'Alle markteconomieën eindigen ongelijk en onvrij'

In zijn boek De onzichtbare hand kijkt historicus Bas van Bavel hoe markteconomieën opkomen én weer ondergaan. Het is een scenario dat ook onze huidige markteconomie te wachten staat. Echt vrolijk word je niet van zijn analyse. ‘De enige manier om de neergang tegen te gaan, is vermogens aanpakken. Alleen kun je die vandaag nauwelijks nog in beeld brengen, laat staan dat je ze kunt vastpakken of belasten.’

Tekst: Wim Vermeersch

Wat hebben Irak (500-1100), Midden- en Noord-Italië (1000-1500), de Nederlanden (1100-1800) en de moderne staten Verenigde Staten, Engeland en die in Noordwest-­Europa (1500-2000) met elkaar gemeen? Het waren allemaal hoogontwikkelde markteconomieën die ten gevolge van de wisselwerking tussen economie en politiek ver­nderden van open en gelijkwaardig in scheefgegroeid en ongelijk. Markteconomieën zijn op lange termijn fundamenteel onverenigbaar met welvaart en gelijkheid – het is de centrale stelling van Bas van Bavel in De onzichtbare hand (2018), dat oorspronkelijk in het Engels verscheen. In dat boek ontrafelt de Nederlandse historicus de mythe dat vrije markten bij uitstek een modern en westers verschijnsel zouden zijn die groei, welvaart en vrijheid zouden brengen.

Bas van Bavel, auteur van De onzichtbare hand. Foto: Bob Bronshoff / ANP©

De onzichtbare hand is een indruk­wekkend boek. Ook ongelijkheids­specialist Branko Milanovic is vol lof. Volgens de Servisch-Amerikaanse econoom schetst Bas van Bavel een verhaal van opkomst en neergang waarin, net zoals in de Griekse tragedies, de elementen die de hoofdrolspelers grootsheid brachten hen uiteindelijk ook in de afgrond doen storten. ‘Het is inderdaad opmerkelijk,’ zo steekt Van Bavel van wal op zijn bureau in het mooie Utrecht, ‘dat vrijheid geen gevolg is van markten, maar juist een belangrijke voorwaarde voor de opkomst ervan. Zodra de markten dominant zijn geworden, raakt de vrijheid opgebruikt en wordt ze uitgehold door economische onvrijheid. Alle markteconomieën eindigen ongelijk en onvrij.’

In alle markteconomieën die hebben bestaan, onderscheidt u een eerste, positieve fase van groei en nadien een tweede, negatieve fase van neergang.

‘In die eerste, positieve fase hebben markten een gunstig effect op zowel de economische groei als de welvaart van gewone mensen. Dat komt omdat markteconomieën voortbouwen op een brede beweging van zelforgani­satie door gewone mensen die zich hebben vrijgemaakt van elitemacht en –dwang. Daardoor krijgen de markten een evenwichtige inrichting en functioneren ze in een gelijkwaardige maatschappelijke context, waardoor iedereen ervan kan meeprofiteren. In een volgende, negatieve fase worden precies diezelfde gewone mensen, die in die eerste fase door massale volksbewegingen en succesvolle revoltes zorgden voor de gelijkwaardigheid die nodig is voor het ontwikkelen van een markteconomie, de dupe van diezelfde markt­economie. Nogal wrang, natuurlijk.’

 

Hoe gaat dat proces precies in zijn werk?

‘In tegenstelling tot wat velen denken, is technologie niet de drijvende kracht in dat proces. Het zit gewoon in het endogene karakter van markteconomieën. Dat is hoe ze werken als ze eenmaal dominant zijn. Markteconomieën, ook als ze volledig competitief zijn, zitten vol Mattheüseffecten (rijken profiteren meer van bepaalde regelingen dan armen, –red.). Vooral diegenen met vermogen – daarmee bedoel ik grond en kapitaal – halen er profijt uit. Ze zetten hun vermogen strategisch in, bemachtigen feitelijke monopolies, enzovoort. In een volgende fase wordt die vermogens­accumulatie omgezet in politieke invloed en uiteindelijk politieke macht.’

