publicatie

Spanning, maart 2005 :: Het rijke rooie leven, deel 3: Verlossing

Spanning • maart 2005

Het rijke rooie leven, deel 3

Verlossing

Socialisten zijn niet altijd christen, maar goede christenen zijn in ieder geval ook socialist. Dit stelt predikant Huub Oosterhuis in ‘De revolutie van de bijbel’, in de bundel Socialisme, what’s left? (2004) van het Wetenschappelijk Bureau van de SP. Sommige socialisten hebben weinig op met de kerken, die in hun ogen onvoldoende optreden tegen maatschappelijk onrecht. Anderen nemen desondanks Jezus tot voorbeeld, die immers gerechtigheid predikte voor de armen en onderdrukten.

Het eerste socialistische Kamerlid in Nederland was een predikant: Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), die door Friese arbeiders ‘us forlosser’ werd genoemd. Toen hij in 1888 in de Tweede Kamer kwam, had Nieuwenhuis vaarwel gezegd tegen de kerk, waarvan de armen niet veel konden verwachten. Na enkele jaren in de Kamer verloor hij ook zijn vertrouwen in de parlementaire politiek, die volgens hem werd gedomineerd door partijklieken. Zijn stelling werd dat het volk de verlossing niet kon verwachten van kerkelijke of politieke leiders, maar zélf in opstand moest komen.

Christen

‘En eenmaal den hemel boven mijn hoofd verloren hebbende, trachtte ik de aarde tot een hemel te maken. Ik werd dus socialist, omdat voor den mensch die niet gelooft aan een hiernamaals, niets anders overblijft,’ schreef Domela Nieuwenhuis in 1910 in zijn levensbeschrijving Van christen tot anarchist. Domela, de zoon van een theoloog, werd in 1870 luthers predikant in Harlingen. Marx had religie de opium van het volk genoemd: dat mensen een betere toekomst werd voorgehouden na de dood, was volgens hem bedoeld om armen en onderdrukten de ongelijkheid hier op aarde te doen accepteren. Domela was erg beïnvloed door Das Leben Jesu van David Strauss (1835), dat destijds in Nederland veel opzien baarde. In dit boek werd Jezus niet beschreven als een god, maar als een historische figuur, die veel goeds had gedaan en daarom navolging verdiende.

Christendom was volgens de jonge Domela niet alleen een middel om de bevolking passief te houden, maar kon ook een strijdmiddel zijn om mensen te mobiliseren tegen maatschappelijk onrecht. Domela hield zich bezig met de sociale kwestie, die vorige maand aan bod kwam. Hij steunde arbeiders die staakten voor meer loon en betere arbeidsomstandigheden. Domela kreeg ook persoonlijk leed te verduren: in 1876 stief zijn eerste vrouw in het kraambed. Deze gebeurtenis luidde het definitieve einde in van zijn geloof: ‘Behalve Johanna stierf voor Domela ook God,’ aldus biograaf Jan Meyers in Domela, een hemel op aarde (1993). Op 1 september 1879 legde Domela in Den Haag zijn ambt als predikant neer. Dit had grote gevolgen: hij verloor als geestelijke zijn maatschappelijke status en verviel als weduwnaar met vier kinderen in armoede.

Socialist

In het socialisme vond Domela een nieuw geloof, dat mensen niet de utopie vóór hield van een hemel, maar hoop gaf voor verlossing op aarde. Op de dag van zijn afscheid als predikant sprak hij in Den Haag voor het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, een sociaal-liberale vereniging voor geschoolde ambachtslieden. Ook hield hij bevlogen toespraken voor de Sociaal-Democratische Vereeniging, die een jaar daarvoor door Amsterdamse arbeiders als Klaas Ris was opgericht. Eerder had Domela al het weekblad Recht voor Allen in het leven geroepen, dat pleitte voor algemeen kiesrecht en het recht op een menswaardig bestaan. Dit werd het officiële blad van de in 1882 opgerichte Sociaal-Democratische Bond, de eerste socialistische partij in Nederland, waarvan Domela secretaris werd. Datzelfde jaar kwam op zijn initiatief de Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht tot stand, die massale bijeenkomsten organiseerde om algemeen kiesrecht af te dwingen. In Recht voor Allen schreef Domela felle commentaren op de vijf K’s waarop volgens hem de zondige samenleving rustte: kerk, kroeg, kapitaal, kazerne en koning. Evenals eerder de lilliputkrantjes was Recht voor Allen behalve met politiek, ook gevuld met schandalen, zoals prostitutie in de hoge kringen, handel in proletarische maagden en het liederlijke leven van koning Willem III, over wie in 1887 een boekje Uit het leven van koning Gorilla verscheen. Voorafgaand aan het jaarlijkse bezoek van de koning aan Amsterdam uitte Domela in 1886 zijn verwondering over de vele aandacht voor iemand ‘die zo weinig van zijn baantje maakt’. Deze opmerking leidde tot een jaar eenzame opsluiting wegens majesteitsschennis. Tijdens zijn gevangenschap werd de gevangenis in Utrecht een bedevaartplaats voor socialisten. Na zijn vrijlating in augustus 1887 maakte Domela een tournee door het land, waar zijn optredens mensenmassa’s op de been brachten. Vooral in Friesland, waar de kiesrechtbeweging veel aanhang had. Het was onder meer hier dat de Sociaal-Democratische Bond Domela in 1888 kandidaat stelde voor de Tweede Kamer, voor het kiesdistrict Schoterland (Heerenveen).

