De middenklasse kiest voor zelfbehoud

Waarom trekt de middenklasse niet meer op met de werkende klasse, terwijl ze zoveel belangen delen? En waarom komen linkse partijen minder op voor de belangen van de werkende klasse? Het zijn vragen die blijven hangen na het lezen Ongelijkheid en ons stemgedrag van Piketty en zijn collega’s. Vier lezenswaardige boeken, twee Amerikaanse en twee Nederlandse, gaan hier dieper op in.

In haar boek Fear of falling (1989) onderzoekt de onlangs overleden Amerikaanse journalist Barbara Ehrenreich de opkomst van de professionele middenklasse in de VS vanaf de Tweede Wereldoorlog. Kenmerkend voor deze klasse was dat haar economische en sociale status afhing van haar opleidingsniveau. De professionele middenklasse bestond onder meer uit onderwijzers, ambtenaren, wetenschappers en journalisten. In de jaren zeventig behoorde ongeveer een op de vijf Amerikanen tot de professionele middenklasse.

Net als de werkende klasse was de professionele middenklasse van loon afhankelijk. Het verschil met andere loonafhankelijken was dat ze hun werk met een grote mate van autonomie konden uitvoeren. Daartegenover stond dat zij – in tegenstelling tot de vermogende klasse – weinig kapitaal bezat. De professionele klasse was daarom een hoogst onzekere klasse. De ‘angst om te vallen’ was altijd aanwezig.

Die angst was tweeledig. Aan de ene kant kwam de professionele middenklasse er langzaam achter dat de ongelijkheid groeide en dat de mensen die aan de verkeerde kant van de streep stonden het een stuk slechter hadden dan zij. Dat voedde de angst om terug te vallen.

Aan de andere kant drong bij hen het besef door dat naarmate de Amerikaanse bevolking hoger opgeleid raakte, het voor hun kinderen steeds moeilijk werd om deel uit te blijven maken van de (professionele) middenklasse. Waar de kinderen van vermogenden hun positie konden veiligstellen met het kapitaal van hun ouders, moesten kinderen uit de professionele middenklasse alle zeilen bijzetten om de benodigde diploma’s en stages te halen. Het bleek, tot schrik van hun ouders, vaak niet genoeg.

Foto: Mats van Soolingen/ANP© De middenklasse stuurt haar kinderen steeds vaker naar dure, particuliere huiswerkinstituten om de schoolprestaties te verbeteren.

Daardoor ging de professionele middenklasse alles in het werk stellen om de eigen kinderen op het juiste spoor te houden. Een strenge opvoeding, extra scholing en later ook het omkopen of ‘sponsoren’ van universiteiten: alles om de kansen van de eigen kinderen te vergroten, ook al ging dat ten koste van de talentvolle kinderen uit de werkende klasse.

De Nederlandse situatie

Dit is geen puur Amerikaans fenomeen. Ook in Nederland constateert schrijfster en publiciste Roxane van Iperen dat de professionele middenklasse steeds onzekerder is geworden. Ook hier heeft dat ertoe geleid dat deze klasse minder begaan is met de minderbedeelden en zich meer is gaan richten op het behoud van de eigen positie.

In haar essay Eigen welzijn eerst gaat Van Iperen in op het effect van zelfbehoud op de middenklasse. Zij schrijft: ‘de plicht om voor elkaars toekomst te zorgen vanuit een gedeeld belang van individuele vrijheid en ontplooiing is ingeruild voor een kille mentaliteit van ‘eigen falen, eigen schuld’, waarmee hele groepen worden buitengesloten’. Belangrijk hierbij is de opkomst van ‘zelfzorg’: uit onzekerheid over de eigen positie en die van hun kinderen gingen zij beleid steunen dat gericht was op zelfredzaamheid.

Van Iperen koppelt ook de opkomst van extreemrechts aan zelfbehoud. Zo verbindt ze de opkomst van Forum voor Democratie aan de angst van de middenklasse om haar dominante positie te verliezen. Vanuit een bevoorrechte positie worden extreme standpunten rondom uitsluitingsbeleid verdedigd en democratische beginselen aangevochten. Dat ‘hierdoor toch al kwetsbare groepen verder in de verdrukking kwamen [...] was blijkbaar irrelevant of van ondergeschikt belang.’

Deze analyse verschilt nogal van die van Piketty en zijn collega’s in Ongelijkheid en ons stemgedrag. Ook in hun boek besteden zij veel aandacht aan de opkomst van extreemrechtse partijen, die zij net als Van Iperen aanduiden als ‘nativistisch’. Volgens Piketty en de anderen hebben deze partijen vooral aantrekkingskracht op praktisch geschoolde kiezers met een laag inkomen. Het probleem met deze stelling is dat ze lang niet altijd opgaat. In Nederland is zij bijvoorbeeld wel van toepassing op de PVV, maar niet op Forum voor Democratie.

Het grootste deel van de achterban van Forum, maar ook van de VVD en het CDA, is namelijk theoretisch geschoold, aldus Van Iperen. Rechts cultureel denken over verdienste, maar ook over ‘wij’ versus ‘zij’, is dominanter geworden. Van Iperen denkt dat dit een belangrijke verklaring is voor het succes van deze partijen: ‘Het einddoel was niet zozeer economisch rechts beleid om daarmee financiële stabiliteit te creëren, maar cultureel rechts beleid om niet de dominante positie in de samenleving te verliezen.’

