nieuws

Debat Euthanasiewet, tweede termijn Agnes Kant

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Toetsing van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van de Wet op de lijkbezorging (Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding).

Mevrouw Kant (SP): Voorzitter! Ik wil mijn tweede termijn graag wederom beginnen met de wilsverklaring van de heren Baar en Berg uit Rotterdam, omdat ik blij ben dat de minister punt 10 van die wilsverklaring zo hartgrondig onderschrijft. Daarom wil ik dat graag nog eens aan u voorleggen: Iedere burger heeft het recht op een overheid die verklaart zich in te spannen voor een samenleving waarin het ook menselijk goed gaat, dat ernstig zieken en hulpbehoevenden zich zo veilig en ondersteund weten dat opzettelijke levensbeëindiging een erkende uitzonderlijkheid blijft. Werkelijk een schitterende formulering en ik ben heel blij dat de minister deze onderschrijft. In onze samenleving waar het economisch goed gaat, zijn er in mijn ogen nog zeer veel inspanningen nodig om ervoor te zorgen dat het inderdaad ook altijd menselijk goed gaat. Ik ben dus benieuwd wat de minister na het ondersteunen van deze verklaring gaat zeggen wat zij voornemens is op dit terrein te gaan ondernemen. In de discussie over het wetsvoorstel is op sommige punten de afgelopen week meer helderheid ontstaan, maar op andere punten is het mij nog niet helemaal duidelijk. De minister van Justitie heeft heel duidelijk aangegeven dat ondraaglijk lijden en uitzichtloos lijden onlosmakelijk met elkaar verbonden moeten zijn. Op dat punt is er wel duidelijkheid. Een wens alleen kan niet voldoende zijn. Levensmoeheid alleen kan geen reden zijn. Hij geeft helderheid op dit punt. Levensmoeheid valt buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Heb ik dat zo goed begrepen? De criteria uitzichtloos en ondraaglijk lijden dienen niet buiten het medische domein te worden getrokken. Ook de KNMG wijst erop dat er eerst eens een flinke discussie moet komen over de gevolgen voor de rol en de positie van de arts, in gevallen waarin de balans verschuift van een medische naar een meer maatschappelijk getinte problematiek, als dit al gewenst zou zijn. Graag krijg ik een reactie op deze stelling van de KNMG. Uitzichtloosheid moet gebaseerd zijn op, zo zegt wederom de minister van Justitie, medisch wetenschappelijke inzichten. Vervolgens zei hij: bij Chabot ligt de grens. Maar bij psychiatrie liggen de medisch wetenschappelijke inzichten niet altijd even eenduidig, zo hield ik hem gisteren voor. De overeenkomst tussen lichamelijk en geestelijk lijden is, dat de pijn zich altijd uiteindelijk psychisch manifesteert en daarom kunnen oorzaak en lijden van elkaar worden losgekoppeld. Het verschil tussen lichamelijk en geestelijk lijden is, dat de ernst van de uitzichtloosheid moeilijker bij geestelijk lijden dan bij lichamelijk lijden objectief vast te stellen is. In een interruptiedebat met de minister van Justitie gisteren heb ik geprobeerd, daarover van zijn kant meer helderheid te krijgen. Hij verwees naar de minister van Volksgezondheid, waarschijnlijk niet helemaal ten onrechte. Maar helaas is zij er vervolgens niet op ingegaan. Wil zij dat alsnog doen, zeker ook gelet op haar uitspraak van eergisteren in een uitzending van Den Haag Vandaag, over onbehandelbare depressies? Ik worstel met de toelichting van de minister van Volksgezondheid over de mogelijkheden in haar ogen van euthanasie bij beginnende dementie. Zij zei gisteren, dat dementering voor iemand kan leiden tot en voor hem of haar onaanvaardbare levenssituatie. Het besef dat je jezelf kwijtraakt, kan voor iemand erger zijn dan de ultieme ontluistering. Als iemand er zo over denkt, dat proces niet in wil gaan en zijn arts vraagt hem te helpen, kan de minister zich voorstellen dat zo’n verzoek wordt ingewilligd. Mensen die ondraaglijk lijden omdat zij bang zijn voor een eventueel komend lijden, zo kun je het interpreteren. Ondraaglijk lijden kan dus ook zijn de angst voor het ondraaglijk lijden, dus zonder dat er op dat moment al sprake is van dat lijden. Tot nu toe was de rechtvaardiging voor euthanasie toch de aanwezigheid op het moment zelf van het uitzichtloos ondraaglijk lijden. Is hier toch niet een verschuiving? Ik krijg daar nog graag een nadere toelichting op. Gisteren heb ik al aangegeven, dat ik mij de angst van die mensen ook heel goed kan voorstellen, maar ik vraag mij af of wij hier toch niet een verkeerde weg op gaan, zeker omdat het gaat om een angst die bij heel veel mensen nu nog aanwezig is en