opinie
Harry van Bommel:

Koersen naar een andere defensie

In ons land wordt pas fundamenteel over defensie gesproken als er bezuinigingen in aantocht zijn. Dat was in 1994 het geval en dat is nu niet anders. Dat is eigenaardig omdat verhoudingen in de wereld het afgelopen decennium ingrijpend zijn gewijzigd en dat gevolgen zou moeten hebben voor onze kijk op veiligheid en krijgsmacht. Minister De Grave heeft aangekondigd een maatschappelijk debat te willen met iedereen die het interesseert. Met zijn Hoofdlijnennotitie heeft hij de eerste stap naar dat maatschappelijk debat gezet. De Socialistische Partij neemt aan dat debat graag deel.

In ons denken over defensie is tot op heden het uitgangspunt geweest dat het een soeverein recht is om, zolang als dat noodzakelijk is, een leger in stand te houden dat in staat is de nationale onafhankelijkheid te verdedigen. Daarnaast zou ons land, bij voorkeur met vreedzame middelen, moeten meehelpen aan het oplossen van internationale conflicten. Om zelfstandig onze internationale koers te kunnen bepalen hebben we ons steeds verzet tegen het lidmaatschap van de NAVO. Die uitgangspunten zijn vandaag de dag nog steeds geldig. Op basis daarvan bepalen we in deze discussie ons standpunt over de taken en de omvang van het Nederlandse leger. Daarnaast bespreken we de eventuele deelname aan vredesoperaties en gaan we in op de ontwikkelingen die de NAVO doormaakt.

Sinds het einde van de Koude Oorlog is ons leger qua omvang beperkt en qua inrichting geherstructureerd. De taken ervan zijn vastgelegd in de Prioriteitennota van 1993 en bestaan uit het leveren van een bijdrage aan de verdediging van het NAVO-grondgebied alsmede het beschikbaar hebben van voldoende troepen voor gelijktijdige deelname aan vier vredesoperaties op bataljonsniveau. De krijgsmachtsonderdelen Land- en Luchtmacht, Marine en Marechaussee hadden in 1990 in totaal 123.500 mensen in dienst. In het jaar 2000 zal dat aantal zijn teruggebracht tot circa 70.000 personen. De veranderingen bij de krijgsmacht zijn samen te vatten als de overgang van een leger van bewapende mannen naar een leger van bemande wapens. Met steeds minder mensen worden steeds duurdere wapensystemen beheerst. Dat blijkt ook uit de omvang van de begroting die in 1999, ondanks de forse afname in personeel, net als in 1990 zo'n 14 miljard gulden bedraagt. In zijn Hoofdlijnennotitie geeft De Grave aan hoe de krijgsmacht de komende tien jaar zou moeten veranderen. Naast een structurele bezuiniging van 375 miljoen gulden wordt de krijgsmacht aangepast om nieuwe doelstellingen te kunnen dienen. Kenmerkend is een accentverschuiving van de algemene verdedigingstaak naar het beschermen en bevorderen van de internationale rechtsorde. Dit houdt in dat het aantal militairen dat op korte termijn kan worden uitgezonden, moet worden vergroot. De Landmacht krijgt er achthonderd parate militairen bij, de Marine driehonderd. Om dat te bereiken zullen er honderdvijftig van de driehonderddertig mobilisabele tanks verdwijnen, neemt het aantal fregatten met twee af tot veertien, en blijven er van de honderdacht F 16 gevechtsvliegtuigen negentig over. Tenslotte gaan er drie van de dertien marinevliegtuigen weg. Deze kaasschaafmethode is bij de krijgsmacht in het algemeen goed ontvangen maar politiek is er ook kritiek geuit omdat echt snijden efficiënter is en meer keuzes mogelijk maakt. De SP deelt die kritiek.

Omdat er geen reële bedreiging van het Nederlands grondgebied is, kan het deel dat voor de algemene verdediging in stand wordt gehouden veel verder worden verkleind. De mobilisabele tanks kunnen allemaal verdwijnen en het aantal gevechtsvliegtuigen kan veel verder naar beneden. Het hoge aantal dat na uitvoering van de Hoofdlijnennotitie overblijft, is louter te herleiden tot het NAVO-lidmaatschap dat voor lidlanden tot een gedeeltelijke taakspecialisatie leidt. Het bestaansrecht van de Marine is afhankelijk van de vraag in welke mate dit krijgsmachtsonderdeel ingezet wordt bij vredesoperaties. De onderzeedienst kan in ieder geval verdwijnen. De inzet van deze dienst bij vredesoperaties beperkt zich tot het aan land zetten van verkenners en het afluisteren van radioverkeer. Dat geringe takenpakket verhoudt zich slecht tot de kosten die moeten worden gemaakt om onderzeeboten in de vaart te houden. De Luchtmobiele Brigade met zijn Apache-gevechtshelikopters heeft geen verdedigingsdoel maar is slechts opgericht om met geweld in te grijpen. Omdat duurzame vrede in onze optiek niet met geweld kan worden afgedwongen en we in principe uitgaan van het vreedzaam oplossen van conflicten is het onzinnig om dit onderdeel aan te houden. De omvang van de pantserinfanterie is afhankelijk van de mate waarin we deel willen nemen aan internationale vredesoperaties. Er is geen aanleiding om de voorgestelde uitbreiding met drie bataljons, van in totaal vijfhonderd man, te steunen. Om te bepalen welke reducties verder kunnen worden doorgevoerd is het van belang eerst stil te staan bij het vraagstuk van deelname aan internationale vredesoperaties.

