De dagloners zijn terug

De factor arbeid zit wereldwijd in de verdrukking. De loonstijging komt maar niet op gang, de ongelijkheid wordt groter en groter en de flexibilisering neemt ongekende vormen aan. Deskundigen twisten over de vraag wat de belangrijkste oorzaken zijn, maar in elk rijtje komt iets abstracts als ‘globalisering’ voor. Alsof het een natuur­verschijnsel is, waar we niets aan kunnen doen.

Het CBS maakte in februari van dit jaar, bijna triomfantelijk, bekend dat inmiddels 3 miljoen van de werkenden in Nederland een flexcontract hebben. Dat is 40 procent van alle werkenden. Paul de Beer, bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, weet zeker wat de hoofdoorzaak niet is. ‘Je hoort steeds dat het door globalisering en robotisering komt. Maar dat vindt overal plaats en toch lopen we in Nederland voorop. Bovendien zijn de sectoren met de meeste flexibele arbeid, zoals de horeca- en cultuur­sector, nu juist het minst gevoelig voor globalisering en robotisering.’ Dat klinkt plausibel, maar wat is dan wel de oorzaak? De Beer houdt het op een cultuurverandering. ‘Het is normaal geworden om te concurreren op contractvormen.’

© Arend Jan van Dam

Zelf geschapen

Hoe wordt iets normaal? En heeft globalisering daarbij wellicht toch een rol gespeeld? Veranderingen komen immers in het algemeen niet zomaar tot stand. Dani Rodrik, een vooraanstaand globaliseringsdeskundige, hoort te vaak dat globalisering wordt voorgesteld als iets wat op onze schoot is geland. “Dat is niet zo: het is het product van menselijke beslissingen, zoals handelsovereenkomsten en internationale verdragen. De kern is het wegnemen van zoveel mogelijk regels, die een belemmering zouden kunnen zijn voor de vrije verplaatsing van goederen en kapitaal, van intellectueel eigendom tot boekhoud- of milieuregels. We hebben ‘de krachten van globalisering’ zelf geschapen en we kunnen ze ook controleren en sturen.”

Loonontwikkeling

De arbeidsinkomensquote geeft aan welk deel van elke euro die we verdienen naar arbeid gaat. In de jaren negentig was dat 83 procent; vandaag de dag is dat 71,5 procent. Dat betekent dat een steeds groter deel naar de bezitters gaat en dat is een wereldwijde ontwikkeling. De flexibilisering en de zwakkere positie van de vakbeweging worden als belangrijkste oorzaken gezien.

De Europese Unie is zo ongeveer in het leven geroepen voor vrije verplaatsing van goederen en kapitaal. In 1992 en 1993 slaat de Europese Commissie met dat doel een belangrijke richting in, met grote gevolgen voor arbeid. Met het Verdrag van Maastricht (1992) werd besloten tot de oprichting van de EMU (Economische en Monetaire Unie). De aangesloten landen gaan de euro als betaalmiddel gebruiken en hun economische en financiële politiek op elkaar afstellen. In 1993 zet de Europese Commissie beleid uit waarin de decentralisatie van de arbeidsverhoudingen en flexibilisering van de arbeid belangrijke instrumenten zijn. “Flexibilisering van de arbeid betreft het streven naar een flexibelere arbeidsmarkt en een grotere flexibiliteit binnen de bedrijven, met als doel adequater in te kunnen spelen op wisselende marktomstandigheden en te komen tot lagere arbeidskosten en kapitaalkosten per eenheid product.” Een belangrijke overweging daarbij is de komst van de EMU. “De overgang naar de EMU betekent dat het begrotings-, het monetair en het wisselkoersbeleid niet meer kunnen worden ingezet voor het opvangen van eventuele externe economische schokken. In belangrijke mate zal de arbeidsmarkt deze rol dienen over te nemen.”