zeker ook omdat wij helaas nog in een situatie verkeren waarin veel dementerende ouderen naar mijn mening te veel aan hun lot worden overgelaten. Er is nog zoveel te winnen aan kennis en inzicht op dit terrein. Waar stopt het voor de minister? Op de vraag van de heer Vos gisteren of wij ons moeten beperken tot het beginstadium en of iemand in het glijdende stadium, als hij in de draaikolk van dementie is geraakt, om euthanasie kan vragen, antwoordt de minister: ik denk dat dit ook kan. Als de minister vindt dat dit bij dementie niet uitgesloten is als reden voor euthanasie, vraag ik mij ook af hoe het zit bij andere ziekten. Dat wij het nu vrij specifiek over dementie hebben, heeft er alles mee te maken dat er bij die ziekte sprake is van een komende wilsonbekwaamheid. Je krijgt een beetje het gevoel dat omdat iemand bij die ziekte later wilsonbekwaam wordt het bij die ziekte mag. Hoe zit het bij andere ziekten? Voor mij is toch niet helemaal helder waar de grens ligt voor de minister. Daarnaast ben ik ook geïnteresseerd waar de grens ligt voor de minister van Justitie. Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat hij er hetzelfde over denkt. Graag hoor ik ook van hem een reactie hierop. Waar gaan wij heen als wij toestaan dat ondraaglijk lijden ook angst voor ondraaglijk lijden kan zijn? Angst kan inderdaad soms – dat is zo – erger en ondraaglijker zijn dan het werkelijk lijden. Immers, zo hoorde ik gisteren een arts op tv zeggen: het spreekwoord luidt niet voor niets dat de mens het meest lijdt door het lijden dat hij vreest. De vraag is of dit een rechtvaardiging kan en mag zijn voor hulp bij zelfdoding of euthanasie. Voorzitter! Ik stap over naar opmerkingen over de wilsverklaring. Als een wilsverklaring wordt gezien als niet meer dan een wens waarmee rekening wordt gehouden, dan begrijp ik niet waarom die in de wet moet worden opgenomen. Dan is het blijkbaar niet alleen een wens. Dat is het ook niet. In de wet staat namelijk dat de wilsverklaring kan worden gezien als een mondeling verzoek en dat zij het mondeling verzoek ook kan vervangen. Ik blijf erbij dat dit eigenlijk onmogelijk is, ook al zou je het willen. Daarnaast kan het volgens mij ook tot onmogelijke situaties leiden. Uit vele reacties blijkt dat veel verpleeghuisartsen zich hier grote zorgen over maken. De minister van VWS ging gisteren niet in op mijn verzoek om op deze verontruste reacties te reageren. Indien deze verklaring alleen moet worden gezien als een bouwsteen bij het nemen van een beslissing – en er dus niet al te veel betekenis aan moet worden gehecht – hoe moet dit dan duidelijk worden gemaakt aan mensen die met een andere intentie die wilsverklaring hebben opgetekend? Wie maakt duidelijk aan mensen dat ze er niet al te veel betekenis aan moeten hechten en dat het er zeker niet om gaat artsen tot euthanasie te machtigen, bijvoorbeeld in geval van dementie? In de schriftelijke beraadslaging liet de minister weten dat in de praktijk de wilsverklaring vooral zal worden gebruikt bij een beslissing om niet verder te behandelen. Als dat zo is, behoeft dit niet in deze wet te worden opgenomen, want daarvoor hebben wij al de niet-behandelverklaring. Gaat het er uiteindelijk niet vooral om dat mensen via hun wilsverklaring de zekerheid willen hebben dat zij tot het einde toe menswaardig worden behandeld? Voor de behandelend arts is het moeilijk om goed inzicht te hebben in de vraag of de patiënt op het moment waarop het erop aankomt, voldoet aan de zorgvuldigheidscriteria van uitzichtloos dan wel ondraaglijk lijden, dan wel een weloverwogen verzoek. Dat is in het algemeen heel moeilijk vast te stellen. In het geval van een wilsverklaring is dat natuurlijk nog veel moeilijker. Nog moeilijker wordt het in het geval van een wilsverklaring voor de consulent. Hoe moet een consulent in het geval van een wilsverklaring bij een patiënt die hij in veel gevallen niet kent, toch toetsen aan de criteria? Dat lijkt mij voor de consulent een heel moeilijke opgave. Als wilsverklaringen in de wet worden opgenomen en een vervanging kunnen zijn voor een mondeling verzoek, moet er op zijn minst inzicht zijn in de vraag waarom mensen zo’n verklaring opstellen. Ik heb de bewindslieden gevraagd of het kabinet bereid zou willen zijn, dit te onderzoeken. Helaas is hierop niet gereageerd. Omdat ik de reactie in tweede termijn niet kan afwachten, dien ik op dit punt een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het van belang is inzicht te krijgen in de redenen waarom mensen ertoe komen een wilsverklaring te schrijven;