Anarchist

Nederland kende tot 1917 honderd kiesdistricten, die ieder een lid voor de Tweede Kamer kozen. Het kiesrecht was afhankelijk van de hoeveelheid belasting die iemand betaalde en dus alleen weggelegd voor de rijken. Mede door de invloed van de kiesrechtbeweging was in 1887 de kiesdrempel verlaagd en konden ook sommige kleine boeren, middenstanders en ambachtslieden hun stem uitbrengen. In Schoterland werd Domela als eerste socialist in de Kamer gekozen, een verkiezing die onder socialisten leidde tot verdeelde reacties. Henri van Kol schreef zijn vriend naar aanleiding van deze verkiezing: ‘Men juicht niet als men een vriend een verpeste woning ziet binnentreden, men hoopt alleen dat hij er onbesmet uit tevoorschijn komt.’ Domela werd in het parlement in ieder geval gemeden als de pest, niemand gaf hem een hand of wilde naast hem zitten. In de Tweede Kamer besprak Domela de slechte positie van de arbeiders, die na de parlementaire enquête over de toestand van de arbeidersklasse in 1887 op de politieke agenda was gekomen (zie vorige maand). Zijn optreden werd echter niet geaccepteerd. In de kranten werd hij onder meer afgeschilderd als een ‘onbetrouwbare idealist’, ‘beklagenswaardige zenuwlijder’ en ‘gewetenloze volksmenner’.

Veel kon Domela als eenling in de Kamer niet bereiken, zo werd al snel duidelijk. Politiek moest door socialisten toch vooral buiten het parlement worden bedreven. Vanaf het einde van de jaren 1880 groeide in Nederland het aantal vakbonden en werden steeds vaker stakingen georganiseerd, waar Domela een graag geziene spreker was. Op internationale congressen trad het Kamerlid op als vertegenwoordiger van de Nederlandse arbeidersbeweging. In Parijs in 1889 stelde hij dat sociale wetgeving geen oplossing bood voor de noden van de arbeiders. Zolang het kapitalistische systeem in stand bleef, zou het proletariaat in economische ketenen gevangen blijven, zo parafraseerde hij Marx. Domela keerde zich tegen de parlementaire politiek en meende dat de arbeiders alleen zichzelf konden bevrijden. Deze opvatting botste met socialisten als Pieter Jelles Troelstra, die arbeiders in partijen wilde verenigen en via het algemeen kiesrecht de macht wilde grijpen. In 1894 werd de tegenstelling tussen parlementairen en revolutionairen definitief toen de eerste groep de Sociaal Democratische Arbeiderspartij oprichtten en de laatste verder gingen onder de naam Socialistenbond. De eerste van vele scheuringen in de socialistische beweging was daarmee een feit.

Us forlosser

Domela heeft veel mensen enthousiast gemaakt voor het socialisme. Hij was geen scherpe denker of goede schrijver, maar wel een charismatische figuur en een overtuigende spreker. Biograaf Meyers verklaart zijn succes deels uit zijn jezusachtige verschijning: Domela was groot, slank, had lang golvend haar en een witte baard. Hier sprak een socialist, maar ook een predikant. Hij koos eenvoudige woorden, sprak in korte zinnen en gebruikte veel ironie. De vergelijking met Jezus gaf hem bovendien iets sacraals, als een moderne Messias. De anarchistische politiek die Domela voorstond verdroeg zich echter slecht met de behoefte aan politieke organisatie. Het is makkelijk roepen dat mensen in opstand moeten komen, maar arbeiders hadden veel te verliezen: geen werk betekende geen inkomen voor het gezin. In de vakbonden probeerden arbeiders gezamenlijk te strijden, zoals tijdens de spoorwegstaking van 1903, die volgende maand aan bod komt.