachtige getuigen kunnen door de rechter worden gedwongen medewerking te verlenen, bijvoorbeeld met een dwangsom of medebrenging door de politie. Meineed en blijvende weigerachtigheid zijn strafbaar. Momenteel houdt de Tweede Kamer een parlementaire enquête naar de kredietcrisis. SP-Kamerlid Jan de Wit is voorzitter van de commissie.

Enkele voormalige staatsbedrijven

PTT

De staat had sinds 1799 het beheer over de briefpost. In de Postwet van 1850 was opgenomen dat het belangrijkste doel van de posterijen was ervoor te zorgen dat het postverkeer goed zou worden afgehandeld. Vanaf 1913 eigende de staat zich de diverse telefoonnetten toe. Telefoondienst en de posterijen gingen in 1915 samen en sinds 1928 gebeurde dat onder de naam Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie (PTT) dat zich ook met bankzaken ging bezighouden.

Tijdens de oorlog verzelfstandigde de Duitse bezetter de PTT, maar dat besluit werd na de bevrijding weer teruggedraaid. In de jaren tachtig pakten de opeenvolgende neoliberale regeringen de verzelfstandiging echter weer op. In 1986 werden de Rijkspostspaarbank en de Postcheque- en Girodienst afgesplitst en geprivatiseerd. Ze gingen samen verder onder de naam Postbank, die na een reeks fusies opging in ING. Het restant van de PTT werd in 1989 zelfstandig, onder de naam Koninklijke PTT Nederland NV (KPN), met als werkmaatschappijen PTT Post BV en PTT Telecom BV. De overheid bleef tot 1994 de enige aandeelhouder van KPN. In 1996 nam KPN het Australische bedrijf Thomas Nationwide Transport (TNT) over en zo ontstond de TNT Post Groep (TPG). De werknaam PTT Post bleef in gebruik tot 2002.

In 1998 splitste TPG in Koninklijke TPG Post NV (TPG Post) en Koninklijke KPN NV (KPN). Beide bedrijven proberen zich ook internationaal te profileren.

DSM

DSM is voortgekomen uit de voormalige Nederlandse Staatsmijnen, en de naam is dan ook een afkorting voor Dutch State Mines. De Nederlandse Staatsmijnen waren in 1902 opgericht als staatsbedrijf voor de exploitatie van ondergrondse steenkool-reserves in Limburg. In de jaren zestig besloot de regering de mijnen te sluiten, omdat buitenlandse kolen goedkoper waren en er in Groningen aardgas was gevonden. Na de sluiting van de laatste mijn, in 1973, ging het bedrijf verder onder de naam DSM en hield het zich bezig met chemie-activiteiten. Vanwege de verandering van de kernactiviteiten was het bedrijf reeds in 1967 verzelfstandigd en een NV geworden, maar de staat bleef tot 1989 de enige aandeelhouder. In 1996 werd het laatste aandelenbelang verkocht.

NS

De Nederlandse Spoorwegen, in 1938 ontstaan uit een fusie tussen twee zelfstandige spoorwegbedrijven, is nooit een staatsbedrijf geweest. Wel was de staat de enige aandeel-houder, maar de directie van de NV Nederlandse Spoorwegen had een zekere zelfstandigheid van beleid. De NS was een zogenoemd semi-overheidsbedrijf, dat eigenaar en beheerder was van de Nederlandse railinfrastructuur en exploitant van alle hierop uitgevoerde vervoersdiensten. Vanaf 1994 werd de NS opgesplitst, wat meestal met de term verzelfstandiging wordt aangeduid. Eigenlijk is deze term niet correct, omdat NS al zelfstandig was, maar de politiek heeft het bedrijf gesplitst om te voldoen aan nieuwe Europese regelgeving en om de onduidelijke subsidiestroom naar het bedrijf te kanaliseren.

NS houdt zich nu bezig met reizigersvervoer en de exploitatie van stations, maar is het alleenrecht op het reizigersvervoer kwijtgeraakt. De infrastructuur (zeg maar de rails) zijn eigendom van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De dienstleiding en het onderhoud van de infrastructuur worden sinds 2002 uitgevoerd door ‘ProRail’, waarvan de aandelen volledig in handen van de staat zijn.

Het goederenvervoer is overgegaan naar Railion, een fusieproduct uit 2000 van NS Cargo en het Duitse DB Cargo. Vanaf het begin van zijn bestaan heeft NS vele streekvervoerbedrijven in eigendom gehad; in 1983 waren vrijwel alle buslijnen in handen van de NS. In de jaren daarna zijn de concessies voor het busvervoer naar diverse particuliere bedrijven gegaan.

Bedrijfsdeelnemingen van de Nederlandse staat, 2010

(Klik op de afbeelding voor een vergroting)

Aandeel van een aantal belastingen in de totale rijkbelastingen, 1999-2009

Bron: CBS

De terugtredende overheid heeft geleid tot het afstoten van een aantal bedrijven waar we met zijn allen jarenlang eigenaar van waren. Die bedrijven zijn nu eigendom van aandeelhouders en niet meer van de gemeenschap. Ook in het belastingregime is een verschuiving opgetreden, maar dan precies andersom. Daar is de bijdrage van de aandeelhouders kleiner geworden. In de afgelopen tien jaar is het aandeel van de inkomstenbelasting (voor een groot deel betaald door kleine zelfstandigen), loonbelasting en de BTW in de totale rijksbelastingen fors gestegen. Wie daarvan hebben geprofiteerd zijn de rijken en grote bedrijven. Hun betalingen aan vermogensbelasting, dividendbelasting en vennootschapsbelasting zijn in die jaren verhoudingsgewijs gehalveerd.