opinie

‘Euroscepsis in Nederland’

Toespraak van Harry van Bommel over Europa bij de universiteit Leiden.

Mijn bijdrage aan deze conferentie over euroscepsis zou ik willen baseren op vijf vragen. Deels oud, deels nieuw

  1. Wat is Europa en wat is de Europese Unie?
  2. Welke kant gaat de EU op?
  3. Waarom wantrouwen burgers de EU?
  4. Wat moeten we met de grondwet EU?
  5. Hoe kan de EU burgers aan zich binden?
De eerste vraag, wat is Europa en wat de EU, is zowel in geografische als in politieke zin niet zo maar te beantwoorden. Europa is tussen de Zwarte Zee en/of de Kaspische Zee in het zuiden en de Noordelijke IJszee in het noorden moeilijk te begrenzen. Elke discussie over uitbreiding van de Europese Unie toont aan dat die Unie nooit af zal zijn omdat er altijd mensen te vinden zijn die er nóg een buurland bij willen. Nu zijn het er 25. Met Roemenië, Bulgarije, Kroatië en straks Turkije zijn het er 29. Er wordt hardop nagedacht over verdere uitbreiding in oostelijke richting met Oekraïne en Wit-Rusland en minister Bot van Buitenlandse Zaken sprak vorige week op een lezing in de Grote Kerk van Den Haag zelfs al over een Europese Unie van rond de 35 lidstaten. Wie het weet mag het zeggen. Misschien moeten we in de toekomst gewoon spreken over de Unie en de kwalificatie Europees laten vallen. Marokko heeft al belangstelling getoond maar nul op het rekest gekregen. Ook Israël is al eens genoemd als mogelijke EU-kandidaat, maar ook dat lijkt op dit moment weinig realistisch. Nogmaals, wie het weet, mag het zeggen.

In zijn toespraak vorige week sprak minister Bot hardop van een Europese Unie met meer dan 500 miljoen inwoners; van een Unie die zich het kruispunt der beschavingen mag noemen en van een Unie die in omvang één van de belangrijkste economische ruimtes ter wereld zou zijn. Met dat laatste hebben we de kern van de zaak te pakken. De Europese Unie moet één van de belangrijkste economische ruimtes ter wereld worden. Sterker nog; dat is precies wat Europese leiders enkele jaren geleden, in maart 2000, in Lissabon hebben afgesproken. In 2010 moet de EU de meest concurrerende economie ter wereld zijn. De zogeheten Lissabonagenda die naar dat doel moet leiden, kent behalve de economische peiler, ook een sociale en een ecologische peiler. Of eigenlijk moet ik zeggen ‘kende’. Want sinds kort heeft de Europese Commissie aangegeven dat er een groot probleem is met het bereiken van deze ambitieuze drieledige doelstelling. Mede op basis van het belangrijke rapport ‘facing the challenge’ dat onder leiding van de oud-premier Wim Kok november vorig jaar werd geschreven, is namelijk besloten om niet alle drie doelen tegelijkertijd na te streven. De sociale en de ecologische doelstellingen zullen voorlopig op een laag pitje komen te staan omdat er op economisch terrein een achterstand is opgelopen. Commissievoorzitter Barosso probeerde het in huiselijke taal aan het Europees Parlement uit te leggen. Hij zei daar: ‘Als ik drie kinderen heb en ééntje daarvan wordt ziek, dan is het toch logisch dat ik als moderne vader al mijn aandacht op het zieke kind richt tot het weer beter is? Maar dat wil niet zeggen dat ik van de andere twee minder houd.’ Als dat Barosso’s invulling is van modern vaderschap, dan denk ik dat hij beter kinderloos had kunnen blijven. In ieder geval zou hij naar hedendaagse Nederlandse maatstaven uit de ouderlijke macht worden ontzet.