overwegende, dat dergelijke inzichten kunnen leiden tot betere hulpverlening of het stellen van andere beleidsprioriteiten;

verzoekt de regering een dergelijk onderzoek in te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 37 (26691).

De heer Dittrich (D66): Ik kan mij niet goed voorstellen om welk soort onderzoek het zou moeten gaan. Moeten onderzoekers een willekeurig aantal mensen met een wilsverklaring vragen naar de redenen voor het opstellen ervan – moet bijvoorbeeld contact worden opgenomen met de NVVE – of moet het onderzoek zich richten op mensen die nog geen wilsverklaring hebben opgesteld?

Mevrouw Kant (SP): Het gaat mij om mensen die een wilsverklaring hebben opgesteld. Veel mensen die een verpleeghuis binnenkomen, blijken over een wilsverklaring te beschikken. Onder die groep mensen zou je kunnen onderzoeken wat de motivatie was om zo’n verklaring op te stellen. Heel veel verpleegartsen gaan daarover ook een gesprek aan met mensen, teneinde te achterhalen wat de motivatie voor het opstellen ervan was. Ze willen weten of die verklaring is opgesteld omdat mensen bijvoorbeeld zorg hebben, angst voor de toekomst, angst dat het leven te lang gerekt wordt of angst voor mogelijke andere situaties die zich kunnen voordoen. Er moet grondig onderzoek worden gedaan naar de informatie waarover verpleeghuisartsen beschikken. Dit kan leiden tot een beter inzicht in de materie.

De heer Dittrich (D66): Bij een grondig onderzoek moeten ook de patiënten die thuis sterven in ogenschouw worden genomen. Slechts 10% van de mensen sterft in een verpleeghuis. Een onderzoek onder verpleeghuisartsen leidt helemaal niet tot een goed inzicht.