Door het einde van de Koude Oorlog verdween de patstelling tussen de Verenigde Staten en de Sovjet Unie en kon het slot van de VN-veiligheidsraad. Voortaan zouden de Verenigde Naties kunnen optreden als mondiale politieagent en als de Veiligheidsraad daartoe besloot zouden lidstaten militair in actie kunnen komen. In de periode 1948-1989 zijn er dertien VN-operaties geweest, nadien niet minder dan zesendertig. Het doel van die vredesoperaties varieerde van het bewaken van vredesakkoorden, het waarnemen van staakt-het-vuren, het patrouilleren in gedemilitariseerd gebied, het vormen van een buffer tussen strijdende partijen tot het oplossen van lokale conflicten die het risico van escalatie naar de regio in zich dragen.

De bekendste vredesoperatie is die naar het voormalig Joegoslavië: UNPROFOR. Met instemming van de strijdende partijen werd humanitaire hulp verleend en toezicht gehouden op bestandsakkoorden. Deze peace keeping missie eindigde in 1995 uiteindelijk toch in geweld toen de Amerikanen en de NAVO de regie overnamen en met een grond- en luchtoffensief de strijdende partijen naar de onderhandelingstafel in Dayton bombardeerden. Daar ging het rampzalige debacle in de moslimenclave Srebrenica aan vooraf. Een andere missie waar geweld werd ingezet vond plaats in Somalië, in 1992. Wat begon als een humanitaire actie eindigde in betrokkenheid bij het conflict. Vervolgens werd getracht om gewapenderhand vrede af te dwingen. Met deze peace enforcing werd gebroken met het taboe op inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een land. Nadat achttien Amerikaanse militairen waren gesneuveld, blies de vredesmacht in 1994 de aftocht. Een soortgelijk scenario speelde zich af in Rwanda. De VN-missie trok na de dood van tien Belgen het grootste deel van de mensen terug. In een periode van vier maanden werden 1 miljoen Tutsi's letterlijk afgeslacht. In Rwanda werd duidelijk dat de afwezigheid van economische of politieke belangen van de permanente leden van de veiligheidsraad leidt tot aarzelend optreden. Deze drie missies tonen bovendien aan dat de aanwezigheid van VN-militairen de veiligheid van onschuldige burgers lang niet altijd kan garanderen.

Om een kans van slagen te hebben moeten vredesoperaties volgens de VN de instemming hebben van de overheden die daartoe het verzoek doen en mag geen van de partijen worden bevoordeeld. Er moet een duidelijk en praktisch mandaat zijn en medewerking van alle partijen bij de uitvoering ervan. Vredesoperaties die niet aan deze eisen voldoen lijken tot mislukken gedoemd. Als SP hebben we steeds gepleit voor grotere terughoudendheid bij internationale militaire interventies en gesteld dat we daar in zijn algemeenheid niet aan moeten deelnemen. De actieve inzet van militaire middelen leidt er automatisch toe dat je partij wordt in het conflict waardoor je geen bemiddelaar meer kunt zijn aan de onderhandelingstafel. Naar onze mening moet Nederland vooral pleitbezorger zijn van niet-militaire oplossingen. Deelname aan vredeshandhaving sluiten we echter niet op voorhand uit. Er moet dan wel aan een aantal eisen worden voldaan. Om te beginnen moet er een duidelijk politiek doel zijn en dient de komst van VN-militairen te worden gesteund door alle strijdende partijen. De inzet van troepen moet tijdelijk zijn en de operatie moet vallen onder een duidelijk VN-mandaat. Het spreekt vanzelf dat de risico's voor de troepen aanvaardbaar moeten zijn. Het conflict in Kosovo leent zich op dit moment naar onze opvatting niet voor een vredesoperatie. Een deel van de etnische Albanezen, vooral zij die deel uitmaken van het bevrijdingsleger UCK, streeft naar onafhankelijkheid terwijl de federale regering hooguit een zekere mate van zelfbestuur wil toestaan. Als die partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, zal het sturen van grondtroepen vrijwel zeker leiden tot betrokkenheid bij het conflict. Daar is geen enkel belang mee gediend.

