Stop de wooncrisis

Het is maandag 20 oktober 1980. Staatssecretaris Brokx leidt een zeer gevoelige nederlaag in de Tweede Kamer. Hij heeft voorgesteld om de huurquote (het deel van je inkomen dat je kwijt bent aan huur) voor minima het volgend jaar met 0,25 procent te verhogen naar 11,25 procent, waarop de Tweede Kamer furieus reageert. Wonen moet voor iedereen betaalbaar blijven, zo vindt de Kamer. Zijn voorstel sneuvelt dan ook.

Illustratie: Len Munnik©

Het is dinsdag 20 oktober 2020. Midden in de coronacrisis heeft het kabinet zojuist de hoogste huurverhoging in zes jaar tijd doorgevoerd, terwijl we in een gigantische woon-crisis zitten. Voor steeds meer mensen is een betaalbare woning een utopie. Het aantal daklozen is in tien jaar tijd verdubbeld en één op de drie kinderen groeit op in een ongezond huis.

Het contrast tussen 1980 en 2020 is enorm. Werd je in 1980 nog bijkans voor gek verklaard als je van minima verwachtte dat ze 11,25 procent van hun inkomen zouden gaan besteden aan huur, in 2020 besteedt 80 procent van de huurders meer dan 25 procent van het inkomen aan huur, en wordt zelfs een bescheiden voorstel voor huurbevriezing al als te radicaal gezien.

Wat is er in die 40 jaar gebeurd?

Is Nederland dramatisch verarmd? Nee, natuurlijk niet. We zijn juist rijker geworden. De stijging van de huur-prijzen was dan ook een bewuste politieke keuze. Opeenvolgende neoliberale kabinetten hebben er zeer bewust voor gekozen om van wonen een markt te maken. De huidige wooncrisis, met een groot gebrek aan goede en betaalbare woningen, is daarvan het resultaat.

Door de maatschappelijke druk die we mede als SP hebben georganiseerd, staat de wooncrisis nu weliswaar op de politieke agenda, maar echte oplossingen zijn er nog niet of nauwelijks. Het is dus noodzakelijk dat wij de komende jaren bouwen aan een beweging die niet alleen de scherpste kritiek heeft op de huidige wooncrisis, maar ook met de beste alternatieven komt en met de strijdbaarheid om die ideeën in de praktijk te brengen. Hierbij doe ik een voorzet.

Waar staan we?
40 jaar neoliberale afbraak

‘Ik ben de eerste VVD’er die een heel ministerie heeft doen verdwijnen,’ kopte het Financieele Dagblad in 2017. Aan het woord was Stef Blok, die er trots op was dat onder zijn leiding het ministerie voor wonen was opgeheven. Het is het sluitstuk van 40 jaar neoliberaal woonbeleid. De belangrijkste onderdelen daarvan zijn een overheid die wonen steeds minder als haar taak is gaan zien, het geloof in het oplossend vermogen van de markt, een beperkte sociale huursector en kopen als de norm. In 1971 was slechts één op de drie woningen een koop-woning. Nu is dat meer dan de helft. De sociale huursector is steeds kleiner geworden en is alleen nog maar bedoeld voor mensen met een laag inkomen. Woningcorporaties zijn zich sinds de verzelfstandiging in 1995 steeds meer als bedrijven gaan gedragen. Het idee achter dit alles was dat de markt het beter en goedkoper zou doen dan de overheid. Maar niets is minder waar gebleken. In 1973 werden er nog ruim 155.000 woningen gebouwd, in 2014 slechts 45.000. Hoewel er in de jaren daarna iets meer werd gebouwd, is het tekort aan woningen zeer groot. Op dit moment gaat het om een tekort van 331.000 woningen. Verwacht wordt dat dit aantal verder zal oplopen naar 419.000 in 2025.

