publicatie

Spanning augustus 2011 :: Een gesprek met Wilbert Bannenberg

Spanning, augustus 2011

Een gesprek met Wilbert Bannenberg

Medicijnen voor wie het betalen kan

Tekst: Ineke Palm

Twee miljard mensen hebben geen toegang tot essentiële geneesmiddelen, jaarlijks sterven daardoor onnodig 14 miljoen mensen. Wilbert Bannenberg, oprichter van Wemos en adviseur op het gebied van internationale volksgezondheid, zet zich al vele jaren in om dit onrecht te bestrijden. Bijvoorbeeld in Afrika, waar 23 miljoen mensen met hiv/aids zijn geïnfecteerd en velen sterven omdat ze de noodzakelijke medicijnen ontberen. Naast de tekortschietende zorg vormt het patentbeleid een belangrijke barrière voor de toegang tot medicijnen in ontwikkelingslanden. Tot 1995 mochten deze landen dure merkgeneesmiddelen goedkoop namaken op basis van de werkzame stof: generieke geneesmiddelen. Sinds 1995 is het TRIPS-verdrag (Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van kracht. Daardoor moesten ontwikkelingslanden uiterlijk in 2005 de strenge westerse patentwetgeving invoeren (met een monopolie voor twintig jaar); alleen de minst ontwikkelde landen hebben nog tot 2016 een uitzonderings clausule, die hopelijk verlengd gaat worden.

U was eind jaren negentig adviseur van de Zuid-Afrikaanse regering, tijdens de processen van de farmaceutische industrie tegen de regering-Mandela. Wat speelde er?

‘Het was net na de internationale boycot van Zuid-Afrika, die als neveneffect had gehad dat de Zuid-Afrikaanse farmaceutische industrie een monopoliepositie had. Aidsmedicijnen waren duur en alleen bereikbaar voor rijke witte mensen. Daarom wilde de regering de geneesmiddelenwet zo wijzigen dat import van goedkopere geneesmiddelen uit bijvoorbeeld India mogelijk werd. Het TRIPS-verdrag biedt namelijk wel speelruimte (flexibility) voor dit soort parallelimport of voor dwanglicenties. Zo kan het evenwicht worden bewaakt tussen de belangen van een octrooihoudend bedrijf en de belangen van de overheid, die de toegankelijkheid van de zorg wil borgen. De farmaceutische industrie kwam echter in verzet. Het proces over de toegestane flexibiliteit onder TRIPS duurde jaren. Omdat er dagelijks duizend mensen stierven, hebben we de publieke opinie ingeschakeld. We haalden patiënten die aan aids dreigden te overlijden naar de rechtbank. Onder druk van de internationale opinie heeft de industrie uiteindelijk in 2001 toegegeven. Dit proces berokkende de farmaceutische industrie veel imago-schade. Daarom staakte zij het verzet tegen de import van generieke geneesmiddelen. Door dit (en een later) proces daalden de prijzen van een jaar AIDS remmers van merk-geneesmiddelen van 7000 naar 340 en die van generieke geneesmiddelen naar ongeveer 82 dollar per persoon per jaar. Toen de farma-industrie haar marktmonopolie in Zuid-Afrika niet langer via patenten kon verdedigen, werd het in heel Afrika mogelijk om generieke geneesmiddelen in te voeren. Dat heeft er mede toe geleid dat in Afrika inmiddels 3,9 van de 10,6 miljoen mensen die aids-geneesmiddelen nodig hebben die ook krijgen.’

India heeft inmiddels de strenge patentwetgeving moeten invoeren. Daarmee valt op termijn de belangrijkste producent van generieke geneesmiddelen voor Afrika weg.