Dat proces verloopt via vermogensongelijkheid, niet via inkomens­ongelijkheid?

‘Vermogensongelijkheid is de drijvende kracht. Inkomensongelijkheid is meer een uitvloeisel ervan. Inkomen groeit nooit voldoende om echt politieke of maatschappelijke macht mee te kopen. Het verschil tussen iemand met een hoog en een laag inkomen is een verhouding van 1 tot 10, of misschien in uitzonderlijke gevallen 1 tot 100. Bij vermogen kunnen de verhoudingen oplopen van 1 tot 1 miljoen. Het kost niets om van een enorm vermogen een klein deeltje af te zonderen en te investeren in macht. En op het moment dat je die politieke macht in handen hebt, krijg je de kans om de regels van het marktspel aan te passen, waardoor je nog meer profijt uit je vermogen kan halen.’

Is dat de laatste fase in de cyclus die u in uw boek beschrijft?

‘In de laatste fase moeten overheden gehoorzamen aan de tucht van de financiële markten. Kredietverstrekkers worden zeer dominant. Machtsmiddelen worden ingezet om markten te vervormen naar eigen belang. De marktinstituties zelf gaan daardoor steeds moeilijker functioneren. Het wordt aantrekkelijker voor marktelites om te investeren in niet-productieve activiteiten die hun vermogen verder vergroten. Financiële markten raken steeds meer gescheiden van de reële economie. De levensstandaard begint te dalen. Er zijn machteloze opstootjes die makkelijk worden onderdrukt. De economie raakt in verval. Als allerlaatste verdwijnen ook de markten zelf, in een situatie gekenmerkt door economische ongelijkheid en politieke onvrijheid.’

En dit proces ontwaart u in werkelijk alle markteconomieën die hebben bestaan?

‘Absoluut. Neem de middeleeuwse stadstaten in Midden- en Noord-Italië, waar aanvankelijk een situatie van betrekkelijke sociale gelijkwaardigheid was. In de loop van de 13e eeuw kwam bijna alle grond in handen van stedelijke grootgrondbezitters die – door die grond te verpachten – in toenemende mate ook financieel kapitaal accumuleerden. In de 14e eeuw hadden ze 95 procent van het kapitaal in handen. In Florence namen de Medici de staatsmacht financieel in de tang en vervolgens in de 15e eeuw zelf in handen. Ze pronkten ongeremd met hun rijkdom, investeerden in luxegoederen en kunst, terwijl de economie als geheel in de 15e en 16e eeuw steeds verder achteruitging. Het betekende het einde van de bloei van de Italiaanse stadsrepublieken.’

Markteconomieën zijn dus geen modern verschijnsel?

‘In ons hoofd zit sterk de idee van de geschiedenis als een verhaal van vooruitgang: vroeger waren we arm en onvrij zonder markten, vandaag zijn we welvarend en vrij met markten. Fout! Hoe meer we weten van geschiedenis, hoe meer we moeten conclu­deren dat economische ongelijkheid en politieke onvrijheid de natuurlijke staat van de samenleving is. Ongelijkheid is de norm. Dat we daar af en toe aan ontsnappen is de uitzondering.’

Beseffen we dat onvoldoende?

‘Ons perspectief is vervormd doordat we zijn opgegroeid in een samenleving gekenmerkt door grote economische en politieke gelijkwaardigheid. Maar de periode van Les Trentes Glorieuses, na de Tweede Wereldoorlog, was een uitzonderingsfase in de geschiedenis.’

In welke cyclus zitten we vandaag?

‘Onze cyclus van continentaal Noordwest-Europa begon aan het einde van de 19e eeuw, toen België en Nederland gekenmerkt werden door grote ongelijkheid, bittere armoede en politieke onvrijheid, samengaande met een sterke rol van de markt. In het begin van de 20e eeuw kregen we een brede beweging van zelforganisatie. Er ontstonden vakbewegingen, politieke partijen en – misschien nog wel belangrijker – coöperaties die maatschappelijke en uiteindelijk ook economische gelijkwaardigheid brachten. Coöperaties haalden grote delen van grond, arbeid en kapitaal uit de markteconomie en brachten die onder in een alternatief systeem. Tegelijk was er de opkomst van de staat, die ook grote delen van grond, arbeid en kapitaal ging toewijzen, wat de rol van de markt verder terugdrong. Het is de eerste, positieve fase van de cyclus.’