De VVD heeft in de Tweede Kamer het uitgangspunt van Barosso direct dankbaar aangegrepen. De Europese Unie is een economisch project, gericht op economische groei door liberalisering van markten. De overige zaken moeten maar op nationaal niveau worden geregeld en kunnen bovendien pas aan de orde zijn als de economie goed draait. Van de VVD kun je veel zeggen, maar niet dat ze onduidelijk is. Naar mijn mening wordt met de uitgeklede Lissabonagenda slechts bevestigd wat we allang wisten; De Europese Unie is op de eerste plaats een economische unie, vooral gericht op de interne geliberaliseerde markt, met bescherming van de eigen productie en het dumpen van gesubsidieerde overschotten in andere delen van de wereld indien dat nodig is. De neoliberale agenda van de VVD sluit naadloos aan bij de economische agenda van de EU. Het feit dat sociaal-democraten in verschillende landen van de EU steun geven aan die agenda zegt weinig over de EU als project, maar des te meer over de hedendaagse Europese sociaal-democratie. Traditioneel klinkt er uit die hoek bescheiden tegengesputter als onder druk de EU flexibilisering van de arbeidsmarkt, langer doorwerken en minder sociale zekerheid wordt bepleit. Maar er werkelijk vóór gaan liggen is nooit aan de orde. Het was dan ook een slimme zet om Wim Kok aan het hoofd te zetten van de High Level Group die de Lissabonagenda vlot moet trekken. De vaderlandse politieke geschiedenis heeft geleerd dat de grootste veranderingen op sociaal gebied, ook verslechteringen, alleen met steun van de sociaal-democraten kunnen worden doorgevoerd. Die Nederlandse les wordt nu ook Europees ten uitvoer gebracht.

Met deze beschouwing is de tweede vraag; Welke kant gaat de Europese Unie op? al ten dele beantwoord. De EU zoals we die nu kennen zal de komende jaren geografisch en economisch groter worden en het accent zal meer dan ooit op economische groei liggen. Ten koste van sociale en ecologische doelen. Met de keuze die Barosso heeft gemaakt zijn die doelen definitief op achterstand gezet en is er weinig kans dat de voorstellen die eerder op die gebieden zijn gedaan ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Dat kan tijdelijk goed zijn voor de economie maar op termijn is het een onverantwoorde vorm van roofbouw. In de kenniseconomie die steeds meer de kern van de EU vormt, zal blijvend moeten worden geïnvesteerd in onderwijs en onderzoek. Voor de vergrijzende bevolking van de verschillende lidstaten zal verzorging moeten komen, en kinderopvang voor de jongere werknemers met kinderen, die hun plaatsen in gaan nemen. Het afbreken van de welvaartsstaat en het langzaam maar zeker overnemen van het Amerikaanse model heeft ook in de ogen van de Amerikaanse hoogleraar Jeremy Rifkin, die onlangs het Europees Parlement hierover aansprak, geen enkele zin; om zijn woorden te gebruiken: “Snijden in de sociale zekerheid levert allen maar een negatief bruto nationaal product op in de vorm van meer ellende en meer misdaad.” Ook uit onverdachte Nederlandse hoek klinkt er kritiek, bijvoorbeeld in de persoon van Alexander Rinnooy Kan, lid van de Raad van Bestuur van ING, tevens lid van het Innovatieplatform. Hij spreekt heldere taal met zijn “pleidooi voor handhaving van het poldermodel als tegenwicht tegen het Amerikaanse model dat laagopgeleiden tot dienstverlening tussen hamburgers of achter de vloerzwabber reduceert. Ruwe ongepolijste marktwerking op wereldschaal – waar het aan toezichthouders ontbreekt- creëert kansen voor de allerarmsten maar maakt elders nieuwe slachtoffers. De vraag luidt: Bestaat er een alternatief voor het Amerikaanse model?” Waarom stelt Rinnooy Kan die vraag wel en Wim Kok niet. Misschien horen we vandaag het antwoord van zijn partijvoorzitter. Ik ga er gemakshalve vanuit dat de voormalige minister-president nog steeds lid is van de PvdA.