‘India levert inderdaad een groot deel van Afrika’s generieke aidsmedicijnen. Vanwege de strenge patentwetgeving mag India geen geneesmiddelen meer namaken die vanaf 2005 gepatenteerd zijn. Dat ga je nu zo’n beetje merken, want geneesmiddelen komen zo’n zeven tot twaalf jaar na patentering op de markt (vanwege tests op werkzaamheid en veiligheid –red.) Voor oudere producten zijn nog wel generieken beschikbaar. Maar omdat de virussen langzaam resistent worden zijn gaandeweg nieuwe geneesmiddelen nodig. Anders dan tien jaar geleden weet de industrie dus zeker dat er rond de nieuwe medicijnen geen concurrentie uit India komt. Als straks de oude medicijnen niet meer werken zullen er alleen dure merkgeneesmiddelen zijn. ‘Sorry, je gaat dood’, wordt dan de boodschap.

Maar je kunt toch de flexibiliteit uit het TRIPS-verdrag gebruiken, omdat er gewaakt moet worden voor een evenwicht tussen de belangen van de industrie en de toegankelijkheid van zorg?

‘Je kunt wel een dwanglicentie of parallelimport invoeren, maar er is geen alternatief meer: geen generiek geneesmiddel uit India. Dan zou je een fabriek moeten vinden die het product wil namaken op grond van een dwanglicentie, die weer kan vervallen. Dat doet geen fabriek. Bovendien mogen dwanglicenties in hoofdzaak voor eigen markt worden gebruikt, je mag hooguit 49 procent uitvoeren. Europa heeft bereikt dat elk land een daar gepatenteerd product mag namaken op basis van een bestelling van een ontwikkelingsland (de ‘30 augustus-procedure’). Men zag namelijk ook wel dat arme landen helemaal geen fabrieken hebben die voor eigen markt geneesmiddelen kunnen maken. Deze procedure is echter zo gecompliceerd dat maar één bedrijf zich eraan gewaagd heeft, een Canadees bedrijf, voor Rwanda, en dat was eens maar nooit weer. Het is dus theoretisch mogelijk, maar omdat het economisch en commercieel niet interessant is, is het gewoon voor de show: ‘windowdressing’. Zonder generieke concurrentie hebben we geen dwangmiddelen om de farmaceutische industrie te dwingen de prijs te verlagen. Zelfs een dwanglicentie helpt niet als je geen fabriek hebt om ze na te maken. Dan stellen al die flexibiliteiten in het TRIPS-verdrag eigenlijk niets voor en heeft de farmaceutische industrie alle touwtjes in handen. Het hangt dan af van de politieke druk die we kunnen uitoefenen of farmabedrijven, omwille van hun reputatie, zo vriendelijk willen zijn om de prijs in ontwikkelingslanden te verlagen.’

Maar de industrie zal misschien niet opnieuw in een kwaad daglicht willen komen?

‘Er zijn enkele goede voorbeelden, bijvoorbeeld Gilead. Dat bedrijf heeft acht generieke bedrijven, onder meer uit India en Zuid-Afrika, toestemming gegeven om producten na te maken voor verkoop in arme landen: een vrijwillige licentie dus. Ook GlaxoSmithKline lijkt van goede wil. Aan de andere kant zie je dat de farma-industrie prijsverlagingen voor tussenlanden weer wil afschaffen – er gelden grofweg drie prijsniveaus: voor rijke landen, allerarmste landen en tussenlanden. Vertrouwen op goed gedrag is niet voldoende. Als wij de flexibilities uit het TRIPS-verdrag willen gebruiken, zullen we een generiek geneesmiddel als drukmiddel moeten hebben. Er is nu een fabriek in Oeganda gebouwd, een kopie van een fabriek van Cipla uit India. De Oegandese regering heeft deze fabriek gekocht van Cipla, dat ook de technische kennis en de mensen om de fabriek te runnen heeft geleverd. Ook de halffabrikaten komen van het Indiase bedrijf. De Indiase fabriek mag geen geneesmiddelen of grondstoffen meer namaken van een vanaf 2005 gepatenteerd geneesmiddel. Tot 2016 mag Oeganda, als minst ontwikkeld land, dat wel. Zo hebben we een sluiproute gevonden om de strenge patentwetgeving te omzeilen. De minst ontwikkelde landen zullen zo zelf capaciteit moeten opbouwen. Daar hebben ze wel hulp bij nodig, zoals kennisoverdracht. Nederland zou hier veel meer aan kunnen doen, bijvoorbeeld met de kennis die we nu in Oss hebben. Het TRIPS-verdrag verplicht rijke landen zelfs tot kennisoverdracht.’