Op welk punt van die cyclus zijn we vandaag aanbeland?

‘Sinds de jaren tachtig werden de markten weer dominant. Maar net zoals ook in eerdere cycli te zien is, schoot de ongelijkheid niet onmiddellijk omhoog. In eerste instantie zorgde de dominante markt, net na de omslag, voor een verdere opstuwing van economische groei. Dat komt omdat ze geïntroduceerd werd in een gunstige maatschappelijke context van gelijkwaardigheid. Vandaag zijn we echter een stap verder. We zitten voorbij de overgang naar de neergang. We staan op het punt om onze verworvenheden te verliezen.’

Zit Noordwest-Europa in dezelfde cyclus als de Verenigde Staten?

‘Ik zie dat als twee aparte cycli. De Amerikaanse cyclus begon vroeger. Na een periode van sociale opstanden in de 18e eeuw, werden de Verenigde Staten al in de eerste kwart van de 19e eeuw een markteconomie. Voor hen was eind 19e eeuw, begin 20e eeuw het kantelpunt. De Verenigde Staten zitten dus al langer dan wij in het proces van neergang en groeiende ongelijkheid.’

Speelde de mobilisatie voor de twee wereldoorlogen geen rol in dat proces?

‘De cyclus van de Verenigde Staten werd inderdaad tijdelijk gestopt door een aantal bijzondere gebeurtenissen: de crisis van 1929 en de Tweede Wereldoorlog. Maar meteen daarna is de ontwikkeling weer doorgegaan. De macht van de vakbeweging werd gebroken, de financiële markten gedereguleerd. De Verenigde Staten zitten nu in de laatste fase van de cyclus: economische macht wordt vertaald in politieke macht. Donald Trump is de ultieme bekroning van dat proces. De Amerikaanse markteconomie zit dus al een stuk verder in haar cyclus. Problematisch is dat ze onze markteconomie als het ware heeft opgenomen in haar cyclus. Hier speelde technologie wel een rol, omdat ze leidt tot schaalvergroting en het samenvloeien van de markteconomieën. Die samenvloeiing heeft onze cyclus in een versnelling gebracht. Door ons aan het Angelsaksische model vast te ketenen, hebben we ook onze eigen mogelijkheden om een neergaande cyclus te stuiten ernstig beknot.’

Vermogensongelijkheid in Nederland

In Nederland zijn de private vermogens van huishoudens zeer ongelijk verdeeld. Volgens de laatste cijfers van het CBS (2018) bedraagt de Gini-coëfficient 0,77. Kijken we naar de Gini-coëfficient exclusief huizenbezit, wat voor de meeste Nederlanders de belangrijkste bron van vermogen is, dan bedraagt deze zelfs 0,85. Dat is hoog, want de Gini-coëfficient gaat van 0 (volledig gelijk) tot 1 (volledig ongelijk). De top 10 procent huishoudens heeft in 2018 afgerond 62 procent van het totale vermogen (zie figuur 1). De onderste 20 procent (ruim 1,5 miljoen huishoudens) heeft zelfs meer schulden dan bezittingen (negatief vermogen). De concentratie van vermogen zit vooral bij de top 1 en top 0,1 procent van de particuliere huishoudens. Cijfers over de periode 2011-2017 laten zien dat de allerrijksten in Nederland steeds rijker zijn geworden. In 2017 was de top 1 goed voor 26,3 procent en de top 0,1 goed voor 10,8 procent van het totale private vermogen (zie figuur 2).

Valt het proces van neergang niet te stuiten?

‘Onmogelijk. Dat is nu eenmaal hoe markteconomieën functioneren. Het is in ieder geval nooit eerder in de geschiedenis gebeurd.’

Er vallen toch maatregelen te nemen die ongelijkheid aan­pakken?