Zolang niet aan de genoemde eisen wordt voldaan, is het maximale wat kan worden gedaan het bieden van humanitaire hulp. In de praktijk betekent dat het beschermen van voedselkonvooien, het verzorgen van gewonden en het in de regio opvangen van vluchtelingen. De ambitie van de internationale gemeenschap om overal ter wereld, maar vooral daar waar economische of politieke belangen van Amerika in het geding zijn, conflicten te beheersen is veel te pretentieus. Die ambitie heeft geleid tot de wens om een soort snel inzetbaar VN-leger op te richten. De Nederlandse regering steunt dat idee en werkt mee aan de totstandkoming van de multinationale Stand-by Forces High Readiness Brigade. Deze brigade moet binnen vijftien tot dertig dagen na een politiek besluit in actie kunnen komen. De beschikbaarheid van een dergelijke brigade maakt het sneller inzetten ervan aannemelijk. Om die reden steunen wij de deelname aan die brigade niet. Het uitgangspunt dat ons land gelijktijdig op bataljonsniveau aan vier vredesoperaties deel moet kunnen nemen, is ook gebaseerd op overspannen verwachtingen omtrent de kans van slagen van dergelijke operaties. Voor elk uitgezonden bataljon moet aflossing klaarstaan en bovendien is er geen standaard bataljon voor vredestaken te maken waardoor er ook nog eens verschillende soorten bataljons beschikbaar moeten zijn. Kritischer kijken naar deelname aan vredesoperaties heeft tot gevolg dat de beschikbaarheid tot twee bataljons kan worden teruggebracht. Het idee van een Europese defensiemacht, aangestuurd door het ondemocratische Brussel, verdient evenmin steun. Internationale samenwerking binnen en buiten Europa moet zich richten op conflictpreventie in plaats van conflictbeheersing.

De humanitaire situatie in landen of regio's komt vaak pas ter sprake als deelname aan vredes- of crisisbeheersingsoperaties wordt overwogen omdat er economische of politieke belangen in het geding zijn. In zijn algemeenheid is dat is veel te laat. Nederland zou voorop moeten lopen in het aan de orde stellen van uitbuiting en onderdrukking in de wereld en moeten pleiten voor meer steun bij de opbouw van de minder ontwikkelde landen en jonge democratieën, mensenrechtenbeleid en het helpen ontmantelen van verouderde nucleaire installaties in het voormalige Oostblok. Daarnaast moeten de westerse markten worden opengesteld voor producten uit de ontwikkelingslanden zodat daar economische groei kan plaatsvinden en er werkgelegenheid ontstaat.

Door het wegvallen van de tegenstelling tussen Oost en West is het NAVO-bondgenootschap in een identiteitscrisis terechtgekomen. Al geruime tijd werkt de NAVO aan het opstellen van een nieuwe strategie die dit jaar zal worden vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat er niet langer een grootschalig aanval vanuit het Oosten te verwachten is. Het uiteenvallen van het Warschau Pact heeft landen uit het voormalige Oostblok tot kandidaat-lid van de NAVO gemaakt. Dit jaar nog zullen de Tjechische Republiek, Hongarije en Polen toetreden tot het bondgenootschap. Die landen zullen als gevolg daarvan hun defensie-apparaat moeten aanpassen en de uitgaven verhogen. De sociale gevolgen daarvan zijn niet te overzien. Desondanks pleit onze regering voor toetreding van een groot aantal andere voormalige Oostbloklanden. De uitgebreide NAVO moet zich volgens de nieuwe strategie vooral bezighouden met bedreigingen in de vorm van escalatie van geweld in instabiele landen in Oost-Europa en aan de periferie van het verdragsgebied. Daarnaast moet de organisatie bijdragen aan de bestrijding van terrorisme, het voorkomen van de verspreiding van massavernietigingswapens en de bescherming van de kwetsbare aanvoer van vitale grondstoffen. Deze doelen moeten worden bereikt met behoud van de collectieve verdediging en via een grotere rol in de crisisbeheersing. Met name de definitie van de dreiging van escalatie van geweld buiten het verdragsgebied en de bescherming van de aanvoer van grondstoffen als een veiligheidsrisico voor lidstaten, kan ertoe leiden dat de NAVO ver buiten het verdragsgebied gaat ingrijpen. Dit hoeft niet de NAVO als geheel te zijn, een coalitie van enkele lidlanden, bijvoorbeeld de VS en Groot-Brittannië is voor de hand liggend. Tussen beide landen lijkt een bijzondere militaire band te bestaan, getuige het gezamenlijke optreden in aanvallen op Libië in de jaren tachtig en recentelijk op Irak. In de opzet voor het nieuw strategisch concept is nergens sprake van een rol voor de Veiligheidsraad van de VN. De aanvallen op Irak zijn op te vatten als een voorproefje van wat uitvoering van het nieuw strategisch concept in de praktijk zal opleveren.