Daarmee dicht Van Iperen het nationaal debat over culturele waarden een sleutelrol toe bij het in stand houden van sociaaleconomische ongelijkheid. Als het voldoende is om voor jezelf te zorgen, hoef je je immers niet druk te maken om mensen met wie het een stuk slechter gaat dan met jou. Zij moeten maar beter hun best doen.

De partijen die traditioneel opkwamen voor mensen die het moeilijk hadden, bevonden zich aan de linkerkant van het politieke spectrum. Maar juist deze partijen ondergingen sinds de jaren tachtig grote veranderingen in kiezers. Zij werden steeds meer bevolkt door hoogopgeleiden, terwijl de laagopgeleide achterban uitweek naar rechts-populistische partijen. Piketty en zijn collega’s beschrijven deze verschuiving ook, maar wat bij hen onderbelicht blijft is het feit dat dit een bewuste keuze is geweest van linkse partijen.

Het ‘verraad van links’

De Amerikaanse historicus en journalist Thomas Frank laat dat goed zien in zijn boek Listen, Liberal. Hij beschrijft daarin hoe de Amerikaanse Democratische Partij in de jaren zeventig onder politiek leider en presidentskandidaat McGovern de overstap maakte van een partij van en voor de arbeider naar een partij van en voor de theoretisch geschoolde kiezer. Door een serie hervormingen binnen de Democratische Partij werd de positie van vakbondsleiders verzwakt en kwam er alle ruimte voor de belangen van de professionele middenklasse. Daarbij werd de Democratische Partij steeds gevoeliger voor experts. Door het opkomende geloof in de markt en economische groei als wondermiddel voor alles werd beleid omarmd waar de vakbonden zich altijd tegen hadden verzet.

Waar dat toe leidde, wordt volgens Frank duidelijk onder president Clinton in de jaren negentig. Clinton werd door zijn eenvoudige afkomst gepresenteerd als man van het volk, om daarmee de mythe van de partij van de werkende klasse in stand te houden. Maar zijn beleid liet iets anders zien. Zijn vier grootste beleidsveranderingen (het uitkleden van de sociale zekerheid, het vrijhandelsverdrag met Mexico en Canada, het dereguleren van de bankensector en een repressieve wijkenaanpak) hebben allemaal desastreus uitgepakt voor de werkende klasse. Ondertussen nam zijn populariteit bij de academisch geschoolde kiezers en het grootbedrijf alleen maar toe.

De transformatie van gevestigde linkse partijen vond overal in het Westen plaats. Verhalen over ‘het verraad van links’, van sociaaldemocratische partijen die van kiezers veranderden en een neoliberale koers gingen varen, zijn er in overvloed. Ook in Nederland. Minder vaak gaat het daarbij over de verschillen tussen theoretisch en praktisch geschoolde kiezers en de rol van (economische) experts. Een uitzondering daarop vormt Ontwaak! Kom uit die neoliberale sluier van financieel geograaf en publicist Ewald Engelen.

Wetenschap en depolitisering 

Ook Nederland is diep verdeeld geraakt, stelt Engelen in zijn boek. Voor de theoretisch geschoolden ‘is Nederland een waanzinnig gaaf land, om Mark Rutte te citeren’. Voor praktisch geschoolden ‘is het in toenemende mate een land van afnemende koopkracht, afnemende zekerheden en afnemende zeggenschap en autonomie.’

Net zoals Frank constateert voor de VS, ziet Engelen dat in Nederland experts een hoofdrol zijn gaan spelen bij het in stand houden of zelfs vergroten van de economische ongelijkheid. Ook hier is het de meritocratische, hoogopgeleide middenklasse die de dienst uitmaakt: in het bestuur, in de politiek en in de media. Het zijn de plaatsen waar bepaald wordt waar het wel en niet over mag gaan in het publieke debat.

Engelen stelt dat op deze manier alle discussie over sociaaleconomische zaken is gedepolitiseerd: experts laten weten wat er moet gebeuren en dat wordt vervolgens door iedereen aanvaard. Daarmee verdwijnt elke vorm van politieke verbeelding: ‘In Nederland wordt wetenschappelijke deskundigheid gebruikt om het debat te stoppen, niet om het debat te beginnen.’ En dus gaat het bij verkiezingen niet over sociaaleconomische onderwerpen, maar ‘verschuift het publieke debat als vanzelf naar die domeinen waar experts (nog) geen kennismonopolie hebben weten te vestigen: vraagstukken over cultuur, identiteit en nationaliteit’.

Engelen is weliswaar positief over de onderzoeksjournalistiek in Nederland, maar die mag van hem nog wel wat diepgravender zijn. Structurele oorzaken, zoals de manier waarop het bedrijfsleven steeds meer onder invloed is komen te staan van de aandeelhouder en de rol die de vrije mobiliteit van kapitaal daarbij speelt, blijven volgens hem onderbelicht. Ontwaak! is daarmee naast een oproep aan de praktisch geschoolden om zich drukker te maken over ongelijkheid, vooral ook een oproep aan de theoretisch geschoolden om de belangen van het grootkapitaal kritischer te bevragen.