De meest verstrekkende economische wijziging die Kok voorstelt in zijn rapport, illustreert perfect welke kant de Europese Unie op zal gaan de komende jaren. Die verandering betreft het wegnemen van obstakels in de markt van diensten die zo’n 70% van de Europese economie omvat. De dienstenrichtlijn, naar de architect ervan ook wel de Bolkesteinrichtlijn genoemd, regelt het wegnemen van obstakels in de markt van diensten. Kern van de richtlijn is het land van oorsprongbeginsel. Dat houdt in dat dienstverleners uit de ene lidstaat hun werk mogen verrichten in een andere lidstaat op basis van de wet- en regelgeving van het land van oorsprong. De richtlijn kent weliswaar een aantal uitzonderingen maar wat vast staat is dat lidstaten met de minst sociale wetgeving, de laagste milieunormen en het meest soepele vergunningstelsel de meest aantrekkelijke vestigingsplaats worden voor ondernemingen die diensten aanbieden. Van daaruit kunnen zij in de hele EU hun diensten aanbieden onder voorwaarden waartegen lokale bedrijven niet kunnen concurreren. Die zullen op hun beurt de overheid vragen om versoepeling van de regelgeving om het hoofd boven water te kunnen houden en zo wordt een race naar het laagste punt van Europa in werking gezet. Met een mooi woord heet dat beleidsconcurrentie. Het resultaat zal zijn dat sociale wetgeving en milieunormen verder onder druk komen te staan in heel Europa. Dat is dus de kant die Europa opgaat. Overigens valt te betwijfelen of we zelfs daarmee in 2010 de meest concurrerende economie ter wereld zullen zijn. En de vraag is ook of je dat eigenlijk wel moet willen. Moeten wij ten koste van belangrijke Europese verworvenheden, zo u wilt Europese normen en waarden, economisch de strijd aangaan met India, met China, met de VS? Laten we Europees vooral doen waar we goed in zijn en dat is werken aan een kennisintensieve sociale economie in Europa waar mensen zich verzekerd weten van voldoende en kwalitatief hoogstaande sociale voorzieningen, zodat ze hard kunnen werken aan innovaties in zowel dienstverlening als industrie. Daarin ligt het alternatief voor het Amerikaanse model.

De derde vraag die ik aan het begin van deze bijdrage stelde betrof het gebrek aan vertrouwen dat burgers hebben in deze Europese Unie. Dat er sprake is van een gebrek aan vertrouwen staat wel vast en is wat mij betreft ook volkomen terecht. Fraude, vriendjespolitiek, een gebrek aan controle en democratie hebben gemaakt dat de Europese kiezer massaal afhaakt indien wordt gevraagd om een stem voor het Europees Parlement. Ging in 1979 nog 63% van de Europese kiezers naar de stembus, 25 jaar later is dat ruim 20% minder. Ook in Nederland blijft de kiezer massaal weg, alhoewel er in 2004 voor het eerst in 25 jaar een plotselinge opleving in de opkomst waar te nemen is van dertig naar veertig procent. Daarbij moet worden aangetekend dat die winst in belangrijke mate ging naar euroseptische partijen waaronder de SP en de partij van klokkenluider Paul van Buitenen.

Het tragische van de Europese politiek is dat er zo weinig van de vertrouwenscrisis waar de EU in verkeert wordt opgestoken. Er hebben geen wezenlijke veranderingen plaats op terreinen die burgers direct in het oog springen. Eurocommissarissen kunnen nog steeds niet individueel worden weggestuurd of geweigerd. Zelfs niet na aanname van de Europese grondwet. De financiële afdracht aan de EU door Nederland is vele malen hoger dan die van sommige andere landen terwijl ons land economisch gezien het echt niet evenredig beter doet. Misbruik van Europese subsidies voor werkgelegenheidsprojecten, ook door Nederland, leidt tot hoge boetes maar nooit is er iemand politiek voor verantwoordelijk gesteld. Aangetoonde fraude bij het statistisch bureau van de EU Eurostat heeft wel geleid tot een non-actief voor enkele ambtenaren maar niet tot het vertrek van de toenmalig verantwoordelijk eurocommissaris Pedro Solbes. Tel daarbij op de berichten dat europarlementariërs, die toch een beetje worden gezien als de controleurs van de commissie, rommelen met reiskosten en andere vergoedingen en het beeld ontstaat dat Brussel een roversnest is voor witteboordcriminelen. Dat is dus niet geheel onterecht. U zult begrijpen dat ik me voorlopig niet zal kandideren voor welke Brusselse functie dan ook.

