Tijd voor een echte loonstrijd

De winsten klotsen tegen de plinten, het is tijd voor een stevige loongolf. Niet alleen omdat het kan en niet alleen om de koopkracht te verbeteren, maar ook omdat we ons deel moeten opeisen.

De winst van Shell is met 80 procent gestegen, naar 20 miljard euro. De werkers van Shell kregen niet meer dan 3 procent loonstijging.

De winst van Unilever steeg met 51 procent naar 9,8 miljard euro. De werkers werden afgescheept met 2,5 procent.

De eigenaren van Jumbo keren 40 miljoen van de winst aan zichzelf uit. Dat is 10 miljoen per persoon. De werkers daarentegen moeten tevreden zijn met 2,5 procent loonsverhoging. Daarbij geldt ook nog eens de voorwaarde dat ze akkoord moeten gaan met een cao zonder de vak­bonden.

Zo kunnen we een eindeloze lijst maken.

 

Makkelijk links populisme? Het lijkt met de recente uitspraken van Rutte zelfs rechts populisme te worden. Ook Rutte erkent immers dat de winsten tegen de plinten klotsen. In 2017 boekten de bedrijven de hoogste winst ooit. Ooit? Over 2018 verscheen hetzelfde bericht. Bedrijven braken het één jaar oude record en boekten weer de hoogste winst ooit. Voor 2019 kennen we het eindresultaat nog niet, maar de bedrijven liggen goed op schema voor een nieuw all time winstrecord. De nettowinst is (gecorrigeerd voor inflatie) sinds 1995 verdrievoudigd, terwijl de werkers hetzelfde kregen of minder dan in 1995 (Rabobank 2018).

Wat we met ons allen verdienen en hoe dat verdeeld wordt, bepaalt voor een belangrijk deel de kansen van iedereen. De verdeling is het resultaat van het essentiële gevecht tussen kapitaal en arbeid. Het kapitaal meent, op grond van het te lopen ondernemersrisico, recht te hebben op het grootste deel van de winst. Arbeid moet, als gevolg van een zwakkere positie, genoegen met een steeds kleiner deel. De arbeidsinkomensquote brengt dat over een langere periode duidelijk in beeld. Waar eind jaren zeventig nog ruim 80 procent naar arbeid ging, is dat vandaag de dag nog maar 72 procent. De ongelijkheid neemt dan ook steeds grotere vormen aan.

Het heersende frame

Hoge winsten zouden goed zijn voor de economie, omdat bedrijven de winsten weer investeren, wat dan in de praktijk meer werkgelegenheid oplevert. En meer werkgelegenheid betekent meer belastinginkomsten voor de overheid, meer vertrouwen en verbetering van de koopkracht van de burgers. Meer koopkracht jaagt de productie weer verder aan en zo komt de economie in een positieve flow. Kortom, als het goed gaat met de bedrijven, gaat het goed met iedereen. Daarom hebben we ook allemaal belang bij lage lasten en belastingen voor bedrijven. Wat is daar mis mee?

Maar deze aanname klopt niet, zo laten de cijfers zien. De winsten stijgen explosief, maar de investeringen nemen niet of nauwelijks toe. De meerwaarde komt ook niet bij de werkers terecht, niet in loon en niet in meer werk. Aan de overheid wordt ook steeds minder bijgedragen. De winst komt wel bij de top en de aandeelhouders. Wereldwijd is het uitbetaalde dividend bijna verdubbeld. Alleen al vorig jaar groeide dat bedrag met 10 procent. Dus blijkbaar kan 10 procent inkomensstijging in een jaar wel, maar niet voor werkenden. Wie rijk wil worden, moet vooral niet gaan werken. De beste manier om rijker te worden, is al rijk te zijn. De ongelijkheid in de westerse wereld is volgens Piketty vergelijkbaar met eind negentiende eeuw. In Nederland is sinds 2006 de armste 10 procent huishoudens er € 29,2 miljard op achteruitgegaan.

De rijkste 10 procent kreeg er € 170,5 miljard bij. Oxfam Novib berekende vorig jaar dat in Nederland 45 procent van de economische groei terechtkomt bij de rijkste 1 procent van het land. Wanneer alle werkenden in een land zich dus inspannen om 1 procent meer voor elkaar te krijgen dan het jaar daarvoor, belandt dus bijna de helft daarvan bij de allerrijksten. De rijkste 1 procent in Nederland heeft nu al 27 procent van het totale vermogen: ongeveer 300 miljard euro. Dit komt neer op twee en een half miljoen per huis­houden. Het is de consequentie van kapitalisme op zijn beloop laten.

Ons frame

De cijfers bewijzen dat het heersende frame bezijden de waarheid is. Meer winst leidt niet tot meer investeringen en meer werk. Wel tot grotere ongelijkheid en meer onzekere arbeid. Het werk dat de werkers doen is doorgaans meer waard dan het salaris dat ze krijgen. De hoeveelheid waarde die werkers op een dag werken creëren (productiviteit) is de afgelopen jaren steeds verder toegenomen. Maar het deel dat ze daarvan als loon krijgen, is steeds kleiner geworden. Zo kan het dat de winsten en uitkeringen aan aandeelhouders steeds groter zijn geworden. De economie blijft groeien, maar werkers merken daar nauwelijks iets van. De kern is dat de eigenaren rijker worden van het werk dan de werkers. Uiteindelijk maakt arbeid al het kapitaal. Zo werkt het kapitalisme. En als we het kapitalisme ongemoeid zijn gang laten gaan, groeit de ongelijkheid. En dan klotsen vroeg of laat de winsten tegen de plinten.

Het is tijd voor een stevige loongolf. Niet alleen omdat het kan, en niet alleen om de koopkracht te verbeteren, maar ook omdat we ons deel moeten opeisen.

Wat betekent dat?

  • Minimumloon omhoog

Het is ongebruikelijk dat de overheid direct ingrijpt in de loonvorming in de marktsector. Maar de overheid heeft wel direct invloed op de hoogte van het wettelijk minimumloon. Dat wettelijk minimumloon moet flink omhoog. Op korte termijn met 10 procent en snel daarna in stappen naar 14 euro bruto per uur (oftewel plus 40 procent). Dat heeft direct gevolgen voor zo’n 2,5 miljoen werkenden die rond of onder de 130 procent van het minimumloon zitten. Een verhoging van de bodem leidt eveneens tot een opstuwende werking van alle loonschalen. Werkgevers zullen namelijk nivellering onwenselijk vinden. Door de koppeling verbetert de koopkracht van de mensen die aangewezen zijn op een uitkering ook aanzienlijk.

  • Lonen publieke sector omhoog

Daarnaast heeft de overheid direct invloed op de loon­ontwikkeling van de ambtenaren en, door de financiering, op de loonontwikkeling van de werkers in de semi-publieke sector, zoals de zorg. In navolging van een hoger minimumloon zou een eis van 10 procent voor alle medewerkers in de publieke sector het echt waard zijn om voor te strijden.

  • Gouden aandeel

We willen niet alleen nu ons grotere deel van de koek, maar ook voor de langere termijn. Daarom eisen we met een gouden aandeel voor de werkers een winstaandeel en zeggenschap over de belangrijkste beslissingen in het bedrijf of de organisatie.

Deze stevige eisen zijn gerechtvaardigd en het waard om gezamenlijk voor te vechten. Want, zoals organizer Michael Crosby stelt: ‘Bazen geven hun werkers niets, tenzij ze daartoe gedwongen worden. Daarom hebben we vakbonden nodig.’