Mevrouw Kant (SP): Ik gaf een voorbeeld van een onderzoek. Uit gesprekken in verpleeghuizen is mij duidelijk geworden dat een dergelijk onderzoek nuttig kan zijn voor het bepalen van de waarde van een wilsverklaring. Het gaat mij om een zo breed mogelijk onderzoek onder mensen met een wilsverklaring. Dit kan zich ook uitstrekken tot huisartsen. Het is ook niet mogelijk om aan de hand van een motie een onderzoek in te stellen, maar ik hoop dat mijn bedoeling duidelijk is. Voorzitter! De zorg. Op de televisie hoorde ik de minister het begrip "demagogie" verwarren met het onder ogen willen zien van de werkelijkheid. Ik heb daar ook wel begrip voor. Ik kan mij heel erg goed voorstellen dat het in een ambtstermijn van zes jaar pijn doet als een vinger op de zere plek wordt gelegd. Al stoort het de minister van Volksgezondheid en anderen, ik blijf bij mijn overtuiging dat noodsituaties en mensonwaardige situaties in de zorg kunnen leiden tot een toename van het aantal verzoeken om euthanasie. Hoe je het ook wendt of keert, voor deze noodsituaties en mensonwaardige situaties is deze minister medeverantwoordelijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het lijkt mij dat mevrouw Kant nu zorgvuldiger formuleert. Zij zegt dat mensonwaardige situaties in de zorg kunnen leiden tot een toename van het aantal verzoeken. Dat kan ik met haar eens zijn. In het verleden heeft zij echter ook gezegd dat dit kan leiden tot een toename van euthanasie. Op dat punt moeten wij zeer zorgvuldig zijn, omdat anders impliciet wordt aangegeven dat artsen bij het toepassen van euthanasie andere overwegingen hebben dan het naleven van de zorgvuldigheidsvereisten.

Mevrouw Kant (SP): Voorzitter! Dit lijkt mij het beste bewijs dat mevrouw Halsema tot nu toe niet erg goed heeft geluisterd. Ik heb altijd gesproken over verzoeken tot euthanasie. Ik zie een relatie tussen de tekortschietende zorg en een toename van het aantal verzoeken om euthanasie. Een ander punt is of die verzoeken ook tot toepassing van euthanasie leiden. Dat weet mevrouw Halsema niet en dat weet ik ook niet. Echter, omdat de zorg tekortschiet, kunnen wij dit niet uitsluiten. De minister heeft zelf gezegd dat niet is uit te sluiten dat euthanasieverzoeken mede worden ingegeven door tekortschietende zorg.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA): Voorzitter!...

De voorzitter: Ik besef dat dit aanleiding is voor een interruptie. Misschien kunnen wij afspreken, de discussie over de zorg volgende week in het kader van de begrotingsbehandeling van VWS te voeren.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA): Daar zal ik niets over zeggen. Ik wil alleen van mevrouw Kant horen waar zij uit afleidt dat het aantal euthanasieverzoeken zo gestegen is. Dat is mij namelijk niet bekend.

Mevrouw Kant (SP): Daar zijn inderdaad geen cijfers van. Zoals u wellicht weet, ben ik ook woordvoerder gezondheidszorg en uit dien hoofde heb ik zeer veel contact met mensen uit de verpleeghuiswereld.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA): Het antwoord is dus dat u het niet weet.

Mevrouw Kant (SP): Ik maak dit op uit gesprekken met het veld. Er zijn geen onderzoeken naar gedaan, maar er zijn wel verpleeghuisartsen die dit aangeven en zij kunnen weten. Voorzitter! Ook de minister kon niet ontkennen dat een en ander niet kan worden uitgesloten en dat de zorg niet op orde is. Anders zouden zij en de staatssecretaris in het kabinet ook niet hebben gevochten voor miljarden extra voor de zorg. Ik kom op de vraag of die relatie er nu ook al is. Ik ben daar bezorgd over. Ik heb gisteren mevrouw Sorgdrager geciteerd, voorzitter van de toetsingscommissie. Zij heeft zich uitgesproken over een vermoeden van toepassing van euthanasie omdat er geen of onvoldoende zorg voor handen was. De minister reageerde daarop gisteren bij interruptie met de opmerking dat, als dit soort gevallen in Nederland zich voordoen, dat een reden te meer is om alles in de openbaarheid te brengen. Ik vind "als dit soort gevallen in Nederland zich voordoen" geen antwoord. Volgens mij zijn wij het erover eens dat dit soort gevallen zich in Nederland niet zouden mogen voordoen. Ik constateer dat alleen al op basis van de emotionele reacties die de stelling regelmatig in deze Kamer oproept. De minister moet het zich vreselijk aantrekken als dat gebeurt en zich goed afvragen waar dat uit voorkomt. Zij moet daar meer van willen weten. Voorzitter! De minister reageerde afwijzend op mijn voorstel over palliatieve supportteams. Als wij een overschot hadden aan verpleeghuisartsen en andere artsen die zich met palliatieve zorg bezighouden, zou je hen misschien kunnen vragen, aldus de minister. Het is maar hoe belangrijk je iets vindt. Wij hebben bepaald geen overschot aan artsen en toch schakelen wij SCEN-artsen in. Het hoeft ook niet allemaal zoveel tijd te kosten. Huisartsen hebben gelukkig steeds meer aandacht voor palliatieve zorg. Er is een enorme belangstelling bij huisartsen voor bijscholingscursussen. Zij doen echter maar weinig praktijkervaring op. Het zou heel goed zijn als zij even kunnen overleggen met deskundigen en het liefst een deskundig team. Het is van groot belang dat er te allen tijde voldoende alternatieven worden aangeboden en dat er genoeg deskundigheid is. Palliatieve supportteams zijn een prima middel daarvoor. Ook op dit punt dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat euthanasie alleen kan plaatsvinden in de context van goede palliatieve zorg;