‘Zeker. Ik kan een hele waslijst van mogelijke maatregelen noemen – een vermogensbelasting heffen, een vermogenskadaster invoeren, de erfenisbelasting verhogen. Alleen: het gaat niet gebeuren. Daarvoor is de greep van het kapitaal op de politiek al te groot.’

Er komt geen grote sociale revolte?

‘Uit mijn boek blijkt dat succesvolle sociale revoltes plaatsvinden in de positieve opstuw van de cyclus. In de neergang van de cyclus, waarin we in Noordwest-Europa stilaan terecht­komen, zijn er nauwelijks tegenkrachten of -bewegingen. Enkel machteloze woede. De ontevredenheid vindt een uitweg via identiteitspolitiek en het zoeken van zondebokken. Een onproductieve manier om positieve tegenkracht te ontwikkelen.’

Moeten we dan inzetten op de zogenaamde kleine revoluties? We zien steeds meer burgerinitiatieven en coöperaties.

‘Dat zijn hoopvolle signalen, maar het aantal en de omvang blijft klein. Zeker in vergelijking met het begin van de 20e eeuw.’

Is er dan geen enkele sleutel om dit proces te stuiten?

‘Toch wel: het aanpakken van vermogens. Het is de vermogensongelijkheid die het omslagpunt in de cyclus bepaalt. Dat is de draaischijf in het proces. Als je dat eruit kunt halen, dan stop je het proces. Alleen kun je die vermogens vandaag nauwelijks nog in beeld brengen, laat staan dat je ze kunt vastpakken of belasten.’

Opvallend is dat bij de bevolking grote consensus bestaat om die vermogens meer te belasten, maar dat de politiek niet beweegt.

‘Precies mijn punt: het gebeurt niet. Voor een deel komt dit door de moeilijkheid, of zelfs onmogelijkheid, om kapitaal in beeld te brengen en te belasten. Kapitaal is mobiel en vliegt de hele wereld over. Maar voor een ander deel is er ook de invloed van vermogenden op de politiek. In Nederland en België zijn we nog niet zover in de cyclus dat het kapitaal een directe greep heeft op het politieke proces, zoals dat in de Verenigde Staten wel al het geval is, maar er bestaat wel een indirecte invloed. Bijvoorbeeld via de media. In Nederland zijn de private omroepen in handen van 3 miljardairs: John De Mol, Silvio Berlusconi en Rupert Murdoch. Via de media ontstaat steeds meer een beeld dat rijkdom gerechtvaardigd is: er zijn nu eenmaal winnaars en verliezers, het is oneerlijk om veel te belasten, dat soort boodschappen. Dat heeft een effect op beeldvorming.’

Nog een teken aan de wand: het bnp haalt niet meer de groeipercentages van een aantal jaren geleden.

‘Ook dat is een terugkerend fenomeen. Vanaf het moment dat de markteconomie dominant wordt, vlakt de economische groei af en is er een stagnatie van de brede welvaart. Vandaag is veel van onze groei gebaseerd op het ontwikkelen van activiteiten die de leefomgeving vervuilen, die mensen harder laat werken, met stress tot gevolg, enzovoort. Uit de brede welvaartsindicator voor Nederland, die de Universiteit Utrecht heeft ontwikkeld, blijkt dat de economische groei zich na de crisis van 2008-2009 heeft hersteld, maar de brede welvaart niet.’

Heeft dat te maken met de flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt?

‘Dat is één voorbeeld. Flexibilisering kan de economische groei opstuwen, maar heeft tegelijk een negatief effect op het welbevinden.’

Hoe ziet u de volgende jaren evolueren?

‘Je kan de huidige ontwikkeling niet tot op het einde volgen – we zitten er namelijk midden in – maar de geschiedenis is een richtingaanwijzer: op basis daarvan voorspel ik toenemende ongelijkheid in het economische en vervolgens in het politieke en maatschappelijke domein, afgewisseld door een crisis en af en toe een opflakkering van boosheid. Op lange termijn zal de samenleving zoals we die in de 20e eeuw hebben gekend langzaam verdwijnen.’