Mensen met een laag en gemiddeld inkomen komen steeds meer in de knel te zitten. Een gemiddelde nieuwbouwwoning kost 401.000 euro. Dat is voor veel mensen onbetaalbaar. Het aantal vrije sector-huurwoningen is beperkt en vaak peperduur. De gemid-delde huurprijs ligt inmiddels boven de 1.000 euro. Maar ook huren in de sociale huursector wordt steeds moeilijker. Vanaf 2013 is deze sector verder ingekrompen door de invoering van een extra belasting om de kredietcrisis te betalen: de verhuurderheffing. Deze extra belasting heeft ervoor gezorgd dat de huren verder zijn gestegen, er nog minder is gebouwd en er veel achterstallig onderhoud is.

40 jaar neoliberalisme heeft ervoor gezorgd dat wonen minder toegankelijk en minder prettig is geworden voor veel mensen. Jongeren en mensen met een laag en gemiddeld inkomen hebben grote moeite om aan een betaalbare woning te komen. Buurten zijn steeds minder gemengd en wijken met veel mensen met een laag inkomen zijn minder leefbaar geworden. Ook zijn er grote verschillen tussen regio’s. Waar in veel steden de woningprijzen gigantisch stijgen, kunnen bewoners in krimpregio’s hun huis steeds moeilijker voor een goede prijs verkopen vanwege de dalende huizenprijzen.

Wat willen we?
Trotse volkshuisvesting

In 1999 beschreef de SP in haar beginselprogramma ‘Heel de Mens’ haar ideaal over wonen:

‘Iedereen moet recht hebben op betaalbare en kwalitatief goede huisvesting in een plezierige woon-omgeving. Dat vereist onder meer een in de wet vastgelegde redelijke verhouding tussen inkomen en woonlasten, het bevorderen van sociale woningbouw en een eerlijke verdeling van de schaarse ruimte ten behoeve van wonen, werken en ontspanning. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat ruimte meer is dan koopwaar, en dat maatschappelijke behoeften boven geldelijk belang gaan. Speculeren met huizen is ontoelaatbaar. Ingrijpende versterking van de invloed van democratisch gekozen organen op wat er gebeurt met grond en huisvesting is nodig om het recht op huisvesting voor iedereen te kunnen garanderen.’

Ruim twintig jaar later is deze analyse nog altijd actueel. Een goede en betaalbare woning zou een grondrecht moeten zijn voor iedereen, maar helaas is de realiteit anders. Wonen is steeds meer een privilege geworden.

Om te zorgen dat wonen weer een recht voor iedereen wordt, moet er veel gebeuren. De komende jaren zullen er per jaar minimaal 100.000 woningen bijgebouwd moeten worden. Maar alleen bouwen is niet voldoende. Het gaat er ook om wat je bouwt en voor welke prijs. Wij als SP pleiten voor de bouw van sociale huurwoningen die zowel toegankelijk zijn voor lage als voor middeninkomens. Ook nieuw te bouwen koop-woningen moeten betaalbaarder worden. Niet de markt maar de overheid zou daarom weer leidend moeten zijn. Er komt wat ons betreft een nieuw ministerie van wonen. Meer sociale huurwoningen komen er niet alleen door te bouwen, maar ook door leegstaande woningen en kantoren om te bouwen en door woningen uit de vrije sector weer onder de sociale huursector te laten vallen.

De klimaatcrisis en de wooncrisis kunnen en moeten we gelijktijdig bestrijden. Met zonnepanelen op daken van woningen kan nu al meer stroom worden opgewekt dan huishoudens momenteel gebruiken. Wij willen energie weer publiek maken en inzetten op zoveel mogelijk goedkope duurzame energie die wordt opgewekt op daken. Ook moet er een masterplan isolatie komen om woningen snel en goed te verbeteren en te verduurzamen. Door bij de slechtste woningen, zoals woningen met schimmel, te beginnen, slaan we meerdere vliegen in één klap. Mensen krijgen een beter huis, een lagere energierekening, we zorgen voor banen en we halen de klimaatdoelen.

