opinie

ITEC, wapenbeurs in de stad van vrede en recht

De Nederlandse overheid wordt geacht te waken over de wapenhandel. Maar heeft ook verplichtingen tegenover de nationale defensie-industrie. Er kunnen vraagtekens geplaatst worden bij die dubbele rol.

De International Training and Education Conference (ITEC) die dinsdag in Den Haag begint, is geen onschuldige conferentie waar specialisten elkaar op de hoogte brengen van de nieuwste ontwikkelingen op het vlak van simulatietechnologie. Op deze driedaagse bijeenkomst is het voornamelijk de defensie-industrie die simulatietechnologie aanprijst. Die wordt gebruikt om nieuwe wapens te ontwikkelen en militairen te trainen. Moderne wapensystemen zijn steeds meer hightech, waardoor de moderne oorlog vanaf een keyboard gevoerd kan worden. Zo werden ‘zelfdenkende’ wapens al op grote schaal ingezet tijdens de Golfoorlog en bij het NAVO-bombardement op voormalig Joegoslavië. De ITEC conferentie kan dus met rede een wapenbeurs genoemd worden. Ik ben er voorstander van om dergelijke aanprijzingen van oorlogshandel niet in Nederland plaats te laten vinden.

Eerder al probeerde een andere organisatie, de AFCEA, tevergeefs een wapenbeurs te organiseren in Den Haag, nadat de Belgische Senaat zich tegen wapenbeurzen in België uitsprak en de beurs in Brussel werd ontruimd. De Belgische staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking bracht minister Pronk op de hoogte. Pronk, wijzend op het internationale beleid waar conflictpreventie en vredeshandhaving voorop dienen te staan, adviseerde deze wapenbeurs geen doorgang te laten vinden.

Burgemeester Deetman verklaarde dat militaire handelsbeurzen afbreuk zouden doen aan het imago van de stad van vrede en internationaal recht. De ITEC beurs is volgens hem een heel ander geval, omdat het om ‘een besloten conferentie op het terrein van civiele- en defensietechnologie in het kader van Peacekeeping’ gaat, zo schreef hij aan gemeenteraadsfracties, die ook ITEC niet in Den Haag willen. Die ontdekten dat de beurs open is voor iedereen die de entreeprijs kan betalen, en dat de getoonde militaire technologie zich niet beperkt tot ‘peacekeeping’.

Terwijl Den Haag zich voorstaat op haar vredelievendheid, staat Nederland, volgens het Zweedse onderzoeksinstituut SIPRI, op de zevende plaats in de rangorde van wapenleveranciers. Nederland exporteert militaire goederen naar spanningsgebieden en landen die het niet al te nauw nemen met de mensenrechten. De staat is door de uitvoer van afgedankt materieel een van de grootste Nederlandse wapenexporteurs. Door de snelle roulatie van materieel bij de krijgsmacht ligt er een grote voorraad afgedankt legermaterieel te wachten op de hoogste bieder. Zo schreef Nederland van 1996 tot en met 1998 voor ruim 4,3 miljard gulden aan uitvoervergunningen uit, zo blijkt uit de jaarrapporten ‘Nederlands wapenexportbeleid’.

Met het einde van de Koude Oorlog stortte de wapenmarkt in; vele defensie-bedrijven werden geprivatiseerd. Hoewel de omzet weer stijgt, krijgen militaire ondernemingen, nog steeds ruime ondersteuning van de overheid. De vraag is of het wenselijk is om met overheidsgeld die industrie kunstmatig in leven te houden louter om de werkgelegenheid. Het gaat om 12.000 werknemers die zonder moeite ook geplaatst zouden kunnen worden in IT-sector en andere technische functies.

Eindbestemming De criteria voor de wapenexport zijn op zichzelf beschouwd lovenswaardig. Zo wordt er gekeken of het land van eindbestemming internationale verplichtingen en verdragen naleeft, of het de mensenrechten eerbiedigt, of er eventuele spanningen en gewapende conflicten in het land zijn, of er niet onevenredig veel in defensiebehoeften geïnvesteerd wordt. De praktijk is minder mooi. Zo was India jarenlang een van de grootste klanten voor Nederlandse wapenexport, ondanks de kwestie Kasjmir. Pas na de kernproeven is er een embargo ingesteld. Dit embargo moet dan ook voorlopig in stand gehouden worden. De criteria zouden veel strikter toegepast moeten worden. Leveringen aan landen die de mensenrechten schenden of die in een spanningsgebied liggen, moeten onmogelijk zijn. Een onafhankelijk orgaan zou vergunningsaanvragen voor wapenleveranties moeten toetsen, zodat wordt voorkomen dat economische belangen boven ethische en humanitaire belangen komen te staan.

Nederland koopt zelf jaarlijks voor circa 1,3 miljard gulden aan militair materieel in het buitenland. Via compensatie-opdrachten moeten deze landen in Nederland tegenorders plaatsen. Zo komt er jaarlijks zo’n 800 miljoen gulden aan compensatieorders binnen bij de defensie-industrie. Verschillende Nederlandse defensiebedrijven worden door deze vorm van marktbescherming in leven gehouden. Intussen blijkt wel dat de prijs van het buitenlandse materieel stijgt door de compensatie-verplichting, jaarlijks een extra uitgave van ongeveer 50 miljoen gulden. Een indirecte vorm van subsidiëring van wapenhandel dus. Met dit beleid moet radicaal worden gebroken.

Ik roep de regering op een verbod in te stellen op het organiseren van wapenbeurzen. Wapenhandel dient door de overheid te worden ontmoedigd en niet zoals nu medegefinancierd. Subsidiëring van de wapenindustrie in de vorm van onderzoek, exportondersteuning en het compensatiebeleid zou ter discussie gesteld moeten worden. De bestaande criteria voor het wapenexportbeleid moeten scherper toegepast worden en de toetsing dient door een onafhankelijk orgaan plaats te vinden. Dan pas zijn we op weg naar een verantwoord wapenexportbeleid.