Opgerekte grenzen

In datzelfde jaar stelt de EU een richtlijn vast voor de organisatie van de arbeidstijd. Hierin wordt onder andere de maximale arbeidstijd per week bepaald op 48 uur. Dat is voor veel landen, waaronder Nederland, als maximum al hoog maar de grenzen blijken nog verder te kunnen worden opgerekt. Overschrijding van het maximum aantal uren wordt namelijk niet per week beoordeeld, maar over een (referte)periode van 6 maanden. Hierdoor verschuift het risico van voldoende werk van de werkgever naar de werknemer. Als je in een rustige periode minder uren werkte, was dat risico voor de werkgever. Maar met de nieuwe EU-richtlijn ontstaan er ‘min-uren’ die je in drukkere tijden moet inhalen, zonder overwerk­vergoeding. Als je gemiddeld over
6 maanden maar niet meer werkt dan 48 uur. En deze periode kan ook nog eens worden verlengd naar een jaar. De toon is gezet. In 1996 sluiten vakbonden en werkgevers dan ook niet toevallig een akkoord, Flexibiliteit en Zekerheid, dat geheel in lijn is met het ingezette Europese beleid. In de inleiding van dit akkoord vinden we dezelfde elementen terug: “Voor arbeidsverhoudingen zijn cruciale trefwoorden: decentralisatie, maatwerk, en individualisering.” Het zijn andere woorden voor wat de EU ‘destandaardisering’ noemt. En even verderop staat in het akkoord: “In economisch opzicht doet de invloed voor veel bedrijfstakken van de mondialisering zich gelden. Dien­tengevolge ervaren ondernemingen dat steeds hogere eisen aan hun aanpassings- en reactievermogen worden gesteld. Zij streven meer en meer naar een flexibele organisatie en inzet van de arbeid.” Ook dat komt bekend voor. De ondertekenaars wilden onder andere voorkomen dat er een ‘legertje arbeidsnomaden’ zou ontstaan, dat doorlopend van de ene naar de andere tijdelijke baan onderweg is, met alle onzekerheden van dien. Het is geen ‘legertje’ geworden, weten we nu, maar een groot leger van drie miljoen. Werk­geversorganisatie VNO-NCW stelt: “Bedrijven hebben die flexibiliteit nodig. Het is niet iets negatiefs, het vergroot het aanpassingsvermogen van onze economie. De cao’s waren (en zijn) veel te star. Vaste werknemers kun je niet naar huis sturen, of meer uren laten werken in drukke periodes.”

Werkgelegenheid

Sinds 2008 zijn er in ondersteuningsfuncties naar schatting 1,1 miljoen banen in Europa en de VS verloren gegaan als gevolg van ‘offshoring’. Met offshoring wordt bedoeld dat het werk wordt uitbesteed aan een ver land. Zo kondigde KPN in 2011 aan dat er 5.000 banen zouden verdwijnen omdat het werk in India goedkoper en beter kon worden gedaan. In de periode 2014-2016 werden er 30.000 banen verplaatst van Nederland naar een ander land. KLM kwam in 2017 in het nieuws toen het bekendmaakte dat de boekhouding werd uitbesteed aan India en Hongarije. Philips Lighting verplaatste zijn productie van Winterswijk naar het veel goedkopere Polen en Hongarije. Vooral in de industrie (-20 procent), landbouw (-20 procent), transport (-18 procent), en bouw (-15 procent) is er veel werkgelegenheid verloren vergaan. Van alle banen die naar het buitenland verdwenen, was 75 procent van een middelbaar of laagopgeleide medewerker.

Een leger arbeidsnomaden

Het akkoord bevatte twee cruciale elementen. In de eerste plaats werd het aantal tijdelijke contracten beperkt tot drie binnen een periode van maximaal drie jaar. In cao’s mochten deze perioden worden verlengd. De draaideurconstructies leken hiermee aan banden te worden gelegd, maar drie tijdelijke contracten (met verlengingen in cao’s) werd het nieuwe normaal, in alle sectoren. Ten tweede erkenden de vakbonden met het akkoord de uitzendbureaus als ‘normale’ werkgevers die geen vergunning meer hoefden aan te vragen. Het gevolg was dat iedereen een uitzendbureau kon starten. Met een explosie aan uitzendbureaus als gevolg. In 1996 waren er nog 600, nu al ruim 8.000. Toen was uitzendwerk een opstap naar een vaste baan, nu het begin van een carrousel van de ene naar de andere constructie. Met een voortdurende drang om uitzendkrachten nog goedkoper te laten werken. Niet alleen de kleintjes, maar ook de grote uitzendbureaus doen mee. ‘Het mag, het gebeurt, dus waarom mogen wij niet?’ Aldus Lodewijk de Waal, die destijds namens de vakbonden onderhandelde, maar nu moet erkennen dat de afschaffing van de vergunningplicht een grote fout was: ‘De kinderen der duisternis zijn vindingrijk. Er wordt steeds iets nieuws uitgevonden.’

Ongelijkheid

Meer dan de helft van alle econo­mische groei is naar de 5 procent rijksten van de wereld gegaan, die niet toevallig allemaal in het Westen wonen. Het trickle-down-mechanisme (als de rijken het goed hebben, komt er automatisch meer welvaart voor iedereen) werkt niet. De ongelijkheid is alleen maar groter geworden.