In plaats van uitbreiding van de NAVO moet worden gestreefd naar ontmanteling. Ons land kan een eerste stap in die richting zetten door zelf uit de verdragsorganisatie te treden. Nederland zou daarmee niet het eerste West-Europese niet-NAVO lid worden. Zwitserland, Oostenrijk en Zweden zijn ook geen lid van de NAVO. Dat laatste land heeft een krijgsmacht die in staat zou moeten zijn om het eigen grondgebied te verdedigen omdat het geen deel uitmaakt van een militaire alliantie. Gezien de afwezigheid van een reële dreiging heeft echter ook Zweden besloten op defensie te bezuinigen. Het land neemt overigens wel deel aan internationale vredesmissies. Opzegging van het NAVO-lidmaatschap houdt in dat ons land zelfstandig kan beslissen over de omvang en de inrichting van de defensieorganisatie. Nederland hoeft dan niet meer over NAVO-taken te onderhandelen en het noodzakelijke jaarlijkse 'examen' voor het Defense Review Committee komt te vervallen. Er kan dan een eind komen aan de lichte taakspecialisatie waar nu sprake van is. Behalve het hoge aantal F 16 gevechtsvliegtuigen is ook het forse aantal maritieme patrouillevliegtuigen en de mijnendienst, met niet minder dan vijftien mijnenjagers, uitsluitend te herleiden tot dat lidmaatschap. Het effect op de defensie-uitgaven laat zich gemakkelijk raden.

Uitvoering van bovenstaande ideeën zal leiden tot veel verder reikende bezuinigingen dan nu gepland. Aanvullend op de al genoemde maatregelen kan de Marineluchtvaartdienst in zijn geheel verdwijnen waardoor het Marinevliegkamp Valkenburg kan sluiten. Als gevolg daarvan zal de Fokker 70 van Hare Majesteit, die daar met enige regelmaat landt, in de toekomst naar de Luchthaven Schiphol moeten uitwijken. De staven van de verschillende krijgsmachtsonderdelen kunnen worden samengevoegd en de Marechaussee, die voor tachtig procent civiele taken verricht, kan onder de verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken gaan functioneren. Voor de twintig procent overige taken kan een qua omvang beperkte militaire politie blijven voortbestaan. Al deze maatregelen zullen leiden tot overtollig materieel en personeel. Voor het personeel dat moet afvloeien heeft de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid. Velen onder hen hebben zich jarenlang naar eer en geweten ingezet voor de defensietaak zoals de Nederlandse politiek die had geformuleerd. Nu de situatie in de wereld een andere rol voor defensie met zich meebrengt is de overheid verplicht om overtollig personeel een goede omscholing te bieden en te begeleiden naar ander werk. Door de geringere personeelsbehoefte vervalt de legitimatie om steeds jongere recruten te werven. De SP is sowieso altijd tegenstander geweest van het trainen van zeventienjarigen en het interesseren van zestienjarigen voor defensiewerk. Met het overtollig materieel moet veel minder lichtvaardig worden omgesprongen dan tot nu toe het geval was. Waar mogelijk moet materieel worden omgebouwd voor civiel gebruik of overgegaan tot sloop en hergebruik van onderdelen. Het overtollig materiaal dat resteert, dient te worden vernietigd aangezien de verkoop ervan vrijwel altijd leidt tot onzekerheid over de eindbestemming en het uiteindelijke gebruik. Het realiseren van deze voorstellen zal zeker een langere periode in beslag nemen. Door nu een principiële beslissing te nemen, wordt echter voor iedereen duidelijk wat de toekomst van de defensieorganisatie is. Het alternatief is dat bij elke formatie een compromis moet worden gevonden over een bezuiniging van een paar honderd miljoen gulden op de defensiebegroting.

Minister De Grave heeft er voor gekozen om het fundamentele debat over defensie aan te gaan. Dat is moedig omdat het traditioneel zo gesloten defensiebastion zich niet aan maatschappelijke discussie mag onttrekken. Van belang is wel dat de minister zich iets van de uitkomsten van dat debat aantrekt. Zijn Hoofdlijnennotitie mag wel begin maar hoeft niet noodzakelijkerwijs het eindpunt van de discussie te zijn. Op voorhand is niet uit te sluiten dat er in onze samenleving heel anders over defensie wordt gedacht.

Betrokken SP'ers