Dienstenrichtlijn gevaar voor sociale volkshuisvesting

Woningbouwcorporaties maken zich terecht grote zorgen over de kritiek van de Europese Commissie op hun interpretatie van de aanbestedingsverplichting (NRC, 13 april 2005). Aanleiding voor deze onrust is de kritiek van de Commissie op een aanbesteding in de Amersfoortse nieuwbouwwijk Vathorst. Omdat corporaties via de woningwet nog als openbare lichamen kunnen worden gezien, moeten zij voldoen aan de Europese aanbestedingsverplichting. Ook ziet de Commissie een PPS-constructie als overheidslichaam en valt dus ook via die invalshoek onder de verplichting tot Europese aanbesteding van werk.

Wat de Commissie of uiteindelijk het Europese Hof daarmee gaat doen is nog niet duidelijk. Wél duidelijk is dat er inmiddels een nog grotere bedreiging op de loer ligt voor samenwerking tussen gemeenten en woningbouwcorporaties: de Europese Dienstenrichtlijn. Deze verbiedt in lid 6 van artikel 14 namelijk “de directe of indirecte betrokkenheid van marktconcurrenten bij de verlening van vergunningen of bij andere besluiten van de bevoegde instanties, ook binnen raadgevende organen”. En dat gaat heel ver. Elke overeenkomst tussen een lokale woningbouwcorporatie en een gemeente moet volgens de dienstenrichtlijn gezien worden als een ontoelaatbare vorm van concurrentievervalsing, omdat buitenlandse dienstverleners van nature niet beschikken over de mogelijkheid om gelijksoortige overeenkomsten met de gemeente te sluiten. Een congsie tussen gemeente en corporatie zou volgens Bolkestein’s richtlijn buitenlandse bedrijven discrimineren, en dat is natuurlijk ook zo.

Maar gemeenten en corporaties zijn tot elkaar veroordeeld. Geen van beide honderd procent markt of overheid, maar samen wel verantwoordelijk voor groot deel van de bouwproductie en volkshuisvesting. Niet zelden wordt een corporatie de ontwikkeling van een gebied gegund in ruil voor andere voor de gemeente interessante toezegging op het gebied van woningbouw. Ook volkshuisvestingsconvenanten tussen gemeenten en corporaties berusten in belangrijke mate op wat beide partijen voor elkaar kunnen betekenen. De EU-dienstenrichtlijn maakt met een dikke rode stift een einde aan deze samenwerking. In toenemende mate zullen corporaties gedwongen worden zich op te stellen als ‘gewone’ projectontwikkelaars. Volgens ‘Bolkestein’ is dat een goede zaak, want dan kunnen zij naar hartelust in alle lidstaten van de EU aan de slag. De vraag is echter of een Amersfoortse corporatie zoveel zin heeft om flats in Praag of Zagreb te gaan bouwen. Althans, dat mag ik hopen. Intussen blijft de gemeente met lege handen achter, gedwongen de hele volkshuisvesting over te laten aan de vrije markt.