Moeten we het hele patentbeleid, het octrooisysteem niet ter discussie stellen? In elk geval de verplichtingen van het TRIPS-verdrag voor ontwikkelingslanden schrappen?

‘Ja, zonder meer. We zijn duidelijk tegen de grenzen van het octrooisysteem aangelopen, ontwikkelingslanden hebben daar last van. Niet alleen vanwege te hoge prijzen, ook omdat er te weinig wordt geïnvesteerd in onderzoek naar ziekten in arme landen. We hebben een model dat niet werkt als de markt alleen maar bestaat in armoedelanden, met armoedeziekten of tropenziekten. De wereld moet dus een ander model vinden om nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen. Dat is niet makkelijk, maar ook niet onmogelijk. De discussie loopt al enkele jaren in de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO), vooral vanuit de ontwikkelingslanden, die daar een meerderheid hebben. Maar de USA, EU en Japan hebben 88 procent van alle patenten in handen en beschermen de markt. De patenten in de armste ontwikkelingslanden niet laten werken zou inderdaad een goede maatregel zijn. Het is duidelijk bewezen dat het patentsysteem niet werkt in de armste landen, dus laat het daar dan ook niet van kracht zijn. Om de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen te bevorderen zou je kunnen zeggen: geef 500 miljoen dollar aan wie het probleem oplost. Dan gaan we voor een redelijke prijs alle medicijnen van jullie kopen, maar dan de prijs laag maken voor ontwikkelingslanden.’

Hoe zie je de toekomst voor Afrika in op dit vlak?

‘De farmaceutische industrie heeft even pas op de plaats moeten maken met die aidsmedicijnen, omdat er geduchte concurrentie was uit India. Maar die droogt nu op en nieuwe concurrentie, zoals uit Oeganda, is nog niet voldoende georganiseerd. En het probleem is veel groter dan alleen aids. Binnen tien jaar wordt de grootste sterfte in ontwikkelingslanden veroorzaakt door hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, suikerziekte en kanker. Omdat ook daar mensen langer gaan leven, en het tabaksgebruik daar ook toeneemt. Veel meer mensen zullen chronisch medicijnen nodig hebben. Voor die markt verdedigt de industrie het patentrecht, daarvoor heeft ze wel wat water in de wijn willen doen bij de aidsmedicijnen. Dat gaat niet gebeuren voor de chronische ziekten van de toekomst in Afrika. Daarvoor zullen geneesmiddelenpatenten naar verwachting een nog veel groter probleem gaan vormen.’

Het TRIPS probleem dreigt verergerd te worden door een vrijhandelsverdrag waarover de Europese Commissie op het moment onderhandelt met India. Daarin wordt hogere bescherming van intellectueel eigendomsrecht gevraagd dan het vereiste minimum in TRIPS, in ruil voor betere toegang tot de Europese markt. Via ‘data exclusivity’ dreigt nu een extra barriere voor goedkopere geneesmiddelen te worden ingevoerd waarbij de tweede of derde producent van generieke geneesmiddelen zich voor 5-10 jaar niet mag beroepen op de veiligheids en werkzaamheidsgegevens van het bedrijf dat als eerste een registratie bij de geneesmiddelen autoriteiten aanvroeg. Daardoor houdt de eerste producent een monopolie en blijft de prijs hoog.