Het wantrouwen in Brussel wordt overigens niet alleen door deze malversaties bepaald. Het is ook de regelrechte onzin die uit Brussel komt die maakt dat mensen zeggen: hebben we daar Brussel nou voor nodig. Enkele voorbeelden maken dit direct duidelijk. Wist u bijvoorbeeld dat er nogal wat EU-verordeningen zijn op het gebied van groente en fruit. Zo stelt verordening nummer 2257/94 van de Europese Commissie nadere kwaliteitsnormen aan bananen. Als minimumeis wordt gesteld dat bananen van het geslacht Musa, bestemd om na opmaak en verpakking in verse toestand aan de consument te worden geleverd “groen en niet-nagerijpt zijn; heel zijn; stevig zijn; gezond zijn; zuiver zijn; nagenoeg vrij zijn van parasieten; een gave steel hebben die niet vervormd is, ontdaan zijn van bloemresten en vrij zijn van misvormingen en van een abnormale kromming.” Als iemand u in de toekomst nog eens vraagt: Waarom zijn de bananen krom? dan kunt u met een gerust hart zeggen dat dit is komt door verordening 2257/94. Bij komkommers ligt de zaak precies omgekeerd. Verordening nummer 1677/88 stelt: “de komkommers moeten: goed gevormd en vrijwel recht zijn (maximumhoogte van de kromming: 10 mm per 10 cm lengte van de komkommer).” Het is maar dat u het weet.

Overigens krijgt niet alles dat uit Brussel komt de kracht van wet. Zo is het verbod op de verkoop van chocoladesigaretten geen maatregel van de Europese Commissie maar maakt het deel uit van de Aanbeveling van de Raad van 2 december 2002 inzake de preventie van roken en initiatieven ter verbetering van de bestrijding van tabaksgebruik. En zoals de benaming impliceert, is deze aanbeveling van de Raad niet wettelijk bindend. Het is derhalve aan de lidstaten om te besluiten welke maatregelen zij willen nemen naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad tot verbod van de verkoop van producten zoals chocoladesigaretten.

Gelukkig zijn deze verordeningen en aanbeveling niet en detail bij de burger bekend en dat is maar goed ook. Zouden ze tot op de letter uitlekken, dan zou het vertrouwen in Brussel nog verder afnemen. Ik roep u dan ook op hier verder geen ruchtbaarheid aan te geven.

Van een geheel andere orde is de financiering van de Europese Unie. Staatssecretaris Nicolaï van Europese Zaken heeft laten uitrekenen dat Nederland de grootste nettobetaler aan de Unie is. Iedere Nederlander draagt jaarlijks 120 euro bij aan de begroting van de EU. Per hoofd van de bevolking dragen we zo netto twee keer zoveel af als Zweden en vijf keer zoveel als Frankrijk en Denemarken. Logisch dat dit onderwerp een voortdurende bron van discussie is. Net als de afspraken uit het stabiliteitspact overigens. Het feit dat sommige landen die spelregels wel mogen overtreden en andere weer niet, toont wel aan dat je niet kunt zeggen dat de lidstaten van de Unie op financieel terrein gelijkwaardig EU-lid zijn. Ook op dit gebied toont de EU zich alles behalve het toonbeeld van betrouwbaarheid.