Huizen worden weer om in te wonen, niet om schathemeltjerijk mee te worden. Dat bereiken we alleen als de macht van de markt wordt beperkt. De overheid moet hier met strengere wetgeving, boetes en onteigening voor zorgen. Ook moeten huurders zelf meer macht krijgen. Wat de SP betreft worden corporaties weer van huurders. Huurders bepalen samen waar hun huur aan besteed wordt. Zij weten het beste wat er nodig is. Ook door energie weer publiek te maken geven we mensen zeggenschap terug.

Essentieel is dat we niet alleen investeren in huizen, maar juist ook in gemeenschappen. De buurt is immers de basis. We investeren daarom in veiligheid, gezamenlijke voorzieningen en groen in de buurt. Zoals we in ‘Heel de Mens’ al schreven: ‘Getto-vorming (ook van de rijken) en segregatie zijn niet aanvaardbaar, ook omdat ze mensen in het algemeen en kinderen in het bijzonder onnodig op een achterstand zetten.’ De tweedeling kunnen we alleen tegengaan door te investeren in het hele land; in zowel krimpregio’s als groeiende regio’s.

Bovenal moeten we zorgen dat wonen weer voor iedereen betaalbaar wordt. Iedereen mag maximaal 25 procent van zijn inkomen kwijt zijn aan woonlasten. Zo zorgen we dat vooral lage en middeninkomens erop vooruit gaan.

Is dit niet onbetaalbaar? Nee, het is een kwestie van kiezen. Nu gaat bijvoorbeeld 40 procent van het belastingvoordeel van de aftrek van de eigen woning naar de rijkste 20 procent. Dat is bijna vijf miljard euro. Tegelijkertijd zijn het nu de sociale huurders die de verhuurderheffing betalen. Om een idee te geven: ruim drie maanden huur gaat rechtstreeks naar de staatskas. In totaal hebben sociale huurders samen al tien miljard aan verhuurderheffing betaald.

Is dit geen utopie?

De steun voor onze voorstellen is groot. Zo blijkt uit een peiling die we deze zomer door I&O Research hebben laten doen. Na de corona-crisis wordt de wooncrisis als het grootste vraagstuk van dit moment gezien. Zeven op de tien Nederlanders (69 procent) vindt dat het kabinet te weinig doet om de wooncrisis aan te pakken. Er is veel steun voor ons plan om meer betaalbare huurwoningen te bouwen (74 procent). Dat is meer dan voor de bouw van betaalbare koopwoningen (60 procent). 72 procent vindt dat huisjesmelkers harder aangepakt moeten worden. Ook is de meerderheid voor ons voorstel om de huren te bevriezen. Misschien wel het meest opmerkelijk is dat er ook massale steun is voor het onteigenen van verhuurders die zich systematisch niet aan de regels houden. 71 procent van de Nederlanders is hiervoor. Zelfs een grote meerderheid van de VVD-kiezers (67 procent) steunt dit voorstel.

Na 40 jaar neoliberale afbraak lijken onze plannen wellicht radicaal en onmogelijk. Maar laten we niet vergeten dat Nederland een rijke traditie van volkshuisvesting kent. Tijdens de grootste economische crisis van de twintigste eeuw – de crisis van de jaren 30 – werden de mooiste arbeiderswijken gebouwd. De beste architecten van het land bouwden kathedralen, niet voor de elite, maar voor het volk. Als dat op ons economisch dieptepunt kon, waarom zou het dan nu niet kunnen? Ook wonen betaalbaar maken lijkt nu wellicht een utopie . Maar laten we niet vergeten dat we tot in de jaren 80 een wettelijk systeem hadden dat vastlegde welk deel van je inkomen naar huur mocht gaan. Bovendien bestaat dit systeem nog steeds voor een kleine groep. Burgemeesters hoeven slechts 18 procent van hun loon aan een ambtswoning uit te geven. Als het voor burgemeesters kan, kan het voor iedereen.