Bas van Bavel (1964) is sinds 2007 hoogleraar sociaaleconomische geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.

Zijn we vandaag niet beter gewapend dan vroeger om die fase van neergang te stuiten? De democratie is sterker, om maar één ding te zeggen.

‘Dat lijkt me een onderschatting van de brede verdeling van politieke invloed en macht in de eerdere gevallen, met name in laatmiddeleeuws Italië en de vroegmoderne Nederlanden. Beide kenden een hoge mate van politieke en bestuurlijke participatie. Bovendien worden de huidige democratieën fel uitgehold. De kosten van de verkiezingscampagnes stijgen sterk. Er worden miljarden uitgegeven aan lobbywerk. Vermogenden bezitten mediabedrijven. Organisaties als het IMF en de Wereldbank hebben indirect veel politieke invloed. De tucht van de financiële markten werpt haar schaduw op het politieke proces. De Verenigde Staten, bijvoorbeeld, zijn met Donald Trump al de laatste fase ingegaan: de band tussen economisch vermogen en politieke macht is totaal.’

Zal er in de Verenigde Staten geen tegenreactie komen?

‘Wellicht volgt een meer gematigd persoon Trump op. Maar de geschiedenis leert dat de meer gematigde politici die in het democratische proces naar voren kwamen, het proces niet teruggedraaid krijgen, integendeel. Na de periode van Ronald Reagan en Margaret Thatcher in de jaren tachtig kwamen Bill Clinton, Tony Blair, Wim Kok en Gerhard Schröder in de jaren negentig. Hun toon was gematigder, maar in feite hebben ze het proces van toenemende marktdominantie alleen nog maar versneld.’

Het verraad van de traditionele partijen?

‘Het is opvallend dat de eerste, positieve fase van onze cyclus in de eerste helft van de 20e eeuw werd gedragen door sociaaldemocraten, christendemocraten én liberalen.
De opbouw van de welvarende samen­leving was het werk van alle grote politieke bewegingen. Het waren allemaal emancipatiebewe­gingen. Dat is vandaag weg.’

Kunt u een voorbeeld geven?

‘De discussie rond de erfbelasting. Een hoge erfbelasting zou het kroonjuweel in een emanciperend liberaal verhaal moeten zijn. Erfenissen zijn onverdiende voorsprongen in het leven en een grote aantasting van de liberale samenleving. Maar vandaag moet de erfbelasting, ook voor liberalen, alleen omlaag.’

Eindigen doen we met een positieve noot?

‘Er zou een cyclus elders kunnen beginnen die de huidige cyclus van de Noord-Atlantische markteconomieën positief beïnvloedt, zoals continentaal Noordwest-Europa in de eerste helft van de 20e eeuw deed met Engeland.’

Zou dat een grote economie als China kunnen zijn?

‘Ik vrees van niet. Er is nauwelijks interactie met de Noord-Atlantische cyclus; toch niet zoals dat tussen Engeland en continentaal Noordwest-Europa in de eerste helft van de 20e eeuw het geval was. Ook lijken er in China geen brede bewegingen en organisatie van onderaf te zijn, als positief begin van een nieuwe cyclus daar. Er is eerder politieke onvrijheid. Dat lijkt me dus niet het voorbeeld van het begin van een vruchtbare cyclus. Dan zou ik nog eerder naar India kijken, de grootste democratie ter wereld. Hoewel, ook die samenleving is gekenmerkt door enorme economische ongelijkheid.’

Echt vrolijk word ik niet van uw verhaal, moet ik zeggen.

‘Mijn bedoeling is toch niet om de lezer te ontmoedigen. Wel om die te stimuleren dit proces te doorgronden en te doordenken welke maatregelen wél zoden aan de dijk zetten. De kans dat het proces gestuit wordt, is heel klein. Het is nooit eerder gelukt. Maar als er ooit een kans is geweest, dan is het nu. Omdat we nu veel beter weten hoe dit proces verloopt. Ik geloof in de kracht van de geschiedenis.’

Dit interview verscheen eerder op sampol.be