Een nieuwe en wellicht de grootste lakmoesproef in het bestaan de EU staat voor de deur. Gisteren in Spanje, dit jaar nog in eigen land; eindelijk mag de burger zich uitspreken over een belangrijk Europees verdrag. Ik juich die mogelijkheid van harte toe. Laat, maar beter laat dan nooit, wordt de burger iets gevraagd over Europa. Dat had natuurlijk al moeten gebeuren bij de toetreding tot de monetaire unie en de komst van de euro. Wellicht had het ook moeten gebeuren bij de uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten zoals vorig jaar gebeurde. Dat zo lang is gewacht met het raadplegen van de burger maakt dat dit referendum extra beladen is.

De vraag óf er een grondwet moet komen, is al beantwoord door de Europese elite. Kiezers mogen nu zeggen of ze déze grondwet willen. Of ze ook werkelijk die vraag zullen beantwoorden in de referenda die in vermoedelijk tien landen zullen worden gehouden, waag ik te betwijfelen. Ook gisteren in Spanje was dat eigenlijk niet de vraag waar 77% van de kiezer ‘ja’ op zei. Men zei ‘ja’ op de vraag of men dankbaar is voor de steun die de EU Spanje sinds 1986 heeft geboden. Die steun beliep netto niet minder dan ruim 100 miljard euro en daarvan heeft een hele ontwikkeling in het Spanje van na Franco plaatsgehad. Premier Zapatero heeft het ook met zoveel woorden gezegd. Het zou van ‘ondankbaarheid’ getuigen als nu ‘nee’ tegen de EU werd gezegd. De opkomst viel met 42% tegen en persoonlijk had ik meer steun voor het positieve antwoord verwacht. Overigens maakte opinieonderzoek voorafgaand aan het Spaanse referendum duidelijk dat 90% van de kiezers nauwelijks wist wat er in de grondwet stond. Uit peilingen weten we dat dit in ons land niet zo heel veel anders ligt. Wij hebben dan wel het voordeel dat ons referendum nog maanden ver weg ligt. Daar is dus nog verandering in aan te brengen.

Hoogleraar staats- en bestuursrecht aan deze universiteit Wim Voermans heeft zaterdag in de Volkskrant een poging gedaan het referendum over de Europese grondwet te duiden. Hij zag daarbij vier punten. Ten eerste zou dat referendum gaan over de grondwet en niet over de Europese Unie als zodanig. Feitelijk is dat natuurlijk juist, maar de kiezer heeft daar geen boodschap aan. Als Geert Wilders benadrukt dat deze grondwet negatieve gevolgen heeft voor de positie van kleine landen, dan is het verband dat hij legt met de eventuele toetreding van Turkije niet geheel onterecht. Toegegeven, in de tijd ver gezocht, maar niet onzinnig. Ik neem dit maar als voorbeeld omdat het duidelijk maakt dat de kiezer zelf bepaalt door welke vraagstukken hij zijn stem laat leiden. Dat is op zich niets nieuws. Ook bij gewone verkiezingen, welke dan ook, geldt dat niet altijd een stem wordt uitgebracht op basis van voorliggende verkiezingsprogramma’s.

Ten tweede stelt Voermans dat de grondwet een werkelijke grondwet is omdat daarin de basisspelregels voor de verhouding voor de Europese instellingen, de lidstaten en hun bevolking worden neergelegd. Dit is zonder meer juist. Veel Europese instituties worden nader bepaald in de grondwet, het Europees Parlement krijgt een grotere rol en, interessant, er wordt een burgerinitiatief geïntroduceerd. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat deze grondwet veel meer doet dan dat. Sommige bepalingen met betrekking tot het Europees veiligheids- en defensiebeleid bijvoorbeeld horen niet thuis in een document dat zich grondwet laat noemen. Kunt u mij één andere grondwet noemen waarin staat dat ‘de lidstaten zich ertoe verbinden hun militaire vermogens geleidelijk te verbeteren’? Een bepaling als deze, opgenomen in artikel 1-41 lid 4, misstaat in een grondwet en maakt van daar eerder een politiek program van. Eigenlijk is deze zogenaamde grondwet een mengelmoesje van Europese spelregels en grondrechten, politieke wensen en geringe institutionele veranderingen. Vriend en vijand van de grondwet hebben inmiddels ook erkend dat de term ‘grondwet’ eigenlijk onterecht is gekozen. Ik sluit me in dit verband graag aan bij Frank de Vries, universitair docent Staatsrecht en Internationaal Recht aan de Rijksuniversiteit Groningen en tevens PvdA-fractievoorzitter aldaar, die in Socialisme en Democratie stelt dat het gebruik van het woord grondwet ‘staatsrechtelijk onjuist is en overspannen verwachtingen wekt.’