overwegende, dat er sprake moet zijn van voldoende deskundigheid en een sluitend netwerk van palliatieve zorg, zodat er sprake kan zijn van een weloverwogen keuze van patiënt en arts, voordat wordt ingegaan op een euthanasieverzoek;

verzoekt de regering een plan van aanpak op te stellen zodat op zo kort mogelijke termijn gekomen kan worden tot een netwerk van supportteams van palliatieve zorg die geconsulteerd kunnen worden voordat patiënt en arts een beslissing nemen tot euthanasie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 38 (26691).

De heer Dittrich (D66): Als een patiënt stervende is en hij heeft al met zijn arts over de mogelijkheden van palliatieve zorg gesproken, maar wil dat niet, moet dan ingevolge uw motie dat team toch worden ingeschakeld?

Mevrouw Kant (SP): Ja.

De heer Dittrich (D66): Wat houdt dat dan in voor de patiënt die op zijn sterfbed ligt en graag op een menswaardige manier wil sterven, in het bijzijn van zijn familie? Moet hij wachten tot het palliatieve team is langs geweest?

Mevrouw Kant (SP): Het staat niet als een voorwaardelijk punt in de motie. Als de teams er zijn en er is een mogelijkheid tot consultatie, ben ik van mening dat palliatieve zorg ongeacht de wens toch aangeboden moet worden. Misschien zijn er mogelijkheden die de huisarts en de patiënt niet kennen. Om die reden vind ik het van belang dat juist deskundigen op dat terrein op zo’n moment bijstand verlenen. Het is dus geen voorwaardelijke eis, maar die mogelijkheid moet iedereen wel hebben. In de motie wordt om een netwerk van palliatieve zorg gevraagd, zodat in alle gevallen die consultatie kan plaatsvinden.

De heer Dittrich (D66): Bent u met mij van mening dat een SCEN-arts met een goede opleiding veel moet en kan weten over palliatieve zorg en dat als consulent met de huisarts en de patiënt kan bespreken?