Vaak wordt naar Europa verwezen als hindermacht. Bijvoorbeeld als het gaat om het toelaten van de middenklasse tot de sociale huursector. Maar in Wenen laten ze zien dat Europa volkshuisvesting niet in de weg hoeft te staan. Zoals eerder in deze Spanning beschreven, woont 60 procent van de inwoners van Wenen in een sociale huurwoning. Juist door alleen de topinkomens uit te zonderen van sociale huur en verder iedereen toe te laten, heeft Wenen alleen maar gemengde wijken. Van groene flats met een zwembad op het dak tot duurzame nieuwbouwwoningen, alle woningen zijn voor zowel mensen met lage als met middeninkomens. Een ander mooi aspect aan de Weense sociale woningbouw is dat in veel woonblokken ook allerlei voorzieningen zitten. Voor jonge ouders zijn er bijvoorbeeld appartementencomplexen met inpandige crèches. Voor ouderen en zieken zijn er gebouwen met zorgvoorzieningen. En groen- en sportvoorzieningen zijn bijna overal aanwezig.

Hoe komen we er?
Beweging bouwen

In de negentiende eeuw werd wonen geheel aan de markt overgelaten. Nederland was een koninkrijk vol sloppen. Meer dan 1 miljoen Nederlanders leefden in een situatie die we nu zien in bijvoorbeeld Latijns-Amerikaanse of Afrikaanse steden. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden de armoedige woon-omstandigheden onder grote druk gekeerd en werden er massaal goede wijken voor iedereen gebouwd.

Illustratie: Nenad Mećava

Nu zitten we opnieuw in een woon-crisis, veroorzaakt door een (hernieuwd) geloof in de markt. 40 jaar afbraak kunnen wij niet in één keer ongedaan maken. Maar als we ooit van een koninkrijk vol sloppen naar kathedralen voor de arbeidersklasse konden komen, dan kan dat nu ook. En beter.

De afgelopen jaren hebben we gebouwd aan een beweging van huurders en deze wordt sterker en sterker. Door te organiseren wisten we lokaal en landelijk succesjes in het parlement af te dwingen. Zo lukte het ons in het afgelopen half jaar om tienduizenden huurders te organi-seren tegen de huurverhoging. Hoewel onze directe eis van huur-bevriezing nog niet is ingewilligd, hebben we de druk opgevoerd en zijn de eerste stapjes in de goede richting gezet. Het is nog lang niet genoeg, maar het begin is er.

Deze groei van huurdersbewegingen zien we overal in Europa. In Berlijn dwong een massale beweging van huurders een huurbevriezing af. In verschillende delen van de stad worden woningen onteigend en weer publiek gemaakt. Ze zijn nu bezig met een referendum om dat op veel grotere schaal te doen. In Ierland boekte de huurdersbeweging parlementair succes en zorgde de politisering van huurders voor grote winst van Sinn Féin bij de nationale verkiezingen. In Parijs zijn er sinds 2001 100.000 sociale huurwoningen bijgekomen. Juist ook in rijke wijken wordt gebouwd en worden woningen opgekocht voor de werkers van de stad. In Barcelona, Lissabon en Amsterdam boekten linkse gemeentebesturen successen in het terugdringen van verhuurplatorms als Airbnb. 

Hoewel meer en meer partijen nu erkennen dat wonen geen markt hoort te zijn, betekent dat niet dat het neoliberalisme dood en begraven is en het automatisch wel goed komt. De successen van bewegingen in heel Europa en hier smaken naar meer. Deze wooncrisis gaan we alleen verslaan door binnen en buiten het parlement te bouwen aan een alternatief voor iedereen. Alleen samen kunnen we de wooncrisis stoppen.