Als derde punt constateert Voermans dat er in grondwet weinig nieuws staat; 95% van de bepalingen is rechtstreeks overgenomen uit eerdere verdragen of vormt een codificatie van de jurisprudentie van het Hof van Justitie die op basis van die verdragen tot stand is gekomen. Hoewel ik me af vraag hoe dit percentage is vastgesteld, ben ik het met de strekking van de constatering wel eens; er is slechts in beperkte mate sprake van iets nieuws onder de zon. Tegelijkertijd gaat het wel om een belangrijke 5% wijziging als we het hebben over de besluitvormingsprocedures. Meerderheidsbesluitvorming op een aantal terreinen maakt de positie van kleine landen zonder meer zwakker. Bovendien zal het via meerderheidsbesluitvorming dwingend opleggen van zaken worden opgevat als aantasting van de nationale soevereiniteit. Het zal ook dienen als verontschuldiging voor regeringen die straks kunnen zeggen: Wij wilden dit echt niet en we hebben ons er ook tegen verzet. Het moest echter van Brussel.

Voermans sluit zijn artikel af met de conclusie dat een stem tegen déze grondwet, een stem vóór het verdrag van Nice is. Strikt genomen is dat juist, aangezien er geen derde verdrag klaarligt op grond waarvan de Unie dan bestuurd zou kunnen worden. Tegelijkertijd zie ik hierin geen enkel probleem. Een negatieve uitkomst betekent immers dat er de plicht ligt om te werken aan een verdrag dat wel op brede steun kan rekenen. Een verdrag dat niet de pretentieuze titel grondwet mee krijgt en wél is uit te leggen aan de bevolking van de lidstaten die het voorrecht tot raadpleging heeft gekregen. Mijn partij zal in ieder geval hartstochtelijk campagne gaan voeren tégen deze grondwet. Deze week zal vermoedelijk de datum van het referendum worden vastgesteld door de referendumcommissie. Ik verzeker u dat u tot het referendum nog veel van ons zult horen.

Dat brengt mij bij de laatste vraag die ik aan het begin stelde: Hoe kan de EU burgers aan zich binden. Want dat Europa kampt met een legitimiteitscrisis staat voor mij wel vast. De EU zie ik als een politiek feit, u hoort mij vandaag niet pleiten voor uittreding. Wel bepleit ik een beperking van Europa’s ambitie in vele opzichten. Om te beginnen met een moratorium op verdere overdracht van bevoegdheden. Lidstaten moeten zich verder niet door de Lissabonagenda economisch de wet voor laten schrijven maar zelf de ruimte nemen om maatwerk te leveren dat rekening houdt met sociale omstandigheden in eigen land. De uitbreiding van de EU met tien landen vorig jaar en een beperkt aantal in de komende jaren maakt meer samenwerking wenselijk en mogelijk, maar dat betekent geenszins dat de weg naar een federaal Europa moet worden ingeslagen. Burgers krijgen nu het gevoel dat de EU wel langzaam in die richting wordt getransformeerd, overigens zonder dat die keuze ooit openlijk is gemaakt. Kort samengevat pleit ik niet voor meer Europa de komende tijd maar juist voor minder. Alleen een pas op de plaats biedt ons de gelegenheid om ons te bezinnen op de vraag welke kant het op moet met Europa.