Mevrouw Kant (SP): SCEN-artsen zijn een goed initiatief, maar niet voldoende. Op het terrein van palliatieve zorg is er een specifieke, verdergaande deskundigheid dan bij de SCEN-artsen. Die deskundigheid moet maximaal worden ingezet. De palliatieve zorg als voorwaarde blijf ik heel moeilijk vinden. Je kunt niemand dwingen tot het aanvaarden van welke behandeling of zorg dan ook. Dat blijft een dilemma. Wanneer iemand geen palliatieve zorg wil, maar wel een verzoek doet tot euthanasie, blijf ik mij afvragen hoe vrij iemand is die lijdt. Hoe vrij is de keuze van iemand die dat lijden ondervindt? De pijn en het lijden van dat moment beïnvloeden de keuze en het verzoek om euthanasie. Graag hoor ik hierop een nadere toelichting. Gezien de reactie van de minister van Volksgezondheid op mijn vraag over de situatie die de ethicus Den Hartog beschreef in Medisch Contact van 3 november weet ik niet zeker of zij mijn vraag goed heeft begrepen. Ik kom er nog even op terug. De Hoge Raad heeft gezegd dat van uitzichtloos lijden geen sprake is, als de patiënt een reëel behandelingsperspectief afwijst. Volgens de interpretatie van de bewindslieden is palliatieve zorg niet het reële behandelingsperspectief waar de Hoge Raad op wijst. Het afwijzen van palliatieve zorg staat dan ook een vraag om euthanasie niet in de weg. Ik betwijfel of dat juist is en die twijfel spreekt ook uit het artikel van de heer Den Hartog. Indien de ondraaglijkheid van het lijden kan worden opgeheven, kan euthanasie naar zijn idee niet gerechtvaardigd worden. Ik hoor graag een reactie hierop. Dan de maatschappelijke gevolgen van euthanasie. Ik heb gisteren gehoord dat de minister blij is met de verschuiving in het denken over euthanasie. Er is respect voor de keuze voor een menswaardige dood en deze is terecht aanvaard. Ook al hebben wij daar respect voor, is deze aanvaard en vinden wij dat dit moet kunnen, wij moeten ons realiseren dat er altijd een keerzijde aan kan zijn. Wij weten het niet, maar wij moeten misschien een prijs betalen die wij nog niet kennen. Omdat wij dat niet weten, moeten wij dat wel willen weten. Daarom blijf ik bij de vraag uit mijn eerste termijn om een wat diepgaander onderzoek. Hierover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het van belang is inzicht te krijgen in de gevolgen van euthanasie voor de samenleving als geheel, in het bijzonder de invloed van actieve levensbeëindiging op de verbondenheid tussen mensen en op de rouwverwerking van nabestaanden;

overwegende, dat Nederland bij uitstek geschikt is voor zo’n onderzoek, omdat hier op transparante wijze wordt omgegaan met euthanasie;

verzoekt de regering een onderzoek in te stellen naar de langetermijneffecten van euthanasie in cultureel, sociologisch en psychologisch opzicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 39 (26691).

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA): Omvat dat onderzoek ook nabestaanden van mensen bij wie het euthanasieverzoek niet is gehonoreerd?

Mevrouw Kant (SP): Dat kan er ook onder vallen, maar dat is niet de doelstelling van het onderzoek dat ik vraag, zoals u begrijpt.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA): Vindt u dit wel een waardevolle aanvulling?

Mevrouw Kant (SP): Ik vind het een prima aanvulling, maar de doelstelling van het onderzoek wordt hierdoor wel behoorlijk verbreed. Als wij in de toekomst overgaan tot verruiming, waar wij enigszins terughoudend in zijn, moeten wij op z’n minst willen weten wat de gevolgen zijn van de praktijk tot nu toe in sociologisch, psychologisch en emotioneel opzicht.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA): Als je het hebt over emotionele, psychologische of sociologische gevolgen, dus de impact in de samenleving, moet die andere kant volop worden onderzocht.

Mevrouw Kant (SP): Ik vond dat ook een goede aanvulling.

De heer Vos (VVD): Mevrouw Kant kent ongetwijfeld het rapport van Van der Maas en Van der Wal, waarin de trend wordt besproken in de redenen die leiden tot een verzoek om euthanasie. Wij stikken straks in de onderzoeken. Nu zij met een tweede onderzoek komt, naast de bestaande onderzoeken, vraag ik wat dit onderzoek toevoegt aan het onderzoek van Van der Maas en Van der Wal, dat straks voor de derde keer zal plaatsvinden.

Mevrouw Kant (SP): Het onderzoek dat ik vraag, is een breder maatschappelijk onderzoek dan het onderzoek dat u noemt. Daarbij komt, dat het hierbij om heel ingrijpende zaken in het leven van mensen gaat. Mijns inziens kun je daar niet genoeg onderzoek naar doen.

De heer Vos (VVD): Dit doet mij concluderen dat mevrouw Kant waarschijnlijk het rapport van Van der Maas en Van der Wal lang geleden gelezen heeft en dat zij het eens moet herlezen. De vragen die zij nu stelt, kan zij daarin terugvinden.