Het product van politieke beslissingen heeft dus de weg bereid voor het ontstaan van een leger van arbeids­nomaden. Een leger, dat het werk­geversrisico van onzekerheid over heeft moeten nemen. Maar hoe zit het met de achterblijvende loonontwikkeling? DNB stelde onlangs in een studie de relatie vast tussen de sterk stijgende flexibilisering en het achterblijven van de loonontwikkeling. DNB onderzocht acht sectoren in de periode 1995-2015. In zeven van de acht sectoren bleek de daling van de arbeidsinkomensquote gepaard te gegaan met een stijging van de flexibe schil. Als belangrijkste oorzaak wordt de zwakke onderhandelingspositie van flexwerkers genoemd. Ten eerste omdat de kosten voor ontslag aanzienlijk lager zijn. Ten tweede omdat slechts 10 procent van de flexwerkers is georganiseerd in vakbonden. Tegelijkertijd verzwakt de groeiende flexibele schil de positie van de vaste medewerkers. Deze groep moet immers concurreren met de flex­werkers, die flink goedkoper en makkelijker te ontslaan zijn. Bovendien is het arbeidsaanbod niet zo laag als het lijkt. Ook daarom schiet de prijs voor arbeid niet omhoog. De flexibele schil vertegenwoordigt namelijk een groot onbenut arbeidspoten­tieel van flexwerkers, die niet in de werkloosheidsstatistieken voorkomen maar wel graag meer uren willen werken.

 

Flexibilisering

Nederland telt nu drie miljoen flexwerkers; dat is 40 procent van alle werkenden. In twintig jaar tijd is het aantal eenmanszaken in de bouw van 37 naar 77 procent gegroeid. Bij voegers ligt het aandeel zzp’ers zelfs op 87 procent. Bijna de helft van het bouwplaatspersoneel is inmiddels zelfstandig. Van de auteurs en taalkundigen is 66 procent zzp’er. In 2003 waren er nog maar 630.000 zzp’ers in Nederland. Vandaag de dag tellen we er 1,1 miljoen, bijna een verdubbeling. Het aantal oproepkrachten is eveneens verdubbeld tot 539.000. Overeenkomst tussen deze flexvormen is: geen arbeid, geen loon. Het risico is van werk­gevers naar werknemers gegaan. Er ontstaan telkens nieuwe vormen van flex. Nieuw fenomeen is het platform, een ‘prikbord’ waarop aanbieders en vragers elkaar kunnen vinden per dienst, shift, of klus. Het platform bemiddelt slechts. De werkgever biedt als opdrachtgever een klus aan; de werknemer is opdracht­nemer en wordt gezien als zzp’er. De dagloners zijn weer terug. Het CBS stelde eerder vast dat flexwerkers fors minder verdienen dan vaste krachten. Gemiddeld ligt het loon op 38 procent van de vaste medewerker.

© Arend Jan van Dam

Race naar beneden

Wat er in Nederland met de factor arbeid is gebeurd, staat niet op zichzelf. Ook in andere westerse landen heeft, als gevolg van het wegnemen van belemmeringen voor het kapitaal, dezelfde race naar beneden op lonen en arbeidsvoorwaarden plaatsgevonden. De arbeidsinkomensquote is in de hele westerse wereld gedaald. Heel veel werk is onzeker geworden, of verdwenen naar lagelonenlanden. In liberale kringen wordt (uiteraard) niet de liberalisering van de markt ter discussie gesteld maar wordt bepleit om de verliezers van globalisering te compenseren. Dani Rodrik ergert zich hieraan. In een interview met De Groene Amsterdammer zegt hij: “Ze roepen al dertig jaar dat we betere manieren moeten vinden om de verliezers te compen­seren. Maar ondertussen gaan ze verder met handelsverdragen tekenen. Dat geeft blijk van een verkeerd begrip van wat er aan de hand is. Ze zien niet dat de verliezen verder gaan dan inkomensverlies, mensen raken ook hun grip op de wereld kwijt. Hun begrip van wie wat controleert. Ze raken het zicht kwijt op de vraag of de verdeling van de welvaart nog eerlijk is. Als mijn bedrijf sluit omdat een ander bedrijf iets slimmer doet, ervaren mensen dat als een logisch gevolg van concurrentie. Dat is anders als mijn bedrijf verhuist naar een land met kinderarbeid of lakse milieu­regels. Maar ook als een bedrijf vertrekt omdat lonen ergens anders lager zijn, voelt dat voor mensen als het omzeilen van de normen en regels die in een samenleving zijn gegroeid, als een achterdeur die een weg biedt langs bestaande sociale contracten. Het gaat om het gevoel van onrechtvaardigheid en verlies van vertrouwen in de maatschappij.”

Compenseren van verliezen is niet genoeg, structurele veranderingen in de economie zijn noodzakelijk. Zoals Rodrik zegt: “We hebben ‘de krachten van globalisering’ zelf geschapen, en we kunnen ze ook controleren en sturen.”