Mevrouw Kant (SP): Ik ben van mening dat mijn vraag breder gaat en dat de interruptie van de heer Vos duidelijk maakt dat ik niet een dergelijk onderzoek bedoel, maar een breder sociologisch-cultureel onderzoek naar de gevolgen in de maatschappij. Ik kom te spreken over de toetsingscommissies. Ik vond het opmerkelijk dat gisteren in het debat opeens een discussie ontstond over de vraag of, als niet aan alle zorgvuldigheidscriteria wordt voldaan, de melding wel of niet doorgestuurd moet worden naar het openbaar ministerie. Dat verbaasde mij enigszins. Ook zo-even was er weer een interruptiedebat over. Volgens mij is het inderdaad, zoals de heer Van der Vlies gisteren zei, het hart van het wetsvoorstel. De toetsingscommissies beoordelen al veel meldingen als het wetsvoorstel ingaat en zij hebben al veel beslissingsmogelijkheden. Moeten zij nu ook nog eens beslissen of, als al dan niet aan de zorgvuldigheidscriteria is voldaan, de melding al dan niet wordt doorgestuurd? Er werd net gesproken over een muizengaatje. Ik vind echter dat wij daar gewoon niet aan moeten beginnen. Ik begrijp het ook niet zo goed, want er kunnen heel veel verschillende soorten muizengaatjes zijn. Dat maakt het, hoe begrijpelijk het genoemde voorbeeld ook is, alleen maar ingewikkelder. Ik snap niet wat het probleem is om in die situaties de melding wel door te sturen naar het openbaar ministerie dat de melding dan toetst. Ik zie het probleem niet en ik hoor graag de reactie van de bewindslieden. Tijdens het debat gisteren bleek ook dat toetsingscommissies moeten beoordelen als aan één zorgvuldigheidscriterium niet is voldaan. Is dat één criterium of twee? Welke toetsingscriteria zijn dat? Dat leidt alleen maar tot verwarring. De discussie over de eenstemmigheid van het besluit wil ik nog even aangaan. Ik wil de minister van Justitie vragen waarom, als er geen eensluidend besluit is in de toetsingscommissie, maar er verschil van mening is en dus een meerderheidsbesluit over de vraag of er wel of niet aan zorgvuldigheidscriteria wordt voldaan, de melding in die situaties niet doorgestuurd zou kunnen worden naar het openbaar ministerie. Als er enige reden is voor twijfel bij een van de leden van de toetsingscommissie, waarom zou de melding in die situaties niet doorgestuurd kunnen worden? Voorzitter! Uit het amendement dat mijn fractie heeft ingediend, blijkt dat wij er sowieso voor zijn dat alles doorgestuurd blijft worden naar het openbaar ministerie. Ik komt tot mijn conclusie en eindoordeel over het wetsvoorstel. Wij hebben de afgelopen dagen gemerkt dat het bijzonder moeilijk is, te proberen zoiets ingewikkelds als regels voor euthanasie op een goede manier vast te leggen. Soms denk ik wel eens: misschien kan het ook wel helemaal niet. De beslissing wordt immers genomen in het ultieme contact tussen arts en patiënt. Alleen die arts en patiënt zullen helemaal goed begrijpen waarom tot zo’n beslissing is gekomen. Misschien, zo denk je dan, moeten wij wel helemaal niet proberen dat in regels vast te leggen. Aan de andere kant kun je het niet nalaten om regels op te stellen. Ook al zijn zeer veel individuele situaties heel goed voorstelbaar, aan de andere kant heeft de samenleving en de overheid namens die samenleving de taak, de norm vast te stellen waarbinnen euthanasie aanvaardbaar is. Desondanks zijn wij niet voor dit wetsvoorstel, omdat het kabinet tracht het onverenigbare te verenigen door enerzijds vast te houden aan de strafbaarheidstelling en anderzijds het openbaar ministerie op afstand te zetten. Het openbaar ministerie wordt op afstand gezet op een moment waarop wij nog heel weinig ervaring hebben met de toetsingscommissie. In die zin vinden wij het wetsvoorstel ontijdig. Daarnaast hebben wij bezwaar tegen de wilsverklaring. Het kabinet probeert de wilsverklaring een status te geven die zij naar onze mening nooit kan hebben.